‘Neen, zij is de tweede vrouw van uw vader, de zuster der eerste, uw tante maar.’
‘Dat kan niet zijn, ge liegt, Marie,’ kreet het kind en groote tranen zwollen in zijn oog.
‘Ik spreek de waarheid,’ hernam Marie. Hij wist het wel, dat zij de waarheid sprak. Er is een stemtoon die niet huichelt, er is een stoot volop in 't hart geven, dien geene hand dan deze, die den dolk der boosheid zwaait, teweegbrengen kan.
Hij stond verslagen en verstomd.
Geen uitval meer te duchten voor de drie.
Dit moedigde Kathelijntje aan ook haar woord van gif in 't toebedeelde gif te mengen:
‘Ge hebt het wel moeten ondervinden, dat zij uw moeder niet was: straft eene moeder zooals zij u straft? doet eene moeder haar kind, als het nog jong is, van huis weg? neen, zeker niet.’
Straffen? Gaspard herinnerde zich nog geen opgelegde straffen op het oogenblik; maar 't zuursel in den deeg gedaan hoeft immer tijd, voordat het gisten kan.
‘Waar is mama gestorven en wanneer? Hoe heette zij?’ Maar hij antwoordde zelf, door vage herinneringen aan gesprekken voorgelicht: ‘Esther, zij heette Esther, niet waar, Kathelijntje? Het was te Luik, ge hebt bij ons gewoond?’
De oude dienstmeid knikte.
‘Hoe groot was ik, toen zij stierf? Ik weet niets meer van haar,’ bekende Gaspard in de plooien van zijn jeug-