Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De werken van Vondel. Deel 3. 1627-1640 (1929)

Informatie terzijde

Titelpagina van De werken van Vondel. Deel 3. 1627-1640
Afbeelding van De werken van Vondel. Deel 3. 1627-1640Toon afbeelding van titelpagina van De werken van Vondel. Deel 3. 1627-1640

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (7.89 MB)

ebook (6.82 MB)

XML (2.97 MB)

tekstbestand






Genre

poëzie
drama

Subgenre

verzameld werk
gedichten / dichtbundel
tragedie/treurspel


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De werken van Vondel. Deel 3. 1627-1640

(1929)–Joost van den Vondel–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 124]
[p. 124]

I.V. Vondelens
Verovering van Grol,
door Frederick Henrick, Prince van Oranje.aant.

Noch sommiger gedichten op de selve stof.Ga naar voetnoot[*]
DEVS NOBIS HAEC OTIA FECIT.

T' Amsterdam,

Ghedruckt by VVillem Iansz Blaeu, op 't Water in den gulden Sonnewijser, M D C XXVII.



illustratie

[pagina 125]
[p. 125]

VAN 1627. AFGEDRUKT NAAR DE TEKST VAN DE eerste uitgave (T'Amsterdam, Ghedruckt by VVillem Iansz Blaeu, op 't Water in den gulden Sonnewijser), waarvan de titel hiervoor typografies is nagevolgd. Unger: Bibliographie, nr. 155. Blz. 1-23 worden ingenomen door Vondel's gedicht, blz. 24-36 door ‘Sommiger gedichten voor en op Grol gemaeckt’.

[pagina 126]
[p. 126]

Klinckdicht.aant.

 
Philips had korts ghedroomt, hy sou heel Holland dwingen,Ga naar voetnootvs. 1
 
En Zeeland op een' sprong: maer Henrick veel te gaeu,Ga naar voetnoot2
 
En 'tminste niet verschrickt voor Spaensche tigerklaeu,Ga naar voetnoot3
 
Bestond, met maght en moed, de stad van Grol t'omringen.Ga naar voetnoot4
5[regelnummer]
De posten inder ijl met dese tijding gingen
 
Na Spanjen: d'avondvorst riep eerst, dat luyd te blaeu:Ga naar voetnoot6
 
Maer seker onderricht, besweeck hy en werd flaeu,Ga naar voetnoot7
 
En sprack: verlies ick Grol, adieu mijn graefschap Lingen.
 
Terwijl was Spinola om geld belaên te hoof:Ga naar voetnoot9
10[regelnummer]
Hy leende't hier op borg, en daer op goed geloof;Ga naar voetnoot10
 
Maer al vergeefs helaes! hy bleef een ydel hoper:
 
Want doen Philippes socht na Phlippen in sijn' kas,Ga naar voetnoot12
 
Bevond hy dat sijn' munt van stof verandert was,
 
Het goud in lood verkeert, het silvergeld in koper.Ga naar voetnoot13-14
[pagina 127]
[p. 127]

Aen de vrye Nederlanden.aant.

 
Doen Cacus berghgedroght, en vee en menschenschaecker,
 
En boer en burgerplaegh, en vier en vonckenbraecker,
 
Voor Hercles voeten lagh, verwonnen in sijn' rots;
 
Liep al het Tybervolck den soon des Dondergods
5[regelnummer]
Met lofsang te ghemoet, en d'Aventijnsche landen
 
Hem eerden met autaer, en pleghtige offerhanden,
 
Met bekren, facklen, en ghewijden populier;Ga naar voetnootvs. 1-7
 
En prenten sijnen Naem, die Thebe maeckt so fier,Ga naar voetnoot8
 
Op goud en marmor niet alleen, maer in een harte
10[regelnummer]
Dat, vol erkentenis, den heyland hunner smarteGa naar voetnoot10
 
Tot aen de starren droegh: maer wat voor offerwijn
 
En eer bereyd uw' siel, ghy volcken die den Rijn,
 
En Wael, en Ysselstroom uwe ackeren siet schuuren?
 
Wat eere reedge toe, met alle uw' bondgebuuren,Ga naar voetnoot14
15[regelnummer]
Voor Welhems dappren soon, die heldere heldenbaeck?
 
Die 't land niet heeft gheveeght van ondier, reus, of draeck;Ga naar voetnoot16
 
Maer't landbederflijck Grol van 's Dwingelands besetting;Ga naar voetnoot17
 
Die beeck en beemden, met de giftige besmetting
 
Haers adems t'onbruyck maeckte, en doodlijck quijnen dee,Ga naar voetnoot19
20[regelnummer]
Op ackers en in steên, de menschen en het vee.
 
Komt heerlijckheen, verknocht met gravenbanden, myter,Ga naar voetnoot21
 
En Hartoghscepter, komt, ick heffe, met mijn' cyter,
 
Aldus de reyen aen, en ga de schaeren voor:
 
Volght hand aen hand, en gheeft myne oorloogsmaet ghehoor.Ga naar voetnoot24
[pagina 128]
[p. 128]

I.V. Vondelens
Verovering Van Grol, door Frederick Henrick, Prince van Oranje.

 
Ick sing den legertoght des Princen van Oranjen,Ga naar voetnootvs. 1
 
Die 't heyr van Spinola, en all' de maght van Spanjen
 
Met sijn' slaghordens tarte, in het bestoven velt,
 
En Dulcken de stadt Grol deed' ruymen met gewelt.Ga naar voetnoot4
5[regelnummer]
Ghy die van 'shemels troon d'oorlogen hier om legeGa naar voetnoot5
 
Bestiert, en onsen held vereerde met de zege,
 
Daer al't vereenighd land uw' heyl'gen naem om looft,
 
En danckbaer lauweriert des overwinners hoofd;Ga naar voetnoot8
 
Gheley mijn' sangheldin, die goddelijck verbolgen,Ga naar voetnoot9
10[regelnummer]
Verruct word, om den krijgh in't harrenasch te volgen,Ga naar voetnoot10
 
En oogh in 't seyl te slaen, voor 't algemeene best,
 
Hier na den Berghschen graef, daer na d'omringde vest.Ga naar voetnoot12
 
En ghy, ô FREDERICK! die fier en trots te paerdeGa naar voetnoot13
 
Voor Hollands vrydom vecht, en yvert met den swaerde;Ga naar voetnoot14
15[regelnummer]
En 'tvolck, dat hier geschoolt krielt als een byenswarm,Ga naar voetnoot15
 
Verdadight door Gods kracht, en uwen ys'ren arm;
 
Indienghe t'een'ger tijd, van 's lands bekommeringen
[pagina 129]
[p. 129]
 
En sorregen ontlast, mijn ruw gedicht hoort singen;Ga naar voetnoot18
 
Soo oordeel heusch van hem, die door uw' deughd gewinckt,Ga naar voetnoot19
20[regelnummer]
Geen' leydstar kent, als 't licht dat op uw' helmtop blinckt.Ga naar voetnoot20
 
De kansse (zedert dat de Witte bergh voor Prage
 
Verstreckte een treurtoonneel van Bemens nederlage,Ga naar voetnoot21-22
 
En dat de Bayervorst, uytvoerder vanden nood,Ga naar voetnoot23
 
Stads eene zyde won, doen d'andre zyde vlood)
25[regelnummer]
Scheen heel end' al ghekeert. de jongst gekroonde koning
 
Werd balling, met den hoofdhandhavren sijner krooning:Ga naar voetnoot26
 
En Gabor, die een' wijl 't Bucquoysche leger stuyt,Ga naar voetnoot27
 
Most Presburgh, en op 't lest gansch Hongaryen uyt.
 
De Vorsten vielen af, en soenden 's Keysers tooren:Ga naar voetnoot29
30[regelnummer]
Elck swoer by Ferdinand: de Palts die ging verlooren.Ga naar voetnoot30
 
De koning Christiaen hiel 't ros noch by den toom,Ga naar voetnoot31
 
En sloot Tilli den pas van Elve en Wezerstroom.Ga naar voetnoot32
 
Self Maurits sagh sijn' kroon ontluystert van twee steden;Ga naar voetnoot33
 
En, sweetende om 't ontset van d'een', was overleden;Ga naar voetnoot34
35[regelnummer]
Sijn' broeder ruymende in de lang bekleede plaets,Ga naar voetnoot35
 
Tot heyl der burgerye, en eere des soldaets.
 
