De heer Saxby was verwonderd, dat was duidelijk aan hem te zien.
‘Mijnheer,’ zei Bouvreuil, ‘niemand weet beter dan ik, wat de kansen van eene groote onderneming zijn. Valschdoen kan ik niet uitstaan. Daarom kom ik u mededeelen, dat uwe Maatschappij is opgelicht.’
‘Mijnheer, weet u dat zeker? Er is zulk een goede contrôle. Dat schreef ik gisteren nog aan het hoofdbestuur.’
‘O, ik beweer volstrekt niet, dat het toezicht niet goed is, maar een van mijne landgenooten heeft, verborgen in het achteronder, waar de kisten van de Chineezen staan, de reis over den Oceaan meegemaakt, zonder passage te betalen.’
‘Hoe heeft hij dat kunnen doen? ik kan het mij niet begrijpen,’ bromde de directeur van de afdeeling China.
‘Dat weet ik niet, ik kan u alleen verzekeren, dat het zoo is. Hij moet nog op het schip zijn, want ik heb hem niet van boord zien gaan en ik heb toch goed opgelet, dat verzeker ik u.... Laat de hand op hem leggen en vraag betaling....’
De klerk Howdin kwam binnen.
‘Mijnheer, daar is de familie Pali-Ma. Er wordt op u gewacht voor het openen van de kist en u moet het billet van aflevering laten teekenen.’
‘Ik kom.... een oogenblikje, Mijnheer Bouvreuil, ik kom zoo dadelijk bij u terug.’
‘Ik heb mijne boodschap gedaan, laat ik u niet langer ophouden,’ en in zijne handen wrijvende, voegde hij er zachtjes bij: ‘wat zal mijn “schoonzoon” vreemd opkijken, zijne reis is nu uit, ha! ha!....’
De beide heeren verlieten het kantoor en kwamen in het aangrenzend vertrek, waar verscheidene personen om eene doodkist heenstonden. Het waren allen Chineezen. De familie Pali-Ma droeg ten teeken van rouw op de zijden kleederen groote rose en witte dwarsstrepen. Eene oude vrouw weende. Twee ‘bedroefden’, d.w.z. vrouwen, die gehuurd waren om luid te klagen, deden dit op maat in sombere, scherpe geluiden. De familie was zeker rijk, want de klaagsters deden bijzonder haar best, het was een oorverscheurend gejammer.’
De oude vrouw ging naar den heer Saxby toe.
‘Ik ben Pali-Ma, de moeder van Li-Moua, die op twee-en-twintigjarigen leeftijd gestorven is. Hier is het bewijs van den mandarijn van ons dorp.’
‘In orde,’ zeide de directeur, ‘de kist kan opengemaakt worden.’
No. 48 stond er op het plaatje. De werklieden van de Pacific-Maatschappij wilden de schroeven los draaien, maar zij hadden die nauwelijks aangeraakt, of het deksel ging open. In de kist had een levend mensch zich opgericht.
‘Lavarède!’ riep Bouvreuil, terwijl de Chineezen allen verschrikt terug deinsden.
Bouvreuil had het verklikken nog niet verleerd. Hij wendde zich tot den heer Saxby en zeide: ‘Dat is de man, die zonder te betalen van San Francisco af aan boord is geweest.’
Mijnheer Saxby haalde onmiddellijk zijn revolver uit zijn zak, - als een echte Amerikaan droeg hij die altijd bij zich - en riep Lavarède toe: ‘Verroer u niet, bij de minste beweging schiet ik.’
‘Onnoodig die waarschuwing,’ antwoordde Armand, ‘ik zie wel, dat het zaak is stil te blijven, als u een geladen revolver op mij richt.’
Op een wenk van Saxby hadden de werklieden hem stevig vast gegrepen. De Amerikaan nam hem nu eens goed op. Armands uiterlijk scheen hem te bevallen, op bijna vriendelijken toon zeide hij: ‘I guess,’ - dit is eene geliefkoosde uitdrukking - ‘I guess,’ dat u voor de grap of om eene weddenschap in die kist zijt gekropen; ik zal er geen drukte van maken, als u eenvoudig de passage betaalt. Daar u zulk eene nauwe hut hebt gehad, zal ik u 25% korting geven.’
Lavarède boog.
‘Vriendelijker aanbod kondt u mij niet doen,’ zeide hij, ‘maar - ook met de korting is de prijs van den overtocht meer dan ik betalen kan, want ik heb maar vijf stuivers.’
‘Wat!’ riep de heer Saxby, terwijl hij zijne armen van verbazing in de hoogte stak, ‘en met zoo weinig geld hebt u het durven wagen aan boord te gaan van een onzer stoombooten?’
‘Pardon, Mijnheer, men heeft mij aan boord gebracht. Ik was opgesloten in eene kist met maar weinig levensmiddelen. Ik denk er over eene klacht in te dienen bij de Box-Pacific-Line-Company en schadevergoeding te vragen.’
Nu werd de directeur van de afdeeling ‘China’ boos.
‘Je houdt mij voor den gek, kerel.... Neemt hem nu maar gevangen.’
Bouvreuil kwam tusschenbeide en bood aan, de som voor te schieten, die Lavarède noodig had om zijne schuld te voldoen.
‘Die goeie Bouvreuil!’ lachte Armand.
‘Neem dat aanbod aan,’ zei de heer Saxby, die ongeduldig werd. ‘Dan is de zaak uit.’
‘Dat kan ik niet, Mijnheer,’ antwoordde Armand ernstig, ‘Mijnheer Bouvreuil weet dat zoo goed als ik. Het zou te lang duren, als ik u wilde uitleggen waarom, maar ik weet er wel wat anders op. De Maatschappij is eene kleinigheid aan mij te kort gekomen, mag ik u nu als schadeloosstelling iets aan de hand doen, dat u eene veel grootere winst verzekert dan het passagegeld, dat ik niet kan betalen?’
De Amerikaan vond dit praktisch en wilde graag hooren, hoe die winst te maken zou zijn. Lavarède wierp een spotachtigen blik naar Bouvreuil, die stom van verbazing hem stond aan te kijken, en toen vroeg hij aan den heer Saxby: ‘Als ik u het middel aanwijs, behoef ik dan de passagekosten niet te voldoen? De eene dienst is den anderen waard, wij betalen elkaar met gesloten beurzen.’
‘Dat vind ik goed,’ zei de directeur na eenig nadenken.
‘Vier booten heeft uwe Maatschappij, niet waar?’ begon Lavarède, ‘die ieder zes reizen per jaar doen met een transport van gemiddeld vijftig Chineezen, dat is twaalf honderd ongeveer in een jaar.’
‘Dat is zoo,’ zeide de directeur, ‘maar ik be-