| |
XXXIV
Zij zaten samen op een hoog duin in het reeds warm gebakerd zand, dat Gaspard door de vingeren glijden liet, met een pijltje van verdroogden helmspicht tusschen de tanden, terwijl zijn vader een sigaar rookte. Voor hen de onmeetbare zee, met al de witte barenkuifjes, waarop het oog zoo gaarne rust. De zon neeg reeds ten Westen en nog bleven zij. Bij uitzondering was het water zoo blauw als de lucht maar van een dieper tint.
‘Papa, wat is het hier toch genoegelijk!’ zei de knaap, na een lange, droomerige stilte.
‘Dat dacht ik daareven ook,’ antwoordde Mathijs, ‘en ik dacht nog iets beters, ik maakte een plan, ik zal aan mama schrijven, dat wij morgen nog niet terugkeeren, zoo als 't geschikt was, ik neem u voor twee dagen mede naar Vlissingen en Middelburg, wij zullen
| |
| |
de Schelde overvaren, ge zult den voet in Holland zetten.’
In Holland! Vreugdevuur schitterde in den blik van het kind. Een tweede reis op de eerste gegrift! Het was als het land van belofte dat hij zien zou!
Het vaderhart sprong op van vreugd bij t waarnemen van zooveel blijdschap.
‘Morgen ochtend vertrekken wij naar Breskens; om zes uur klaar te zijn, hoor! want’ - Mathijs kon niet nalaten uit te brengen, wat hij voor een nieuwe verrassing in voorraad had - ‘indien het weer gunstig blijft maken wij een tochtje in een zeilboot op de Schelde zelf.’
Voor 't oogenblik verwachtte hij niets minder dan een sprong, een tuimeling - misschien een heele reeks - in 't mager duinegras.
Maar Gaspard boog het hoofdje op de borst, als een die uit een roes van zinsbegoocheling ontnuchterd is:
‘Papa!’ murmelde hij met een blos van verwijt.
‘Wat is er jongen?’ vroeg Mathijs verbaasd.
‘'t Is morgen Zondag,’ zei de knaap, ‘wanneer zal ik dan naar de mis gaan, vader?’
‘De mis? Och, kom, 't is gekheid daar nu aan te denken.’
‘O neen, dan liever niet,’ sprak Gaspard beslist, ‘Mama zou boos zijn moest ze 't weten, en mijn meesters ook,’ voegde hij er bij, in eens laf hartig eigen wil verloochenend bij 't zien van den minachtenden trek van ontevredenheid op 't vaderlijk gelaat
| |
| |
Mathijs schudde 't hoofd: ‘Er is u veel uit de hersenen te praten, knaapje,’ zei hij op een toon, die het kind vernederd ineenkrimpen deed met een blik, die diep in hem doordrong.
En dan: ‘Ge zijt hier noch bij mama noch bij uw meesters, maar onder de hoede van uw vader, die best weet wat u te doen staat.’
‘Naar de kerk niet gaan is zonde,’ hernam het kind, na de eerste zwakheid kracht van tegenstand terugkrijgend.
‘Zonde, zonde! begrijpt ge niet dat ge een dwaasheid zegt? Gelooft ge dat deugd of ondeugd afhangen van uiterlijke teekenen?’
‘Christus heeft het ons bevolen, de Zoon van God, die voor ons aan het kruis is gestorven,’ sprak Gaspard vol strijdlustigen moed.
‘Christus is de edelste persoonlijkheid, welke ooit de aarde heeft betreden,’ antwoordde Mathijs, ‘en hij verdient den naam van God-mensch voor de liefderijke leerstelsels, die hij predikte, maar van een God is hij niet hier beneden heengezonden.’
Gaspard zette groote oogen op, keek verschrikt zijn vader aan, als zag hij hem een moord bedrijven. Toch sprak hij nog:
‘Om 't menschdom te verlossen kwam hij hier.’
Mathijs deed een breeden zwaai met den rechterarm in het halfrond:
‘Aanschouw de zee, het strand, de duinen en het
| |
| |
luchtgewelf, is dat niet grootsch, niet indrukwekkend, overweldigend? Toch zal er eens een tijdstip komen dat het zal vergaan, dat het vernield zal wezen, net als alles wat geschapen is.’