Orangie was verheugd met desen nieuwen Heere:
 
En 't vrye Nederland, op sijn' ghevelde speere,Ga naar voetnoot38
 
En uytgetoge kling, het hoofd beurde in de lucht,
40[regelnummer]
En schepte nieuwen moed, in tegenspoeds gerucht.Ga naar voetnoot40
 
De princelijcke vrucht des huwelijcx, en 't slechtenGa naar voetnoot41
 
Der Oldenzeesche wal, na'et kloeck en manlijck vechten,
 
Sagh 't vaderland, vol hoops, ghelyck een voorspel aen,Ga naar voetnoot43
 
Dat alles onder hem ten besten sou vergaen.Ga naar voetnoot44
45[regelnummer]
'Twas duyster, en het hof na'et woelen overrompelt
 
Van vaeck, gerust lagh in vergetelheyd gedompelt;
[pagina 130]
[p. 130]
 
En vee en vogel sweegh in't midden van den nacht;
 
Door eenen diepen slaep betoovert en verkracht:Ga naar voetnoot48
 
Wanneer Prins HENRICK docht, dat voor sijn' bedste nader
50[regelnummer]
En nader quam de geest van wylen sijnen Vader,
 
Met slependen gewade en tabberd van satyn:
 
Van wesen en gebaer, juyst in dien selven schijnGa naar voetnoot52
 
Men van hem tuyght, dat hy na'et jongste middagheten
 
Van sijnen disch opstond, en, sonder yets te weten
55[regelnummer]
Van laegen of bedrogh, trad buyten sijne sael.
 
Soon, sprack hy, waerde soon, verschrick niet voor mijn' tael.
 
Ick ben uw vader self: 'k ben Welhem, wiens gebeente
 
En asch noch waeckt om u, en over dees' gemeente:Ga naar voetnoot58
 
Schoon ofwe u sijn ontruckt door een' onrype dood;Ga naar voetnoot59
60[regelnummer]
Doen 't wondenbloed besprengde, in voesters lieven schoot,
 
Vw' teere onnooselheyd, hierinne noch geluckigh,Ga naar voetnoot61
 
Dat haer begrijp 't verlies niet kon bekennen druckigh.Ga naar voetnoot62
 
Wat leghtghe log en traegh, verslenst, en slap van moed,Ga naar voetnoot63
 
En druckt de pluymen, soon? die passen op den hoed.Ga naar voetnoot64
65[regelnummer]
Of seyde u oyt mijn' faem, of leerde u mijn' histori:
 
Dat ick dus heb geleyd de grondvest onser glori,Ga naar voetnoot66
 
Die sonder weerga bralt de gansche weereld door?Ga naar voetnoot67
 
Op op dan in't geweer, en volgh het heldenspoor
 
Van keys'ren, hartogen, van princen, en van graeven,
70[regelnummer]
Die alle uyt ons geslaght steyl na de starren draven.Ga naar voetnoot70
 
Of sluytghe vrede met den wreeden avondvorst?Ga naar voetnoot71
 
Soo spreeckt hy, en ruckt op vergramt sijn' bloote borst,
 
En toont het gaepen van een' eeuwig bloende wonde,
 
En dwijnt voor 't sluymeroogh in 't duyster, voor de sponde.Ga naar voetnoot74
75[regelnummer]
Maer 's Princen hevigheyd gaf voort den slaep de schop.Ga naar voetnoot75
 
Hy grypt na 's vaders schim, en vlieght vertoorent op,
 
En roept om wapenen, en daghvaert d'oorloogsbende.Ga naar voetnoot77
 
Sijn' gemaelin ontwaeckt, en't hof raeckt overende.Ga naar voetnoot78
 
Och, seydse, lief hoe is't? wat schiet u in den droom?Ga naar voetnoot79
80[regelnummer]
Wat spoock of u vervaert, die veyligh zyt van schroom?Ga naar voetnoot80
[pagina 131]
[p. 131]
 
Geen edelmoedigh paerd sich tweemael en laet nopen,Ga naar voetnoot81
 
Soo doet geen heldenhart; dat alles voor sich open
 
En niets gesloten siet. vergeefs wort aenghesocht
 
Door staeten, hy die self belust is tot den toght.Ga naar voetnoot84
85[regelnummer]
Doch tot het Grolsch beleg wat traegh is te bewegen,Ga naar voetnoot85
 
Die wickt eer dat hy waeght. een' stercke stad gelegen
 
Vyf uuren van de grens, op 't vlack en ruyme, wienGa naar voetnoot87
 
Des vyands ruyters staen van allesins t'ontsien:
 
Daer 't swaer en kostlijck valt om voorraed te bekomen:Ga naar voetnoot89
90[regelnummer]
Daer nergens voordeel is van landweer of van stroomen:Ga naar voetnoot90
 
Dies sluyt hy 't ongeraen te wagen onsen staetGa naar voetnoot91
 
Om 't voordeel eener stadt: sijn' broeder quam te baetGa naar voetnoot92
 
Als hyse dwong, dat doen de Spaenjaerd had te stryenGa naar voetnoot93
 
Met Fransche dapperheên, en Turck in Hongaryen:
95[regelnummer]
Nu heeft de Vorst des Taegs op ons het oogh alleen.Ga naar voetnoot95
 
Self Maurits aengeport vond onlangs swaerigheênGa naar voetnoot96
 
In dees' belegering, en streeck hier over 't oordeel,Ga naar voetnoot97
 
Dat hy sijn erf Breda sou winnen met meer voordeel.Ga naar voetnoot98
 
Noch kan sich Welhems soon niet van ghebeên ontslaen:Ga naar voetnoot99
100[regelnummer]
Wie Grol tot scha gedijt die houden 'er op aen:Ga naar voetnoot100
 
Dat 's vyands krijgsvolck klaeght oproerigh om betaeling,Ga naar voetnoot101
 
En 't flaeu Madril meer tijds behoeft tot ademhaling:Ga naar voetnoot102
 
Dat, soo het brengen dar de benden in het veld,Ga naar voetnoot103
 
Elck muyten sal om 't seerst, om 't achterstalligh geld,
105[regelnummer]
'Theeft schijn van reên, doch 't kan de Vorst niet heel vernoegen,Ga naar voetnoot105
 
In 't overwegen, of de saecken av'rechts sloegenGa naar voetnoot106
 
Tot quetsing van het land: sy smeecken even graegh,Ga naar voetnoot107
 
En smijten end'lijck hem geseglijck over staegh.Ga naar voetnoot108
 
Flucx slaet de trommel, men bevracht platboômde ponten
110[regelnummer]
En schepen met geschut, met krijghtuygh, kruyt en lonten:
 
Men prest de ruytery en wagens over al,
[pagina 132]
[p. 132]
 
En vlooten swanger van soldaten sonder tal.
 
Maes, Yssel, Wael, en Leck van witte seylen krielen:
 
De vlietgodinnen sijn verwondert om de kielen
115[regelnummer]
En 't grimmelende volck, en onderschooren 't vlot,Ga naar voetnoot115
 
En duwen 't tegens stroom; begunstigende 't lot
 
Dat hun te beurte viel, die voor de vryheyd stryen,
 
En witte vlieten, die geen' swarte Spanjaerds lyen.Ga naar voetnoot118
 
Een' schansse leydt'er op de drooghte, 's Graevenwaerd
120[regelnummer]
Gheheeten, daermen om van alle sijen vaert:
 
Hier vloeyt de Wael, en daer de Rijnstroom, neffens weyland
 
En ackers; en geklooft, bespoelt en schuurt het eyland,Ga naar voetnoot122
 
Daer Burgerhart wel eer, van koninglijcken struyck,Ga naar voetnoot123
 
Als hoofd van 't eedgespan, voor 't wettige gebruyck
125[regelnummer]
Des gouden vrydoms, Roome in haeren schild dorst vaeren;Ga naar voetnoot125
 
Gesterckt met wapens, moed, en soete en soute baeren.
 
Dees' vesting streckt nu 't hoofd, waer op, soo woest en wild,Ga naar voetnoot127
 
De Dwingeland van 't west sijn' dreygementen spilt,Ga naar voetnoot128
 
En schuymbeckt, knarssetand, met poffen blaesen snorcken,Ga naar voetnoot129
130[regelnummer]
Gelijck een everswijn, 't welck woed op boerevorckenGa naar voetnoot130
 
Gansch ydel en vergeefs; wanneer 't alom benart
 
Den jongsten moordsteeck krijght, en voelt de dood in't hart.
 
Hier was 't bestemde veld, daer 's Princen maght versaemde,Ga naar voetnoot133
 
Met allen nooddruft, die tot soo een' toght betaemde.Ga naar voetnoot134
135[regelnummer]
't Iaer neyghde sich ten oegst, de koorenayr die swol,Ga naar voetnoot135
 
Doen 't leger langs Brevoort trock schielijck op na Grol.
 
In Zutphens graeflyckheyd is dese stad gelegen,
 
Door Neerlands oorlogh in vermaertheyd opgestegen;
 
Om haer' gelegentheyd van Karel, d'eer van Gent,Ga naar voetnoot139
140[regelnummer]
Wel eertijds waerd geschat, voor uytheemsch dreygement
 
En inbreuck, op de grens tot beuckelaer te strecken.Ga naar voetnoot141
 
De Slinck aen d'eene sij' gaet kruyd en oever lecken,Ga naar voetnoot142
 
En dobbeleert de graft. ses bollewercken, hooghGa naar voetnoot143
 
En log van aerde, met een nimmer sluym'rend' oogh,
[pagina 133]
[p. 133]
145[regelnummer]
Der vesten veyligheyd vertrout is te behoeden;
 
Gelyck deGa naar margenoot* walscherm grimt ten tijde van vermoeden.Ga naar voetnoot146
 
De Stadvooghd, wien de wacht en toesicht was belast,Ga naar voetnoot147
 
Vol achterdenckens, had sijne oversten te gast,Ga naar voetnoot148
 
En toefdese soo spa, dat ree de starren daelden.Ga naar voetnoot149
150[regelnummer]
De Rijnsche muscadel 't breyn geest gaf, daerse smaeldenGa naar voetnoot150
 
Op FREDERICK, noch jong in land en krygsbestier,
 
En die sich sengen sou quam hy te na by 't vier.
 
