‘Wat is dat voor een vreemd ding?’ vroeg Mathijs, die Gaspard in haar kamer een laatsten nachtkus geven kwam.
En zij lachte: ‘Geen ander middel meer, hij meent dat het mijn arm is, die hem steunt.’
‘Dat jongetje zou een broertje of zustertje moeten hebben,’ meende mijnheer Duquenne haar vader op een toon van verwijt.
‘Nog niets?’ fluisterde hare moeder soms onbescheiden onderzoekend, eens zelfs in 't bijzijn van Mathijs.
Fernande, zichtbaar gebelgd, bloosde tot onder de inplanting van heur haar.
‘Neen,’ zei ze korzelig.
‘Madame, wat ware het toch spijtig, indien gij ook geene kinderen kreegt,’ zei bijwijlen de eene of andere vrouwspersoon van het dorp met welke zij toevallig in aanraking kwam.
Op Klaasdag ontving zij een tamelijk groote, sterk toegebonden doos, in een papier gewikkeld, aan 't ontbijt zittend met Mathijs.
Argeloos benieuwd sneed ze zenuwachtig de touwtjes door en opende het deksel. Haar man zag toe:
Een kindje in de bussel, suikergoed!
Zij keek heel boos en hij verlegen.
Het was eene grap van haar vader, die af en toe zijne stroefheid vergeten kon en meende het echtpaar uit kortswijl genoegelijk met iets zulks te plagen.
Mathijs maakte niet de minste zinspeling op het zoo