‘Ja,’ zei Gaspard, meenend, dat zijn vader 't met de leer toch eens was op dit punt, ‘door 't vuur, als de trompet van Jericho de dooden in het dal van Josaphat te zamen zal roepen, wanneer de zon haar licht zal verduisteren en de sterren zullen uit den hemel vallen, als God de goeden aan zijn rechterhand zal scharen en de boozen aan zijn linker zal storten in den afgrond der hel!’
‘Wat praat ge daar voor onzin?’ vroeg met een scherpen spotlach Mathijs, die indertijd den catechismus wel geleerd had, maar, man van wetenschap, er sedert jaren niet meer aan gedacht noch van gehoord had.
‘Zulks leert ons de overlevering,’ zei Gaspard, ‘het eenig waarachtig geloof, dat niet falen kan.’
‘Mijn kind,’ sprak Mathijs ernstig, ‘ge weet niet wat ge zegt. Luister eens goed naar mij. Ge spreekt van den Zoon van God, die op aarde is gezonden; ge spreekt van een vuur, waardoor de wereld zal vergaan; van de sterren, die uit den hemel zullen vallen en van dit alles weet ge volstrekt niets.’
‘Ik weet dat God het aan ons heeft geopenbaard,’ hield de kleine vol.
‘Vooreerst wie is God?’
‘Een subtiel en onzichtbaar opperste wezen, schepper
| |
| |
van hemel en aarde, looner van het goed en straffer van het kwaad,’ reutelde Gaspard, gelijk een wekkering, die afloopt.
‘De natuur gehoorzaamt aan vaste wetten, die onverbiddelijk zijn. Waar alles vandaan komt, wie het bestuurt, waarom het bestaat, weten wij niet; mysteriën omringen ons op geestelijk gebied, maar de wetenschap oordeelt met zekerheid. Zij heeft uitgemaakt, dat de aarde niet enkele eeuwen, maar sedert duizenden eeuwen bestaat; dat de wereld niet in eens, niet op zes dagen is geschapen; maar dat de wereld een uitwerpsel van de zon is, welke - eerst gloeiende massa - zich tot een bal vervormd, en door de samenpersing der bestanddeelen haar huidige gedaante verkreeg; dat de smeltheete, vloeibare elementen er van allengs verhard en verkoeld zijn, en het organische leven er mogelijk op geworden is. Dat er niet éen zondvloed is geweest, maar men de sporen vindt van vele opvolgende, die groote storingen, ontzaglijke natuuromwentelingen hebben teweeggebracht, dat de wereld door de wet van het middelpunt-vlieden op een afstand blijft van de zon, en door de wet van het middelpunt-trekken er rondom blijft wentelen.’
Mathijs liet zich medesleepen door zijn onderwerp, hij vergat dat hij tot een kind sprak, en dingen uiteendeed, die een kinderlijk vernuft te boven gaan.
Gaspard begreep dan ook zijn woorden niet, ofschoon de zin en beduidenis hem niet ontgingen: volkomen
| |
| |
stoornis van 't geloofsbegrip, omvergooiing van al het tot dusver beledene!....
Hij boog het jeugdig hoofdje onder den stortvloed van 't vernielingsbad.
Mathijs ging voort:
‘Ziet ge die groote star ginds in 't nog helder Westen, kind? Dat is Venus, de avond- en de morgenstar. Welnu, die star is een zoogenaamde planeet, een wereld, kleiner dan de onze en die ook op minder tijd dan de onze rondom de zon draait. Waarschijnlijk is er leven op als hier, bestaan er planten, schepselen misschien aan ons gelijk. Zoo zijn er meer planeten in hetgeen ons zonnestelsel uitmaakt: Mercurius, Mars, Jupiter, Saturnus, Uranus, Neptunus, de laatste vier veel grooter dan onze aardbol, en die alle hun baan rondom hun middelpunt - de zon - volgen.
Gaspard keek verbluft op.
Andere starren waren zichtbaar geworden.
