Wacht maar, nu werd Gaspard allerlei onzin voorgepraat.... later.... later....
Wat zou het later wezen? Hij zou alles te keer gaan, heel het opvoedingswerk op godsdienstig terrein van Fernande omwerpen als een kaartenhuis.
Onderwijl groeide kleine Gaspard in de vrees des Heeren op. Hij begon te weten, wat zonde was: naar de mis niet gaan des Zondags was zonde, vleesch eten op een Vrijdag was zonde.
Des avonds vouwde hij de handjes samen, voor zijn bedje op de knieën zittend, uit intuïtie van vrome zielsverheffing naar 't plafond opkijkend. Aldus deed hij zijn soms gerekt avondgebed hardop, door Fernande geholpen, indien hij haperde of oversloeg: voor zijne ouders, zijne grootouders, voor vrienden en vijanden.
‘Wat zijn dat vijanden?’ vroeg hij eens.
‘Menschen die ons kwaad willen.’
Dat begreep hij niet: hij kende slechts den goeden kant van 't leven.
Hij bad ook voor zijn engelbewaarder, die altijd bij hem was en hem tegen alles beschermde.
En ofschoon Fernande hem dien engelbewaarder gansch anders had afgeschilderd, kon hij niet dan haar zelve, telkens hij dien aanriep, in verbeelding zien.
Nadat hij zeven jaren oud was, leidde zij hem naar de goddelijke diensten. De hooge gewelven met donkere hoeken van mysterie, de kaarsen op het outer, de priestergewaden, - zwart met zilver geborduurd