Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Papieren tijgers (1980)

Informatie terzijde

Titelpagina van Papieren tijgers
Afbeelding van Papieren tijgersToon afbeelding van titelpagina van Papieren tijgers

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.76 MB)

Scans (11.55 MB)

XML (0.41 MB)

tekstbestand






Genre

proza
sec - letterkunde

Subgenre

non-fictie/essays-opstellen
kritiek(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Papieren tijgers

(1980)–Gerrit Komrij–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 104]
[p. 104]

Met een broek vol stront de wereld rond

In de rubriek ‘Het Wereldje’ in Vrij Nederland vroeg Rogier Proper zich af waar toch het Grote Strontboek bleef waar ik mee bezig was, en dat al zo vaak aangekondigd werd, onder de titel Kakafonie. Jaren en jaren had ik daar aan gewerkt, geheel in de geest van het uit pc afkomstige gedicht van de onvergelijkelijke Josien Meloen:

EEG
 
De Fransoos die doet het op de doos
 
En de Brit die doet het als hij zit
 
Maar hoe het ook zij
 
Stront hoort erbij

Maar nu werd in die rubriek gezegd: ‘Er zijn nogal wat boeken die al weer enige tijd geleden aangekondigd werden, boeken waar naar uitgekeken wordt, maar waar we sindsdien weinig van vernomen hebben. Hoe staat 't daarmee?’

Het antwoord hierop kan kort zijn: het staat er goed mee! Maar het verschijnt waarschijnlijk nooit. Vooral omdat het materiaal tot in het ongelooflijke is uitgedijd: omdat ik alles verzamelde wat met stront en scheten te maken had, heb ik nu duizenden vellen met aantekeningen en verhalen, dichtbeschreven, van de Babyloniërs en Assyriërs tot de debutanten van vanmorgen. Als ik zou willen zou die hoop iedere dag toenemen. Maar dan, en dat is belangrijker: het betreft hier het soort materiaal waar je niet te lang op kunt blijven zitten, nietwaar?

Toch heb ik mijn liefhebberij niet helemaal uit het oog verloren. Nog steeds neem ik actief deel aan de vergaderingen van het Genootschap van Coprofagen, waarvan ik de eer heb lid te zijn.

[pagina 105]
[p. 105]

Op onze maandelijkse gastmalen worden als kippen of varkens geknede hoeveelheden stront sierlijk opgediend en met mes en vork en servet en de hele heisa verorberd aan lange tafels. Dat zijn feestelijke bijeenkomsten! Het is een zeer sociaal genootschap. Hoog op onze ‘prioriteitenlijst’ staat bij voorbeeld dat het iedere hondebezitter verplicht dient te worden de drollen van zijn viervoeters terstond na defaecatie op straat te nuttigen. Het verdwijnen van deze hondehiëroglyfen, ook wel ‘de liefdespost der dieren’ genoemd, zal ons genootschap veel goodwill bezorgen bij de tegenstanders.

De schutspatroon van ons genootschap heet C.J. van Ledden Hulsebosch, ‘kriminalist en oud-politiedeskundige te Amsterdam’, een groot speurneus in dienst van orde, gezag en kapitaal, wiens van god gegeven talent het was om uit de stront van dieven en misdadigers, die immers op de plaats van het misdrijf maar al te graag iets nalieten, liefst op een warme plek, onder de dekens van een bed, tussen de kussens van een canapé, de pienterste conclusies te trekken. Over de verbluffende hulp die hij de politie verleende bij de diagnose van het menselijk excrement, 's mensen ‘visitekaartjes’, kunnen we lezen in zijn herinneringen Veertig jaren Speurdersmerk. Een fraai boek!