Om bet op eer en eed sijne hoplien te doen dencken,Ga naar voetnoot153
 
Deed Dulcken schuymens vol den grooten roomer schencken,Ga naar voetnoot154
155[regelnummer]
Die Bacchus op sijn' feest sou voegen, daer de hand
 
Eens kunstenaers op had, met stift van diamant,
 
De wapenen gesneên van all' de koningkrijcken,Ga naar voetnoot157
 
Daer in triomf Philips mede is ghewoon te prijcken:
 
Den schild van Portugal, Castiljen, en Leon,
160[regelnummer]
Siciljen, Murcia, Granade, en Arragon,
 
Met d'overige prael. Spitsbroeders wien de wallenGa naar voetnoot161
 
(Soo spreeckt hy ongedeckt, sij luystren met hun allen)Ga naar voetnoot162
 
Vertrout sijn, die wel eer graef Maurits niet en kon
 
Verovren, doen sijn moed besweeck voor Mondragon,
165[regelnummer]
Noch eens voor Spinola; ick maen uw' dapperhedenGa naar voetnoot165
 
Tot quyting uwer trou, want 't leyd my op de ledenGa naar voetnoot166
 
Dat Hollands leeu ons dreyght. sij morden met den mond,Ga naar voetnoot167
 
En wachten 't rustigh elck voor sich, wanneer terstondGa naar voetnoot168
 
De Faem hun tyding brengt, op 't gieren haerer pennen,Ga naar voetnoot169
170[regelnummer]
Hoe Staeten ruyters vast de stad met kracht berennen.Ga naar voetnoot170
 
De maeltijd is gesteurt, men scheydt'er, en elck pastGa naar voetnoot171
 
Te volgen, 'tgeen hem word van hoogere hand belast.
 
Doen nu het morgenrood, met toyen en blanckettenGa naar voetnoot173
 
Ophelderende, hun toont de vliegende kornetten,Ga naar voetnoot174
175[regelnummer]
En dat de wachter niet dan krijgh en oorlogh kraeyt,Ga naar voetnoot175
 
'Tontvouwen vendel flucx ter hooge vest afwaeyt:
 
De krijgsraed gaet belaên in arbeyd, om met eereGa naar voetnoot177
 
'Tbelegh te wederstaen, ten dienst van hunnen heere.
[pagina 134]
[p. 134]
 
Maer 't volgsaem heyr genaeckt soo ras niet 'tvolck te paerd,
180[regelnummer]
Of op 's veldheeren woord soo steeckt de schup in d'aerd:
 
Men sterckt sich tegens ramp van binnen en van buyten:
 
Men ryght den ommekreyts met schanssen en reduyten:Ga naar voetnoot182
 
Al 't leger word in drie hoofdlegers afgesneên:Ga naar voetnoot183
 
Men sluyt d'omringde stad als met drie nieuwe steên.
185[regelnummer]
De Veldheer, Maerschalck Ernst, en d'Amirael der baerenGa naar voetnoot185
 
Elck hunnen oord hier op 't sorgvuldigste bewaeren.Ga naar voetnoot186
 
Gelijck d'ervarenheyd beschrijft den Russen beer,Ga naar voetnoot187
 
Die, siende te gemoet het strenge winterweer,
 
Niet sloft, maer van den nood een schrander overweger,Ga naar voetnoot189
190[regelnummer]
By tyde voorraed sleept van honigh in sijn leger:
 
Soo mede op 't overlegh des Princen nimmer moe,
 
Voert Zutphen dagh aen dagh hem allen nooddruft toe:
 
Het isser drock, de baen die roockt van wagenwielen:Ga naar voetnoot193
 
Dus sietmen in den herbst vernuftle mieren krielen,Ga naar voetnoot194
195[regelnummer]
Die 't versch geplondert graen opleggen onder 't dack:Ga naar voetnoot195
 
Men schroomt hier wind nocht weer, nocht regens ongemack,
 
Die heele dagen druypt, en 't spoor verdrenckt door 't lecken,
 
En 't hygend ros ten buyck in't slick verbied te trecken.Ga naar voetnoot198
 
De ruyters mylen verre in't ronde maeyen 't voêr,
200[regelnummer]
En segenen hun paerd door 'tvloecken van den boer.Ga naar voetnoot200
 
Waer dolheyds lemmer blinckt, daer moet 't ploegyser roestenGa naar voetnoot201
 
De landman bout en saeyt, de krygslie komen 't oesten.Ga naar voetnoot202
 
Maer d'Inquisiti barst terwijle dit gebeurt
 
Met kracht ten afgrond uyt, daer 't aerdrijck voor haer scheurt,Ga naar voetnoot203-204
205[regelnummer]
'Twanschapenste gedroght, geen' duyvels uytgesondert,Ga naar voetnoot205
 
Geweckt door 't grof geschut daer FREDERICK me dondert:
 
Sij komt in onsen nacht, uyt d'eeuwge duisternis
 
('Thayr rijst te bergh, my gruwt) soo gruwelijck als s'is,
 
De vierde suster van de doodse Rasernyen,Ga naar voetnoot209
210[regelnummer]
Die swanger gaet van moord, en snoodste schelmeryen:
[pagina 135]
[p. 135]
 
Gifmengster, stokebrand, die strick en stroppen draeyt:Ga naar voetnoot211
 
Bloedvrienden ophist, krijgh en vyandschappen saeyt,Ga naar voetnoot212
 
Onnoosle brandmerckt, en verheerlijckt den verrader.Ga naar voetnoot213
 
De susters haeten haer; self Luycifer de vader
215[regelnummer]
Begrimtse van ter sij': op 't backes kleeft een' korst
 
Van etter en vuyl bloed: de pruyck is vuyl bemorstGa naar voetnoot216
 
Van swarte slangen, die vocht uytslaen en beschimmelen;
 
Men hoortse biesen, en men sietse yslijck grimmelen:Ga naar voetnoot218
 
Een moorshuyd levend afgestroopt haer' middel kleed:
220[regelnummer]
Een wolfs en beereklaeu druckt d'aerde, waerse treed:
 
De vuysten klaeuwen sijn in bloed geverwt; soo vatse
 
Een' menschenongeltoorts al brandend: sij bekladse,Ga naar voetnoot222
 
Sij sweytse gins en hier, het vet bedruypt het stof:Ga naar voetnoot223
 
Ontsinnigh staptse soo na Brussel in het hof.Ga naar voetnoot224
225[regelnummer]
D'Albaensche Kardinael Toledo, min geslepen
 
Op 't kerckelijck, maer bet op weereldlijcke greepen,Ga naar voetnoot225-226
 
Hier droomde onrustigh dat, daer d'avondstar opklaert,Ga naar voetnoot227
 
De goude en silvere eeu in koper was veraerd:Ga naar voetnoot228
 
Dat Phlippes, uytgeput door woeckeraers en paepenGa naar voetnoot229
230[regelnummer]
En oorlogen, het goud om geld benood most schraepenGa naar voetnoot230
 
Van sijnen scepterstock, en 't dierbaerst van de kroon
 
Te pande setten, en met bedelschat sijn' troonGa naar voetnoot232
 
In Neerland stutten, daer hy ruyters nocht soldaeten
 
Moght bruycken, tegens 't heyr der t'saemgespanne Staeten;Ga naar voetnoot234
235[regelnummer]
Beducht voor muyten en gestijft met luttel moeds.
 
