Hare hand woelt in haar kleeding en vat een sierlijk stilet.
Een kleine, puntige, vlijmscherp geslepen dolk met fraai bewerkt zilveren handvat is een gevaarlijk wapen in de hand van haar, die zich door de twee machtigste van alle hartstochten blindelings laat medesleepen.
Zij weet waar haar vijand zich heeft nedergelegd. Zij kent juist de plek, waarheen zijn hooft is gericht, zij weet welke houding zijn lichaam heeft aangenomen - voorwaar ze zal niet dwalen in het opsporen van de plaats waar zich zijn hart bevindt.
Het duurt nog eenige uren voordat de maan opkomt.
Ze zal wachten tot allen in gerusten slaap zijn verzonken, maar niet al te lang, opdat niet somigen door een of ander licht geritsel ontwaken, of dat het maanlicht haar plan niet verijdele.
Zou er niets zijn, dat hare hand of haren voet tegenhoudt?
Is haar geen afschuw voor het kwade ingeboezemd? Zeker. Maar ze bespeurt hier geen eigen kwaad. Ze ziet alleen Arnulfs kwaad, waardoor hare moeder verhongerde.
Daarenboven weet zij dat Jehan hem haat, al begrijpt ze niet waarom.
Jehan, dien zij ondanks het plompe en burleske der huwelijkscomedie als haar wettigen echtgenoot beschouwt, zal haar daad goedkeuren, zelfs al wordt zij ontdekt. Dat zal voor haar voldoende zijn.
Welk een genot van zijne lippen den lof te vernemen, dat zij hem een grooten dienst heeft bewezen, dat zij een goede daad heeft gedaan!