Het is moeilijk lid te worden van het Genootschap van Coprofagen: men moet een goede eetlust bezitten en, bovendien, de ballotage-commissie is uiterst streng. Zo dient men bij voorbeeld lik me reet te kunnen zeggen in tweehonderdvijfentwintig talen. Ik kan het in bijna driehonderd, bijvoorbeeld kuss mir den dochus (Jiddisch), zoffl' il chül (Roemeens), slik migi rumpen (Deens), leku mian kaktruon (Esperanto), lizi moju zadnitsu (Russisch), dhangso hau (Bengaals), mendjilat saja punja pantat (Maleis) en bloos mir i d' schuhe (Zwitserduits), maar ik ben dan ook al láng lid.

Het genootschap heeft ook een bijbel, en wel het Non Olet van de Keulse sigarenhandelaar Feinhals, die dit boek over de orbis cacatus schreef onder de naam Collofino, de verlatijnsing van zijn naam, en het zéér privé uitgaf in 1939. Het werk is uitermate zeldzaam en telt 1103 (elfhonderddrie) bladzijden, waaronder duizenden literatuuropgaven. In de vorm van vrolijke tafelgesprekken, waarop ons genootschap zich steeds weer inspireert, komt de hele beestenbende ter sprake, je kunt het zo gek niet

[pagina 106]
[p. 106]

bedenken. En omdat het tóch niet, uitgemest, herkauwd en nagescheten door mij in het Grote Strontboek terechtkomt, hier een van de ontelbare verhalen, als ik het goed heb uit boek zeven, vers achttien, de geschiedenis van de plafondschijter.

 

‘Een vriend van mij is op reis en bereikt op zekere avond nog laat een hotel. Hij is doodmoe en wil meteen naar bed. Nauwelijks heeft hij zijn nachthemd aan, of in zijn ingewanden kondigt zich een onweerstaanbare drang aan, gepaard met spastische golfbewegingen! Hij heeft geen tijd meer naar het toilet te rennen en grijpt in hoogste nood naar de po; maar ho maar, het nachtkastje is leeg. Onder het bed: slechts lucht. De eerste tekenen van het opborrelende verteringsresultaat maken zich al op bedenkelijke wijze kenbaar op zijn dijen en op het tapijt! Er is dus niet veel tijd voor overleg! Hij grist zijn lange onderbroek van de stoel en kan die nog net op de vloer uitspreiden, en prompt daarop schiet en spettert hij, met innig welbehagen, de volle lading uit zijn buik op de broek, waarover hij neerhurkt. Werkelijk een respectabele hoop, een hels stinkend, nogal vloeibaar melange. Maar waar moet hij het laten? Het raam uit! Aha! Prima gedachte! Hij doet het raam open, bindt het bundeltje broek aan de bovenkant vlug met een snoer bijeen, pakt de broek bij de pijpen vast, en slingert hem met inhoud en al, mikkend op de vensteropening, een paar keer met volle kracht heen en weer, om het ballistisch effect te vergroten. Maar de laatste zwaai wordt te ruim genomen en derhalve raakt het corpus delicti de venstersponning. De stront, door de kracht van de zwaai en de klap tegen de rand uit de broek bevrijd, volgt de wetten van de natuur: de eenmaal begonnen cirkelbaan moet hij voortzetten tot aan het plafond, en vandaar, door het horizontale vlak teruggedrongen, vervolgt hij zijn weg over de hele lengte van de zoldering tot aan de tegenoverliggende muur, waarbij hij onderweg, zoals het een fatsoenlijke brij betaamt, een patroon achterlaat dat er met het volle bruin van oudhollandse meesters met een sproeier op geschilderd lijkt, en nogal verrassend veel wegheeft van de staart van een komeet.

Dit alles was in een fractie van een seconde gebeurd. Niet lang daarna begon het hier en daar van boven naar beneden te druppelen. De meer compacte brokken waren, wederom de dwang van

[pagina 107]
[p. 107]

een natuurwet gehoorzamend, het verst gevlogen, tot aan de muur van de kamer, onderweg smeuïge en lichtere deeltjes achterlatend, die als stalactieten tegen de zoldering kleefden, in volle bereidheid om ieder moment neer te dalen op de ongelukkige bewoner van de kamer.