In desen droom verschijnt die gruwel voor sijn' koets:Ga naar voetnoot236
 
Hy sietse in't end, en spreeckt dus tot haere ongenade:Ga naar voetnoot237
 
Wel kettervlegel wel, ghy komt verwacht, maer spade,Ga naar voetnoot238
 
Monarchenpyler, slot en sorgh van't heylighdom,Ga naar voetnoot239
240[regelnummer]
'Tis tyd en meer dan tijd, eer 'tword onveyligh, om
[pagina 136]
[p. 136]
 
T'ontwaecken in den nood. de graeven van Nassouwen
 
Te velde ons daegen met vlambraeckende kartouwen:Ga naar voetnoot242
 
Op Henricx harnasch barst d'alsloopende Fortuyn,Ga naar voetnoot243
 
Als siedend zeeschuym breeckt op steenrots en op duyn:
245[regelnummer]
Wy suffen, en hy sweyt den schitterenden degen,Ga naar voetnoot245
 
En houd de stad van Grol, in 's konings spijt, belegen:Ga naar voetnoot246
 
Men troost ons post aen post op't geld van Genua:Ga naar voetnoot247
 
'Tverlangen d'uuren reckt, en och, wat volght 'er na?Ga naar voetnoot248
 
Zy antwoord: trouste soon van't fier ghemytert Roome,
250[regelnummer]
En prat gekroont Madril, steeds overwellekoomeGa naar voetnoot250
 
By Phlippes en Vrbaen, ghy draeght met my den lastGa naar voetnoot251
 
Van't scheldende ongeduld, dat door dit marren wast:Ga naar voetnoot252
 
'K heb lang de tijding wech: op sacht gepluymde beddenGa naar voetnoot253
 
Nocht gulde ledekant is onse saeck te redden
255[regelnummer]
Met ydle suffery; van elders wacht geen geld,Ga naar voetnoot255
 
Maer tegens Neerlands maght de Nederlanden stelt
 
In overwight, op op, de benden help aen't steygeren,Ga naar voetnoot256-257Ga naar voetnoot257
 
Schaf middelen door dwang, en strafse die het weygeren:Ga naar voetnoot258
 
Men vorder tot ontset het heyr in volle krits:Ga naar voetnoot259
260[regelnummer]
Aenvoerster sal ick sijn, en woeden voor in't spits.Ga naar voetnoot260
 
Vyt had sij, en verstack sich voorts in't schemerdoncker.Ga naar voetnoot261
 
De Kardinael rijst op, en noch by stargefloncker
 
Graef Henderick, d'Infante, en Spinola vergaert,
 
En sijn' bekomring hun op dese wijs verklaert:
265[regelnummer]
Indien 't voornemen is den toom te laeten glyen,
 
En Hollands landvooghd, 't hoofd van alle ketteryen
 
En t'saemenrottingen, te kranssen met dese eer,
 
Dat hy vermeester, door gebreck van tegenweer,
 
Ons' dier verworve grens, en allersterckste steden,
270[regelnummer]
Soo heeft Bourgonjen schier eene eeu te lang gestreden:
 
Men draegh hem liever op 't gespouwen Nederland,Ga naar voetnoot271
 
Eer hy een stuck geschuts voor slot of vesting plant;
 
Eer hy weêr 't platte land om Brussel blaecke en brande;
[pagina 137]
[p. 137]
 
Soo pronckt hy met min roems, en ons beklad min schande:Ga naar voetnoot274
275[regelnummer]
Maer sijtghe eenmoedigh tot het tegendeel gesint,Ga naar voetnoot275
 
En 't lesschen deser vlamme, eer sij meer krachts gewint,Ga naar voetnoot276
 
En slaet in Vlaenderens en Brabants hooge daecken;
 
Soo red sijn' Majesteyt in dit verloop der saecken:
 
Perst boer en edelman en burger, dat elck schafGa naar voetnoot279
280[regelnummer]
Hetgeen de nood vereyscht, op peen van hooghste straf.Ga naar voetnoot280
 
Hier tegens de Marquis: 't valt lichter aen te raedenGa naar voetnoot281
 
Dan uyt te voeren, en op 's vollecx neck te laeden
 
Een' last te lastigh voor hun rammelend gebeent,Ga naar voetnoot283
 
En dien de geestlijckheyd noyt dulde: de gemeentGa naar voetnoot284
285[regelnummer]
Heeft u te dancken, dat de dorpen staen verlaeten,
 
De beste steden doods, daer 't gras begroeyt de straeten:
 
Dit wintghe, wanghe blaest den katholycken vorstGa naar voetnoot287
 
Soo reuckeloos in't oor, dat hy den handel schorst,Ga naar voetnoot288
 
De stroomen sluyt, en uw gesegh soo veel doet gelden,Ga naar voetnoot289
290[regelnummer]
Datwe all' met ondanck ons vergeefs daer tegens stelden:Ga naar voetnoot290
 
Soo woudghe'r oock me door (want eer en was geen' rust)Ga naar voetnoot291
 
Doen 't leger over ys besloegh de Veluwkust;Ga naar voetnoot292
 
Doen staecktghe na het hart van Hollands fieren leeu al,
 
En Aernhem kreegh een' bres van uw' gewrongen sneeubal.Ga naar voetnoot294
295[regelnummer]
De Berghsche graef die loegh, soo kittelde hem 't verwijt:Ga naar voetnoot295
 
Dies 't Spaensch gemoed te meer, door d'Italiaensche spijt,Ga naar voetnoot296
 
Tot barstens toe verkropt, werp voncken op door d'oogen;Ga naar voetnoot297
 
En had d'Aertshartogin niet tusschen tween gevlogen,Ga naar voetnoot298
 
De Genuees waar ree geteeckent met der vuyst;Ga naar voetnoot299
300[regelnummer]
Want paepenyver is in't raedslaen onbesuyst:Ga naar voetnoot300
 
Maer 't slaen gemist, ontbrack 't den wraeclust aen geen vloecken:Ga naar voetnoot301
 
Dat hy haere hoogheyd na haer aensicht wist te doecken:Ga naar voetnoot302
 
Dat d'oorloogskosten verre opwoegen sijn' tropheen:Ga naar voetnoot303
 
Dat hy een vreemdling was in Spanjen, die alleen
[pagina 138]
[p. 138]
305[regelnummer]
Sijn eer bevordrend dar den ingeboren tergen,Ga naar voetnoot305
 
Een bloodaerd, onlangs noch met schand gejaeght van Bergen,
 
En duysend dingen meer van diergelycke stof.
 
Vrou Isabel hier op: genoegh, dit luyd te grof,Ga naar voetnoot308
 
De tijd wat anders eyscht als lasteren en kyven,
310[regelnummer]
Munt salmen slaen, en 't volck betaelt het heyr beschrijven:Ga naar voetnoot310
 
Maer wie van beyden voert 't gelichte krijghsvolck aen?
 
Ambrosius, die, daer hy sich mistrout te gaen,Ga naar voetnoot312
 
Graef Henrick gaerne send, op mislijckheyd van hopen,Ga naar voetnoot313
 
Schoof desen last op hem, die sich misschien liet nopenGa naar voetnoot314
315[regelnummer]
Door eeuwigh wrockend leet, ontfangen t' Erkelens;Ga naar voetnoot315
 
Of hy 't den Prins weer moght inschencken na sijn' wensch.Ga naar voetnoot316
 
Maer eer Castiljen deed de ruyterbenden draeven,
 
Lagh ondertusschen 't heyr der Staeten vast begraeven,Ga naar voetnoot318
 
En 't werck, dat onlangs noch ontworpen was en leegh,Ga naar voetnoot319
320[regelnummer]
In't kort tot het besteck van sijn' volmaecktheyd steegh:Ga naar voetnoot320
 
Gelijck het beerjong ruw geworpen, door 't gekoesterGa naar voetnoot321
 
En 't licken, sijn' gestalt allencx toont aen sijn voester:
 
Het maecxsel doet sich op door ommetreck der leên:Ga naar voetnoot323
 
Nu kan men kop en rug en pooten onderscheên.
325[regelnummer]
'Twiskunstige vernuft des wackren legerbouwers
 
Den Prins tot roem dijt, in't verwondren des beschouwers;Ga naar voetnoot326
 
Die nauwelijcx gelooft 't geen hy met oogen siet,
 
'T geweld dat soo geswint is opgehaelt uyt niet.Ga naar voetnoot328
 
Van buyten wel versorgt had eerst de stad te lyen,Ga naar voetnoot329
330[regelnummer]
Die op drie oorden werd genaeckt met gaelderyen,Ga naar voetnoot330
 
En fel gemorselt met kartouwen en mortiers.Ga naar voetnoot331
 
Prins HENRICK schijnt een God in't blixemen des viers,
 
Die uyt den hoogen woed, tot heyl der heeren Staeten,
 
Met donderklooten, en bars barstende granaeten,Ga naar voetnoot334
335[regelnummer]
Op poort, op toorenspits, en burgerhuysen, selfGa naar voetnoot335
 
Op 't heyligh kloosterdack, en kerckelijck gewelf;
[pagina 139]
[p. 139]
 
Dat honden jancken en half doode menschen huylen,
 
En sich versteken bang in kelders en in kuylen:
 
Gelijck wanneer Iupijn in't droefste van den nacht,Ga naar voetnoot339
340[regelnummer]
Slaghregenwolcken breeckt, en wringt met volle kracht,
 
Op wederspannigh volck en hemelhooge sloten,Ga naar voetnoot341
 
Den schitterenden gloed; waer van met verw verschotenGa naar voetnoot342
 
Het aerdrijck ziddert, en onsteltheyd maeckt gedweeGa naar voetnoot343
 
En t' effens krimpen doet de sondaers en het vee.Ga naar voetnoot344
345[regelnummer]
De Vader beuckt en breeckt bergtoppen, langs hoe grammer,Ga naar voetnoot345
 
En waer de brand opgaet, daer stijght tot hem het jammer.
 
De walscherm wil vergeefs het dempen van de grachtGa naar voetnoot347
 
Beletten, 'twerreck spoeyt, al schietmen dagh en nacht.
 
De Veldheer is soldaet, hy onderkruypt de wallen,Ga naar voetnoot349
350[regelnummer]
Daer in de gaeldery de dooden om hem vallen;
 
En ruyter daer musket noch slang sijn' moed vervaert,Ga naar voetnoot351
 
Schoon kloot en koegel huylt van onder 't briesschend paerd,
 
Of snort hem over 't hoofd: hy dar de buyen doorstaen.
 
De krijgslie volgen braefst, daer brave vorsten voorgaen.Ga naar voetnoot354
355[regelnummer]
Ten lesten all' de maght des Ibers, opgeprestGa naar voetnoot355
 
Van over Maes en Rijn, na'et Zutphensche gewest,
 
Komt legren in't gesicht van 's Princen legertenten:
 
Men sey graef Henrick had, met dolle dreygementen,
 
Gesworen voor 't autaer, daer hy den offer at,Ga naar voetnoot359
360[regelnummer]
T'ontsetten door sijn' deughd d'omringde koningsstad,Ga naar voetnoot360
 
Al sou sijn graeuwe kop, van't lijf gekloncken, springenGa naar voetnoot361
 
Fel over 't schittren heen der bloedverwantsche klingen.Ga naar voetnoot362
 
Met hem swoer 't Iersche bloed ons' neerlaegh voor altoos,Ga naar voetnoot363
 
En wat verbasterd is van Lelie en van Roos:Ga naar voetnoot364
365[regelnummer]
Het Lotharinger volck, besloten van drie vlieten,Ga naar voetnoot365
 
En die tot laevenis het Rijnsche vocht genieten:Ga naar voetnoot366
 
De Zwitserlandsche bund, die 't Spaensche vendel swaeyt,Ga naar voetnoot367
 
En tegens ons gekant, met breede swaerden maeyt:
 
En watter word bespoelt van Arno, van den Tiber:
370[regelnummer]
De bitse Bourgonjon, met den gebraden Iber:Ga naar voetnoot370
[pagina 140]
[p. 140]
 
De krabbende Krabat, voor duyvel uytgepickt,Ga naar voetnoot371
 
Wiens scharpe sabel hackt, wiens naere kreet verschrickt:Ga naar voetnoot372
 
De Gulicker die fier en trots sit in den sadel,
 
En meer op vroomheyd stoft, als onverdienden adel:Ga naar voetnoot374
375[regelnummer]
En die uyt Napels, mild van tong en vreck van hart,
 
Ons vloecken, neffens den meyneedigen Lombard.Ga naar voetnoot376
 
De Prins heeft op de komst des Graeven niet geslaepen,
 
Maer waeckte nacht op nacht, en hiel sich staegh in wapen:
 
Self ging hy ronde doen, en lager als sijn staet,
380[regelnummer]
Op sijne beurten sliep gelijck een slecht soldaet:
 
En Venus morgenstar, uyt 's hemels heldre plecken,
 
Met lust, by trommelslagh, den krijgsheld af sagh trecken,
 
Wanneer 't herboren licht bestreeck der bergen kruyn:
 
Daer sat hy rustigh op sijn' Amsterdamschen ruyn,Ga naar voetnoot384
385[regelnummer]
Een klepper, nimmer moe van briesschen steygren krabbelen,
 
En afgerecht, om met 't hoefyser fel te grabbelenGa naar voetnoot386
 
In Spaensche troepen, daer hy schrick en ruymte maeckt;Ga naar voetnoot387
 
Wanneer sijn meester, nu op 't strengste aen't woen geraeckt,
 
Pistolen los druckt, daer musket trompet nocht trommelGa naar voetnoot389
390[regelnummer]
Na wetten luystert, in het midden van't gedrommelGa naar voetnoot390
 
Der duysenden, bestuwt van graeffelijcken krits,Ga naar voetnoot391
 
Al edel Nassaus bloed; van 's legers wachter WitzGa naar voetnoot392
 
Des Vorsten oogh en hand, die staet na d'oude prijsen:Ga naar voetnoot393
 
Grenu, die t'Ysendijck gansch Vlaenderen doet ysen:
395[regelnummer]
Van Lokren, die besorgt het tuygh des blixemspels:Ga naar voetnoot395
 
En voorts van Fransche, Britsche, en Schotsche kolonels;
 
All' borsten afgerecht op het slaghordensloopen,Ga naar voetnoot397
 
Op Amirantenjaght, op 't Donnenharnaschstroopen.Ga naar voetnoot398
 
Ick sieder Schmelsing woên, des krijgsraeds tong en pit,Ga naar voetnoot399
400[regelnummer]
En Staeckenbroeck den toom, en Styrum het gebit,
 
En Bacx der ruytren spoor: Fama met Brederode,
 
Candale en Courtomé, met Harwood, nimmer bloode,
 
En Hauterive met sijn' macker Chastillon,
 
En Veer, der Britten helm, beschittert van de son:
[pagina 141]
[p. 141]
405[regelnummer]
Brock, Cissel, Hendersum, die lof voor leven kiesen,
 
En Eusum, Eisinga, beyde oorloogsvierge Vriesen.
 
Hier onder munt hy uyt met Errenst Cazimir,
 
Wan d'een voeght sijn' kornet by 's anderen banier,Ga naar voetnoot408
 
Als waer een tweede Mars ten sadel uytgewossen,Ga naar voetnoot409
410[regelnummer]
Met harrenasch en helm, beswaeyt van vederbossen:
 
En twijffeltghe wie 't is, in't kluwenen van't stof,Ga naar voetnoot411
 
En midden in't gewoel, die van Bourgonjens hof
 
Gevreest word; merckt hem aen't veldteecken van oranjen,Ga naar voetnoot413
 
Geciert met gouden kant, en blaeuwe en silvre frangien;
415[regelnummer]
Dat 's FREDRICK HENRICK self, der vromen burgh en wijckGa naar voetnoot415
 
Die noch om 's grootvaers bloed, wrockt tegens Oostenrijck,Ga naar voetnoot416
 
En om sijn vaders moord op Spanjen is gebeten;
 
Beschermheer van 's lands recht, en 't ongekreuckt geweten.
 
Na dat de Bergsche graef nu Lingen heeft voorsien,Ga naar voetnoot419
420[regelnummer]
Hy 't Staetenleger met sijn leger komt bespien,
 
En tracht vergeefs om ons den toevoer te beletten;
 
Mids 's Princen toeversicht doet Lochem sterck besetten;Ga naar voetnoot422
 
Dies van de Borckel hy sich nederslaet in't oost
 
Der stad, daer Cazimir sijn' wapens is getroost;Ga naar voetnoot424
425[regelnummer]
En waermen vreest voor nood, daer spoeyt sich d'arbeyd dapper:Ga naar voetnoot425
 
Men delft en schanst, en set sich op sijn' aenkomst schrapper.Ga naar voetnoot426
 
Daer grimmen tegens een twee helden onser eeu,Ga naar voetnoot427
 
Als oude tiger grimt op jeughdelijcken leeu;
 
Wiens voordeel hy benijd, en heeft sijn' toorn geslepen,Ga naar voetnoot429
430[regelnummer]
En scharp gebit gewet, om 's vyands opgegrepen,Ga naar voetnoot430
 
En versch bebloeden roof, uyt klem van krommen klaeuGa naar voetnoot431
 
Te rucken met geweld: nu swelt hy paers, nu blaeu
 
Van gramschap; maer de staert des leeus begint te krullen,
 
De maen te rysen, en de muyl heel naer te brullen,Ga naar voetnoot434
435[regelnummer]
Van uyt den schuylhoeck, daer hy 's tigers aenval wacht.
 
Soo grimde Amilcars soon op d'onverschrocke maghtGa naar voetnoot436
 
Van Scipio; die om Carthago te beleggenGa naar voetnoot437
 
Wel d'Africanen door d'Europers dar ontseggen,Ga naar voetnoot438
[pagina 142]
[p. 142]
 
En na een' swaren slagh, hem ruymen doet de stad,
440[regelnummer]
Die Roome in sijn gemoed noch korts verslonden had.Ga naar voetnoot440
 
Een eycken bosch, gemengt met populier en elsen,
 
Streckt legerwaert, waer in de Satyrs, met omhelsenGa naar voetnoot442
 
En snoepen besigh, sich versteken voor het licht,Ga naar voetnoot443
 
Min schoon voor hun als schaemt, die bloost in't aengesichtGa naar voetnoot444
445[regelnummer]
Der teere jonffren; die beknelt op 't onversiensteGa naar voetnoot445
 
Met traenen lyen, dat de Minne na verdienste,Ga naar voetnoot446
 
Haer' fiere spytigheen, den minnaers dick' betoont,Ga naar voetnoot447
 
Nu door verkrachten met een' lompen bocxvoet loont;Ga naar voetnoot448
 
Wiens adems stanck, wiens kin te scharp en borstelhayrigh,
450[regelnummer]
Haer handelt t'onbeschoft, te ruw en onmewaerigh.Ga naar voetnoot450
 
Dit woud was van den Graef verkoren tot een' laegh,Ga naar voetnoot451
 
Om den belegeraer, als met een' storremvlaegh,
 
Van hier op 't onvermoedst by doncker aen te rannen;Ga naar voetnoot453
 
En 't scheen als of de nacht was met hem aengespannen,Ga naar voetnoot454
455[regelnummer]
Op dat hy hebben moght in't vechten betre kans;
 
Vermids de maen ging schuyl, en alle starreglans
 
Gedooft was in haer kleed, en 't windeken de looverenGa naar voetnoot457
 
En bladen ruysschen dede, om beter te betooverenGa naar voetnoot458
 
Het opgesteken oor der schildwacht, op de puntGa naar voetnoot459
460[regelnummer]
Van 's legers hoorne, daer 't de list op heeft gemunt.Ga naar voetnoot460
 
Met dobble schaduw dan bedeckt daer aen komt ylen
 
De vyand, en bekruypt met schuppen spaên en bylen
 
Den legerwal, en ruckt de palissaden uyt,
 
En wacker hacktse om verr': mèt slaet de wacht geluyd,
465[regelnummer]
En schiet en weckt alarm. een deel der sloffe knechten,Ga naar voetnoot465
 
Dit perreck toevertrout, noch ongereed tot vechten,Ga naar voetnoot466
 
Van vaeck beschoten, en door 't waecken afgeslooft,Ga naar voetnoot467
 
'T gevaer komt wecken eer het yemand schier gelooft:
 
De wackerste en de flucxste al verr' sijn in getal min,Ga naar voetnoot469
470[regelnummer]
En staen soo haest niet schrap, de Spanjaerd heeft de wal in,Ga naar voetnoot470
 
En geeft van boven vier op d'onse by de gis.Ga naar voetnoot471
[pagina 143]
[p. 143]
 
Schichtige vlam op vlam klieft dicke duysternis,
 
Met ysselijck gedreun van dreunende musketten,
 
Vermengt met veldgeschrey, gevolleght van trompetten
475[regelnummer]
En trommels, dat selfs moed in bloode borsten send:
 
Soo jaeght een oogenblick al 't leger overend.Ga naar voetnoot476
 
De Schotten in den oord van Errenst, juyst in 't trecken,
 
Om op d'alarremplaets hunn' waecke te volstrecken,Ga naar voetnoot478
 
Op 't princelijck bevel, vernemende den nood,
480[regelnummer]
Voort vliegen derwaert aen, en tarten selfs de dood.
 
De dolheyd woed om 't felst, en hier in 't eerst te konnenGa naar voetnoot481
 
Den aenval wederstaen, is half de strijd gewonnen.
 
Een vendrigh, om den staet te redden in gevaer,
 
Die Samsons kracht noch voert in 't grijse en silvren hayr,
485[regelnummer]
Tot Schotlands eeuwige eer, met klem van duym en vingeren
 
Beknelt de princevaen, en derfse rustigh slingerenGa naar voetnoot486
 
Tot over s'vyands hoofd, die naer hem steeckt en schiet:
 
Hy hoort de kogels wel, maer hy en vruchtse niet,Ga naar voetnoot488
 
Of min als leeuwenmoed 't gehuyl der wreede wolven;
490[regelnummer]
En houd hier stal, gelijck een' steenrots, tegens golvenGa naar voetnoot490
 
En storremwinden opgewassen hecht en vast,
 
Op 't bulderen der zee nocht drift nocht donder past.Ga naar voetnoot492
 
Een Bourgonjon van spijt schier bijt sijne eyge lip af:
 
Sijn' vuyst in 't vendel vlieght, maer scheurt 'er slechs een' slip af.
495[regelnummer]
De Busseschieter van graef Errensts halve maenGa naar voetnoot495
 
Ontwaeckt terwijl, en steeckt het logge koper aen;
 
Wiens buyck beswangert van salpeter, ysers, looden,
 
Baert blixems, donders, dreun, aerdbevingen, en dooden.
 
Geen AEtna, die den halfgebranden reuse parst,Ga naar voetnoot499
500[regelnummer]
Met meer geschals en slaghs en tiers en onweers barst,Ga naar voetnoot500
 
En braeckt in d'ope lucht vier vlammen roock en voncken;
 
En tot vergrooting van sijne holen en speloncken,
 
Steenrotsen afgeruckt van rotsen met geweld
 
Ten Hemel wentelt, die de gloed tot assche smelt:
505[regelnummer]
Geheel Trinacrien van schrick gedoodverwt davert.Ga naar voetnoot505
 
Self Iupiter die vraeght, wat aerdsch gebroed weer klavertGa naar voetnoot506
 
Ten berreghstapel op, door blixemsucht vervoert,Ga naar voetnoot507
[pagina 144]
[p. 144]
 
Soo dick' Enceladus sijn' loove lenden roert.Ga naar voetnoot508
 
Des legers hoorne woed gelijck de stier te Londen;
510[regelnummer]
Die nu den aenval der op hem geschonnene hondenGa naar voetnoot510
 
Op 't spits der hoornen vangt, en luchtich opwaert licht,
 
Soo datse al janckende, door eygen lijfs ghewight,
 
In't nederboffen, rugh en neck en beenen breecken.Ga naar voetnoot513
 
Mars woelt hier in sijn' Oogst, met houwen schieten steecken;Ga naar voetnoot514
515[regelnummer]
De levende vervult al steeds des dooden plaets:Ga naar voetnoot515
 
De vyand storremt fel, al is't met luttel baets:
 
En langs hoe min; vermids door 't Princelijck beschickenGa naar voetnoot517
 
Ons krijgslie langs hoe meer door bystand sich verdicken:
 
Ghelijckmen daer de vloed felst aenslaet swaerder dijckt.
520[regelnummer]
Nu groeyt Prins HENRICX hart, Graef Henricx moed beswijct,
 
En aerselt boschwaert in, tot dat hy met sijn' krijgsraedGa naar voetnoot521
 
Houd stal, daer 't woud een' ruymte omgroeyt met ruygte en rijs laet,
 
Die als een schoutoonneel besloten in de blaên,Ga naar voetnoot523
 
By naere schemering, ten zuyden in een' laen
525[regelnummer]
Of dreve, wiens geboomt geplant staende op drie ryen,
 
'T oog met een vry gesicht laet weyen van ter sijen:
 
Van waer sij onvermoed (hier wesende versaemt,
 
Op 't raedslot van 't geen voort hunn' dapperheên betaemt)Ga naar voetnoot527-528
 
Een overyslijck spoock recht op hen aen sien stappen;
530[regelnummer]
Is 't in't verschiet geen droes, soo sijn 't sijn' eygenschappen,Ga naar voetnoot530
 
Die yemand hem ontleende, om uyt te gaen voor mom.Ga naar voetnoot531
 
Elck veynst sijn' vrees, elck gaept, al t'saemen sijnse stom,Ga naar voetnoot532
 
Verwondert watter naeckt tot Gods of menschen lachter.Ga naar voetnoot533
 
Een' fackel sparckt van voor, en worpt haer' schaduwe achterGa naar voetnoot534
535[regelnummer]
Het gruwelbeeld; en eer de twijffel yets besluyt
 
Soo nadert het, en 't komt op d'Inquisiti uyt;Ga naar voetnoot536
 
Die volgens haer' beloft, om 't krijgsvolck aen te hissen,
 
Rampsaligh hollen loopt door droeve duysternissen:Ga naar voetnoot538
 
In't midden houdse stal, elck bid haer' godheyd aen,
540[regelnummer]
Wiens keel, een' grove klock, aldus begint te slaen:Ga naar voetnoot540
 
Hy weeft voor God en ons een' ydele verschooning,Ga naar voetnoot541
 
Die waent, men hebbe sich voor godsdienst en den Koning
 
Gequeten; neen gewis, wat meer word hier vereyscht:
[pagina 145]
[p. 145]
 
Men is, doen 't stormen was op 't schoonste, weer gedeyst,Ga naar voetnoot544
545[regelnummer]
En laet de stad in nood, gelijck haer' toorenvierenGa naar voetnoot545
 
Getuygen; en ghy sult de kettersche banieren
 
Eer lang ter poorten in sien trecken, soo't ontset
 
'T belegen krijgsvolck in verlegenheyd niet red:Ga naar voetnoot548
 
Weshalleven ick u vermaen, mijn' lieve soonen,
550[regelnummer]
Aen Roomsche myters, en aen Katholijcke kroonen
 
Verbonden door geloof, en dier gesworen eed,
 
Dat ghy u selve niet soo schandelijck vergeet.
 
'T verjaert op huyden, dat die hemelcier Marye,Ga naar voetnoot553
 
Die saelge moedermaeghd trad in haere heerschappye,
555[regelnummer]
Daer sij met son en maen sneeusuyvre soolen schraeght,Ga naar voetnoot555
 
En Gode en Godes soone en Engelen behaeght,
 
Van derwaert sal sij ons den zegepalm door bidden
 
Verwerven van haer kind, en stercken ons in't midden
 
Van allerley gevaer, dus geeft mijn woord gehoor,
560[regelnummer]
En ran den vyand aen met yver, dat 's u voor.Ga naar voetnoot560
 
Soo sprackse, en vloogh voor uyt: en teffens all' de slangen,
 
Die om haer hoofd beswalckt door een geslingert hangen,Ga naar voetnoot562
 
Sich rechten overend, en piepen, en de suchtGa naar voetnoot563
 
Van't doodelijck vergif vergiftight all' de lucht.
565[regelnummer]
Heer schut die Duyvelin! de pruyck lijckt een verbolgenGa naar voetnoot565
 
En yslijck brullend meyr: all' d'overste die volgenGa naar voetnoot566
 
Hunn' leydsvrou, die de voorst beklimt den legerwal,Ga naar voetnoot567
 
En geeft een' schreeu' op, dat de duyvels voort geschalGa naar voetnoot568
 
Tot in den laeghsten boôm des afgronds sich ontsetten,Ga naar voetnoot569
570[regelnummer]
En die 't geluyd verdooft van tromm'len en trompetten:
 
Al brandend smacktse soo haer' fackel in den troep
 
Der vyanden, en steeckt met overwinningroep
 
Een heldenhart tot in den boesem der soldaeten.
 
Hier vechtmen hand aen hand. de moord is uytgelaeten.Ga naar voetnoot574
575[regelnummer]
De loopgraefwachters sien den oord van Cazimir
 
Gelijck in lichten brand, en golvend swavelvier:
 
Sy twijfflen of de slaep 's volcx kracht en sin betoovert,
 
Waer door de vyand ons te lichter hebb' verovert,
 
En branden algelijck te streven derwaert aen;Ga naar voetnoot579
[pagina 146]
[p. 146]
580[regelnummer]
Dat naulijcx d'overste dien yver wederstaen,Ga naar voetnoot580
 
Om 't ampt hun opgeleyd, hen trou te doen bekleeden.Ga naar voetnoot581
 
De stad leyd op haer' luym met waecken en gebeden;Ga naar voetnoot582
 
En wenscht vast, dat de schaer der vyanden doorboort,Ga naar voetnoot583
 
Sy haer' verlosser magh, door bly opgaende poort,Ga naar voetnoot584
585[regelnummer]
Onthaelen met triomf, langs overslaende brugge,Ga naar voetnoot585
 
En den belegeraer, op omgekeerden rugge,Ga naar voetnoot586
 
In aftoght lachen uyt, met spot en schimpgekrijsch;
 
Gelijckse ons eertijds, al verbaest voor den Marquijs,Ga naar voetnoot588
 
Opbreecken sagh en vlien van zegerijcke vesten,
590[regelnummer]
Doen soetelaer en tros den roof gedé ten besten.Ga naar voetnoot590
 
O bystersinnige hoop die in uw' sinnen viel!Ga naar voetnoot591
 
Wanneer prins HENRICK wijckt, soo sal hy met sijn' siel
 
En leven wijcken, door het sissen der quetsuuren,Ga naar voetnoot593
 
Van koegel kling of spies ontfangen voor stads muuren,
595[regelnummer]
En dese schandvlack reyn afwisschen met sijn bloed:
 
Heyduck, Krabat, nocht spoock nocht Spaenjaerd sal den moedGa naar voetnoot596
 
Van Hollands fieren Leeu verslenssen sien nocht flaeuwen,Ga naar voetnoot597
 
Soo lang hy nagels rept aen sijn' scheursiecke klaeuwen,
 
En tanden in den muyl, van bloed begaet van ouds.Ga naar voetnoot599
600[regelnummer]
Castiljen stoft te prat en ydel op veel goudsGa naar voetnoot600
 
En silvers; oorloogsdeughd kan dwingelanden dwingen.Ga naar voetnoot601
 
Tyran laet Potozij, en alle uw' mijnen springen,Ga naar voetnoot602
 
En set uw' schatten vry al t'effens in de schael;Ga naar voetnoot603
 
De deughd veel swaerder weeght dan 't wightighste metael,
605[regelnummer]
En hebtghe 't noyt gelooft, nu geeftse het u te voelen;
 
Daer vast op moordgeschrey, op klincken en krioelen,Ga naar voetnoot606
 
Op ysren, staelen, loôn, en kopren harnaschklanck,
 
Belloon haer' krijgslie voert ten reye sonder dwanck.Ga naar voetnoot608
 
De vuysten sijn verwart, wie sal de tweedraght temmen?
610[regelnummer]
'T vergoten bloed dat sist en schuymt, en wil niet stremmen.
 
Dees heeft nu kans, nu die, nu kentmen naulijcx 't scheel.Ga naar voetnoot611
[pagina 147]
[p. 147]
 
D'aenvoerster endelijck, met schorre en heesche keel,
 
Haer' troepen maent te rugh, die al te noode wijcken,
 
En sleepen wagens me verlaên met versche lijcken.Ga naar voetnoot614
615[regelnummer]
Prins HENDERICX trompet Graef Henrick schenct 't geley,Ga naar voetnoot615
 
En nood hem soo 't hem lust ten derdemael ten rey.
 
Hy komt den naesten nacht: de Veldheer sietmen rucken
 
In ernst na Errensts oord, met acht metaelen stucken,Ga naar voetnoot618
 
Met soo veel' wagenen van kruyd en lood vermast,Ga naar voetnoot619
620[regelnummer]
En duysend muskettiers tot welkomst van sijn' gast;Ga naar voetnoot620
 
Die walleght van 't bancket, en om ons te doen schroomen,Ga naar voetnoot621
 
Hangt lonten op een rye al brandend in de boomen,
 
Recht of hy quam soo breed en weyts aentrecken; dochGa naar voetnoot623
 
Flucx mercktmen, en belacht 't gevonden krijgsbedrogh.
625[regelnummer]
De Satyrs al verlieft nieusgierigh 't lontvyer kussen,Ga naar voetnoot625
 
En sengen baerd en kin, in ste van brand te blussen,Ga naar voetnoot626
 
En vlieden janckend weer van pijne boschwaert in:
 
Hoe kort volgt smart den lust van reuckeloose min.
 
De Britsche gaeldery raeckt nu de punt van 't bolwerck.Ga naar voetnoot629
630[regelnummer]
Men mijnt van wedersijds, men wroet gelijck de mol sterck.Ga naar voetnoot630
 
De walscherm springt in't end, door kracht van't monnicxkruyd:Ga naar voetnoot631
 
Het aerdrijck beeft en barst, en slaet een dof geluyd,
 
En mengelt lucht en aerde, en vlam en roock en dampen;
 
Die wellen opwaert, en beswalcken 's hemels lampen:Ga naar voetnoot634
635[regelnummer]
Een dicke waessem drijft van onder uyt den grond,
 
En 't schijnt als of de Hel hier opent haeren mond.
 
De stad gaet schuyl, het oogh kan nauwelijcx bemercken
 
Gelijckenis van wal, van toornen, of van kercken.Ga naar voetnoot638
 
De son der overhand stond nu in haer' geboort,Ga naar voetnoot639
640[regelnummer]
Iuyst onder aen de kim; maer 't lot, gelijck verstoort
 
En nijdigh, om ons' vreughd te matigen met evel,Ga naar voetnoot641
 
Dat heerlijck schijnssel wou vertoonen door een' nevel;
 
Dies sij 't, met 't leste lood, op Hollands AmiraelGa naar voetnoot643
 
Gemunt had: hy te na, met sijn' ooghappelstrael,Ga naar voetnoot644
645[regelnummer]
Besichtighde wat vry, op 't uyterste der loopgraef,Ga naar voetnoot645
[pagina 148]
[p. 148]
 
Daer flus Prins HENRICK stond, wat hem de mijn voor hoop gaef:Ga naar voetnoot646
 
Duyck, duyck, Nassausche bloem, duyck neer op uwen steel,Ga naar voetnoot647
 
Roept Venus naulijcx, of de Prins hoort 't beckeneel,
 
Beklaeghlijck ongheluck, helaes! van Willem kraecken:
650[regelnummer]
Mèt geeft de Stad sich op; en op den vorst der daeckenGa naar voetnoot650
 
Schijnt d'overhand, gelijck een' son, die eerse sterft
 
Met purper en swart bloed haer' goude glanssen verft.
 
