‘Het zwijgen? - Het hem zeggen? - Het hem zeggen? Het zwijgen?’ Neen, met open kaarten spelen, geen verheimelijking, het ware oneerlijkheid, liever zijn gramschap trotsen, hoe hoog ze stijgen moge bij hare ongehoorzaamheid.
Zij gaf een wenk aan Amelie, dat ze alleen wilde blijven met mijnheer. De min ging, slaapdronken, weg.
Even kwam Fernande voor hem staan: ‘Mathijs,’ sprak ze vastberaden, hem vrijmoedig in de oogen ziende: ‘Mathijs!’
‘Wat dan, Fernande?’ hij bang benieuwd.
‘Mathijs, Mathijs, ik dacht, dat Gaspard sterven ging, ik heb hem gedoopt,’ bekende zij, den slag afwachtend.
Hij kwam, de slag, doch anders dan ze had gevreesd. Een aanval heftiger dan de voorgaande deed het wiegje daveren.
En beiden liepen er naar toe in alvergetelheid van vrijgedachte of van geloofsbelijdenis, niets meer wakker in hun harten dan gezamenlijke angst in vast verbond van onverbreekbre solidariteit.