Radeloos wachtte mijn vriend de ochtend af, als een gek in de weer om zijn kleren en reisbenodigdheden te reinigen. - En zijn onderbroek? Die was niet ver gekomen, nu het gewicht van de stront hem zo onverwacht ontvallen was. Die hing vlak onder het raam over een waslijn, en fladderde lustig in de wind, met een schitterende scala van kleuren. Mijn vriend bejammerde dit verlies niet. In de meest godsonmogelijke vroegte verliet hij zijn kamer, betaalde de rekening, en vervolgde in de ochtendschemering zijn reis - zonder er in zijn paniek met wie ook maar een woord over gerept te hebben. Hij schaamde zich dood, en was blij het hotel achter zich te laten.

Maar na een dag of veertien hoorde hij dat er een klacht tegen hem ingediend was, een schadeclaim. De ergernis over dit bijna vergeten voorval kwam weer in hem op, en in zijn eerste opwelling droeg hij zijn advocaat op iedere eis tot schadevergoeding af te wijzen, omdat een zo onmisbaar meubelstuk als een nachtspiegel niet in zijn kamer aanwezig was geweest. Elke hoteleigenaar had zo'n ding ter beschikking te stellen; dat sprak vanzelf en was bij de huur van de kamer inbegrepen...

Op een dag komt de zaak voor. Toen de advocaten hun pleidooien beëindigd hadden, richtte de rechter zich tot de beklaagde en zei hem dat hij wel niet onder een schadevergoeding uit zou kunnen, omdat de schade onomstotelijk bewezen was. Na enig geharrewar vroeg de man die de klacht had ingediend het woord en zei: “Mijne Heren! Zoals u zich kunt voorstellen heb ik in het hotelbedrijf, dat ik nu al zo'n dertig jaar uitoefen, dingen meegemaakt die wel eens grensden aan het fabelachtige! Maar hier sta ik wérkelijk voor een raadsel, en ik vind er maar geen oplossing voor! Om een verklaring voor deze, wat zal ik zeggen, bovenzinnelijke zaak te vinden, ben ik volkomen bereid af te zien van zelfs maar een cent schadevergoeding, indien de beklaagde op zijn beurt bereid is mij op één vraag, één vraag maar te antwoorden, en wel: hoe hij er in godsnaam in geslaagd is tegen het plafond te schijten?!”

[pagina 108]
[p. 108]

Dit antwoord werd uiteraard gegeven. De aangeklaagde ging daarbij zo overtuigend, in geuren en kleuren, te werk, dat zelfs de rechter luid begon te lachen. Heel de rechtszaal schaterde! De partijen verzoenden zich! De klacht werd ingetrokken en de hotelbezitter wilde zelfs gráág alle proceskosten van de beklaagde vergoeden. Arm in arm, als oude vrienden, verlieten beiden het gerechtsgebouw. Zo'n plafondschijter was er geen tweede! Als goeie, oude vrienden!’

(Bravo! Applaus!)

 

Tot zover een voorbeeld van wat wij elkaar op onze maandelijkse gastronomische bijeenkomsten voorlezen. Nog één tekst wil ik onthullen, een nimmer tevoren gepubliceerd gedicht van de zo beroemde en hóógstaande romanschrijver P.H. van Moerkerken, dat hij in 1895 schreef en dat mij bereikte dankzij de welwillendheid van de erfgenamen.

 
Als vlerken van nachtvooglen gleed de stront,
 
In najaarscheemring grijzig-transparant,
 
Met sierlijk zwieren over 't zwarte land
 
En werd verzwolgen in doorploegden grond.
 
 
 
Zij, eens gevallen uit der koeien kont,
 
Gevormd van knollen uit de volle mand,
 
Schonk levenskrachten aan het schrale land:
 
't Leven der dingen wentelt eeuwig rond.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken