Armand trilde van aandoening, toen hij dit hoorde uit den mond van het eenvoudige kind. Haastig schreef hij een paar hartelijke woorden aan zijne vrienden en stelde ze aan Diamba ter hand. Miss Aurett nam ze met blijdschap in ontvangst. De heer Murlyton scheen zeer teleurgesteld, dat hij niet met Lavarède had mogen spreken.
Toen zij langs de kade van de Peï-Ho naar de stad terugkeerden, ontmoetten zij Bouvreuil. Deze scheen eerst verlegen, maar herstelde zich, groette beleefd en vroeg met veel belangstelling: ‘U hebt zeker den gevangene bezocht?’
Onze vrienden maakten een omweg, om geen last van hem te hebben, zij deden, alsof zij zijne vraag niet hadden gehoord. Maar zoo bedoelde Bouvreuil het niet. Hij draaide zich op zijne hielen om en haalde de wandelaars in.
‘U oordeelt misschien te hard over wat ik deed. Ik kon dit einde niet voorzien, mijn doel was alleen het reisplan van den heer Lavarède te doen mislukken met het oog op het huwelijksplan van mijne dochter Penelope.’
Alsof een adder haar gebeten had, zoo voelde Aurett zich beleedigd door dien gehaten naam.
‘Mademoiselle Penelope zal nooit de vrouw worden van den heer Lavarède,’ zeide zij met ingehouden verontwaardiging.
De toon waarop zij dit zeide, deed Bouvreuil ontstellen.
‘Geen eerlijk man geeft zijn naam aan de dochter van een verklikker,’ ging Aurett voort, die driftig werd en zich opwond, zoodat zij alles durfde zeggen, wat zij dacht. Mijnheer Lavarède veracht u en Papa en ik doen dat ook.’
Bouvreuil kreeg het benauwd, hij wilde zich verdedigen, maar de Engelschman liet er hem den tijd niet toe:
‘Mijne dochter heeft de waarheid gezegd, Mijnheer, met iemand, zooals u, hebben wij liever niet te doen. Ga nu, als 't u belieft, uw eigen weg zonder ons verder met vragen lastig te vallen, want weet dit wel: niet met mijn mond zal ik u antwoord geven, maar met mijn gesloten vuist.’ En bij die woorden maakte hij als een geoefend bokser, eene zoo dreigende beweging, dat Bouvreuil twee pas achteruitweek. Hij vond het geraden, menschen, met wie zoo slecht te praten was, niet langer op te houden.
Na deze ontmoeting was Bouvreuil in het geheel niet op zijn gemak. Niet dat hij gewetensbezwaren had, want zijn geweten was onder allerlei niet strikt eerlijke praktijken afgestompt, maar hij begon te vreezen, dat er van het huwelijk van zijne dochter met Lavarède werkelijk niets komen zou, en het lastige humeur van Penelope, dat wist hij vooruit, zou er niet beter op worden, als hij zijn ‘schoonzoon’ niet meebracht.
Die Chineezen hadden hem zoo leelijk in de wielen gereden! Het was hem zoo tegengevallen, dat het plan, waarover hij op de ‘Heavenway’ zoo dikwijls in stilte zijne handen gewreven had van genoegen, door hun toedoen verijdeld was. Hij had al verscheidene middelen aangewend om Lavarède weer uit hunne handen los te krijgen, maar zijne groote fooien hadden niets gebaat. De ambtenaren, aan wie hij zijne ‘douceurs’ gegeven had, hadden het geld opgestreken, zonder voor de bevrijding van den gevangene eene poging in het werk te stellen. Teleurgesteld door dit nutteloos geldverlies - wat had die vervolging van Lavarède hem al veel gekost! - was hij naar het Fransche Consulaat gegaan, en daar had hij zulke vreemde dingen hooren vertellen, dat hij er geen touw aan kon vastknoopen: Lavarède, zoo zei men, was een samenzweerder, een Chineesche vrijmetselaar, een lid van het algemeen Verbond van Hemel, Aarde en Menschen.
Toen had hij onderzoek gedaan naar de geheime vereenigingen, maar hij kon er niet achter komen, hoe de Chineesche binnenlandsche politiek met Lavarède's gevangenneming samenhing. Uit pure wanhoop, om toch eindelijk iets aangaande het lot van den gevangene te vernemen, had hij diens Engelsche vrienden aangesproken en nu was hij zóo behandeld! De bedreiging van Sir Murlyton maakte hem zoo woedend, dat de gramschap van de Grieksche helden, waarvan Homerus verhaalt, bij zijn toorn vergeleken, niet meer was dan eene beweging van ongeduld.
De zenuwen van geen enkel mensch kunnen voortdurend gespannen blijven, zoo werd Bouvreuil ook langzamerhand weer bedaard en besloot bij zich zelven, af te wachten, wat er gebeuren zou. Maar daar hij vermoedde, dat het bezoek in de gevangenis misschien eene poging van juffrouw Aurett was geweest om haar vriend te doen ontsnappen, zoo nam hij zich voor, de gangen van deze jonge dame na te gaan, opdat hij zijn ‘schoonzoon’ verder zou kunnen vervolgen, als het dezen met juffrouw Murlytons hulp gelukte aan de gevangenbewaarders van Takeoe te ontkomen.
Twee weken verliepen, zonder dat hij iets ontdekte, dat aan het plan van eene vlucht kon doen denken. Juffrouw Murlyton ging dagelijks met haar vader wandelen, maar van dag tot dag werd zij bleeker en haar lief gezicht had eene bedroefde uitdrukking. Driemaal waren zij in de gevangenis geweest, maar telkens treuriger teruggekeerd.
‘Drommels!’ zei Bouvreuil, ‘het schijnt niet op te schieten; waarop zou er gewacht worden?’
De maand October begon. Tot aan den 13den gingen de dagen pijnlijk eentonig voorbij, maar op den avond van genoemden dag kwam er vreeselijke tijding.
De Engelsche consul bracht die aan den heer Murlyton, terwijl deze met zijne dochter in het Pacific-hotel zat thee te drinken.
Toen zij hem zag binnenkomen, liep Aurett hem te gemoet met ongeduldig verlangende oogen, waarin duidelijk te lezen stond, hoeveel belang zij stelde in de tijding, die hij haar kwam brengen.
‘De beslissing van den Keizer is aan den Ti-Tou aangezegd.’
‘O!’ was alles, wat Aurett kon uitbrengen.
‘En hoe luidt de beslissing?’ vroeg Sir Murlyton, die was opgestaan, om zijn bezoeker te ontvangen.
De consul boog het hoofd. ‘De Franschman moet naar Peking gebracht worden met het schandbord om en wordt onthoofd op de gewone plaats der terechtstelling bij de Tranenbrug.’