Arcturus, de Noorderkroon, Cassiopee, de Geit - Capella - met haar bokjes, Procyon onder Castor en Pollux, nogal veraf gevolgd door Regulus in den Leeuw; Spica, de glinsterende dauwdrop nagenoeg aan de lijn van den meridiaan op het korenhaar, dat de Hemelmaagd uit den zodiak in de hand houdt.
‘Zie,’ zei Mathijs, zijn zoon die beurtelings aanduidend, ‘zie, al die starren, wier licht zoo schittert, zijn allemaal zonnen als de onze, met hun planeten er rondom wentelend; maar zij zijn zoo verre - zoo
| |
| |
verre, dat het oog die planeten niet ontdekt, ofschoon men zeggen kan dat ze moeten bestaan.’
Vader en zoon hadden hun zitplaats op het duin verlaten en keerden langs het bruisend strand terug. Heel het hemelgewelf was thans met lichtende puntjes doorspikkeld en de Melkweg was zichtbaar als eene witte vingerveeg dwars over 't zilvren diamentenveld.
‘Al sterren, al zonnestelsels, zoo diep de blik kan doordringen,’ zei Mathijs ‘en achter deze nog andere, altijd en voortdurend andere tot in het eindelooze!...’
En daar het kind, overweldigd, niet sprak, herbegon hij, tot het besluit zijner inleiding komend: ‘En hoe wilt ge dan bij 't waarnemen van die onmetelijkheden, dat God, het Opperwezen, zijn Zoon als afgezant naar onze kleine wereld zenden zou? Onze wereld, die zoo nietig is, dat zij nauwelijks voor een drietal planeten van ons stelsel zichtbaar moet wezen, en voor het Heelal is, alsof ze niet bestond! Alleen de onwetendheid van den mensch en zijn hoovaardij hebben hem genoopt te wanen, dat hij het belangrijkste van de gansche schepping was. De mensch is niets dan een organisch wezen, dat zijn begin en einde heeft als al het levende, een atoom van de natuur, in bestendige wisselwerking, uit het gestorvene gevormd.’
‘Papa, gelooft gij dan niet aan een eeuwig leven, aan ons voortbestaan na den dood?’
‘Neen,’ zei Mathijs, na een schier onmerkbare aarzeling, ‘neen, dat is te zeggen niet als zelfbewust
| |
| |
individu. De elementen, welke ons samenstellen, kunnen niet vernietigd worden; uit hen zullen andere dingen ontstaan, zoowel op stoffelijk als op onstoffelijk gebied.’
‘Helaas,’ zuchtte Gaspard. ‘wij zullen niet meer weten dat wij geleefd hebben! ‘Maar, papa,’ bedacht hij zich eensklaps met ontzettende logiek, ‘indien er niets van ons overblijft, krijgen wij ook geen loon of geene straf hiernamaals; zoo hoeven wij niets te vreezen en mogen we al het kwaad doen dat ons lust.’
‘Neen, neen,’ vloog Mathijs verontwaardigd op, ‘neen, duizendmaal neen, wij moeten handelen volgens de voorschriften van ons geweten.’
‘Indien er geen God is, kan er ook geen geweten zijn,’ hield Gaspard vol. ‘Papa,’ vroeg hij in zijnen dorst naar eeuwigheid, met bangheid dezer orakelspreuk verbeidend: ‘papa, is het heel zeker dat met ons lichaam alles sterft?’
‘Zeker is het niet,’ antwoordde Mathijs, nadenkend, ‘zooals ik u reeds zei, is alles geheim om ons heen, toch weten wij verschil tusschen goed en kwaad, en moeten we onzen handel en wandel er naar richten, de deugd betrachten, omdat zij tot de harmonie en het geluk van alles bijdraagt, het kwaad vlieden omdat het die harmonie verstoort en lijden veroorzaakt. In 't overige mogen wij berusten: alles wat ons omringt, is zoo zeldzaam en verbazend, de wetten, welke alles beheerschen, zijn zoo ondoorgrondbaar, dat een herop- | |
| |
standing na dit bestaan geene waarschijnlijkheid is, maar echter geene onmogelijk ware....’
|
|