Vorst FREDERICK die worpt sijn hellemet ter aerde,Ga naar voetnoot653
 
En eert met dese klaght het heldenlijck na waerde:
655[regelnummer]
Was't om dit noodlot dan, o Dochter Vander Nood!Ga naar voetnoot655
 
Dat ick uw' Bruydegom most rucken uyt uw' schoot;
 
Daer ghy hem onderhielt, met uytgelese weelde:Ga naar voetnoot657
 
Daer hy u sijne siel, en ghy hem d'uwe deelde:
 
Daer ghy, met ketens van fijn goud en sacht albast,Ga naar voetnoot659
660[regelnummer]
Hem strengelde aen't korael van uwen mond soo vast,
 
Als eertijds Andromaech haer' Hector hiel gegrepen,
 
Doen sy hem in den droom om Troiens vest sagh slepen:
 
Soo leg op my de schuld. Had eer hem lood of stael,
 
Doen op den Spaenschen boôm hy stal hiel by Reael,Ga naar voetnoot664
665[regelnummer]
Getroffen verr' van my, soo soud 't my sachter treffen:
 
Doch graf nocht uytvaert sal uw' naem soo hoogh verheffen,
 
Manhafte Iongeling, als uw' manhaftigheyd,
 
Navolgeres der siel, die uyt het lichaem scheyd.Ga naar voetnoot668
 
Maer hoe, mijn' Kallioop, ghy had bykans vergetenGa naar voetnoot669
670[regelnummer]
Ons' treurende Princes, die t'elckens siet bekreten,
 
Wanneer de hemel schreyt, geduurende 't belegh.
 
De regen duchtse worpt veel hinders in den wegh,
 
Dien Hollands schermheer tot 's volcx zege pooght te baenen;
 
Weshalleven haer hart, haer edel, hart in traenen
675[regelnummer]
Verdrenckt, soo dickmael 't land met plassen onder loopt.Ga naar voetnoot675
 
De liefde vreest eer 't swaerst, dan sij ten besten hoopt:
 
Indien het weêr bestaet een weynigh op te klaeren,Ga naar voetnoot677
 
Sy lijckt een herrefstson bedruppelt van de baeren,Ga naar voetnoot678
 
En 't rood, dat door het vocht van haere kaecken gloeyt,
680[regelnummer]
Luyckt op als purper van een' roos met dau besproeyt.
[pagina 149]
[p. 149]
 
Geen lachen lust haer, schoonse wat verquickt na'et quynen.Ga naar voetnoot681
 
Vindse yet behaeghelijcx, soo moetse sich verpynen:Ga naar voetnoot682
 
Sy reckt de tijdt, sij sucht, 't verlangen is te groot:Ga naar voetnoot683
 
Dan neemtse Willem eens op haeren swangren schoot,
685[regelnummer]
En om den vader, die te velde leyd, beladen,Ga naar voetnoot685
 
Soo soeckt sij in den soon haer' minne te versaden,
 
En klaeght: onnoosel wicht, hoe luttel dencktghe het naer:Ga naar voetnoot687
 
Och die eens weten moght hoe 't met uw' vader waer:
 
'K heb jonge tyding, dan de jongste is niet geboren:Ga naar voetnoot689
690[regelnummer]
Een bood ten achteren, en nimmermeer te voren:Ga naar voetnoot690
 
In oorloogh keert een' uur triomf in nederlaegh.Ga naar voetnoot691
 
Hoe saligh souse sijn die hem eens weder saegh,
 
Soo frisch en soo vol moeds, gelijck hy van my scheyde
 
Na'et kussen, doen mijn oogh en gunst sijn' koets geleyde,Ga naar voetnoot694
695[regelnummer]
En omsagh duysendmael. myn uytverkoren held,
 
Wat isser menigh spits op uwe borst gevelt?
 
Wat isser schuts gelost? wat snorren 'er al looden,
 
Om u te leveren aen't koningkrijck der dooden?
 
Noch was mijn God uw schild, tot 's haeters ongeluck:Ga naar voetnoot699
700[regelnummer]
Maer dat 's lands yver niet te reuckloos u verruck,Ga naar voetnoot700
 
En dieper in't gevaer, dan 't wel uw plicht voeght, dompel:
 
My dunckt al onder 't volck mort eenigh vremd gemompel.
 
Soo steentse, en d'oogen staen vol waters t'elckemael;
 
En door het vocht kristal blickt hier en daer een' straelGa naar voetnoot704
705[regelnummer]
Van't schemerend gesicht: ja satse in Venus wagen,Ga naar voetnoot705
 
Sy waer niet ongelijck die dochter Gods, om 't jagenGa naar voetnoot706
 
Bekommert van Adoon: wie yeder ritslend bladGa naar voetnoot707
 
Ten boesem uytparst: och doods muyl heeft hem gevat!
 
In dese parssing komt de blye bood geronnen;Ga naar voetnoot709
710[regelnummer]
Lang leef de Prins, mevrou, de stad die is gewonnen.
 
Mèt gaen de schroeven los, daer 't hart mede is beknelt,
 
En alle droefheyd vlught, de blyschap wint het veld:
 
Sy valt op haere knien, en streckt, om God te loven,Ga naar voetnoot713
 
Haere handen en 't gemoed vol lofs aldus na boven.
[pagina 150]
[p. 150]
715[regelnummer]
God die mijn smeecken hoort van 'shemels hoogen troon,
 
En op den wagen van triomf ons set ten toon,
 
In't aensicht van de nijd, doorhackelt met quetsuuren,Ga naar voetnoot717
 
Ontfangen, doen sij Grols met wal omtrocke muurenGa naar voetnoot718
 
T'ontsetten sich vermat: God, die op mijn' gebeên,
720[regelnummer]
Dees' stad geschoncken hebt de vry vereende steên;Ga naar voetnoot720
 
De krijgslien en hun hoofd bewaert in 's oorloogs stormen;
 
Wat offer schencken wy uwe hoogheyd, die doch wormenGa naar voetnoot722
 
En stof en assche sijn voor uwe maiesteyt?
 
Ontfang, voor wieroock, myrrhe, en goud, ons' danckbaerheyd,Ga naar voetnoot724
725[regelnummer]
Die 't hart te kennen geeft met 't roeren van de lippen,
 
Bergh Hollands stuurman, heer, die driftigh tusschen klippen,Ga naar voetnoot726
 
De goedige gemeent na veylige haven stuurt,Ga naar voetnoot727
 
En Spanjens boosheyd tem soo lang uw' goedheyd duurt.Ga naar voetnoot728
 
Doen klonck de blyschap op met zegeklocken helder,
730[regelnummer]
Vyt vruchtbre Betuwe, en het strijdbre land van Gelder,
 
Vyt Zutphen, Deventer, uyt Doesburgh, Kampen, Zwol,
 
En alle plecken; wie 't veroveren van GrolGa naar voetnoot732
 
Tot rust streckt: Vries en Zeeu, en Stift en Holland schateren:Ga naar voetnoot733
 
Vlietnymphen haer' perruyck, ten vrygevochten wateren
735[regelnummer]
Vytbeuren met haer' stem, en danssen op den vloed,
 
En Zephyr voert den Vorst dien zegegalm te moet:Ga naar voetnoot736
 
Keer Melcker, dien de schrick gejaeght heeft in de bossen:Ga naar voetnoot737
 
Besoeck uwe oude buurt: vermast met vet uwe ossen,Ga naar voetnoot738
 
In't vette Mastebroeck of Betuw sonder schroom,Ga naar voetnoot739
740[regelnummer]
En drenck u weeligh vee aen Schmelsings Ysselstroom.Ga naar voetnoot740
 
Ghy mooght, gelijckghe pleeght, met Elsken veyligh slapen,
 
In haselaere schaeu, terwijl uw' macke schaepenGa naar voetnoot742
 
Afscheeren 't Veluwgroen, gedost met witte wol:
 
Keer Melckerbuur, ay keer, Prins FREDERICK heeft Grol.
745[regelnummer]
Keer Melckerbuur, dien schrick gejaeght heeft in de bossen:
 
Ghy sult 't geroofde lam meer van geen' stroopers lossen:Ga naar voetnoot746
 
De Spanjaerd is geen wolf die sonder tanden byt:
[pagina 151]
[p. 151]
 
Prins HENRICK temt sijn' aerd, en maeckt hem kiesen quyt.
 
Ghy sult bedruckt niet sien voortstuwen uwe koeyen,
750[regelnummer]
Die, van 't gewoone voêr versteken, deerlijck loeyen:Ga naar voetnoot750
 
Geen Dulcken sal u meer afparssen barrentol.Ga naar voetnoot751
 
Keer Melckerbuur, ay keer, Prins FREDERICK heeft Grol.
 
De burgers steeds beducht voor vangen en voor spannen,Ga naar voetnoot753
 
En in de stad dus lang uyt 't open veld gebannen,
755[regelnummer]
Verlangen na uw' pyp, al is graef Henrick dol:Ga naar voetnoot755
 
Daer antwoord Melckers fluyt: Prins FREDERICK heeft Grol.
 
Dus songense als Euroop, die al van ouds een' star was,Ga naar voetnoot757
 
Sagh van den hemel alle haer' koningen in't harnasch:
 
Hier 't leger van Gustaef en Segemond om 't rijck:Ga naar voetnoot759
760[regelnummer]
Daer d'oorlooghsvloot vermengt van Kaerle en Luydewijck:Ga naar voetnoot760
 
Gins Duytsland over d'Elf bestoken Denemarcken.Ga naar voetnoot761
 
God vader, badse, wil dien IONGELING doch starcken,Ga naar voetnoot762
 
Die eenigh is gelieft van al wat Spanjen haet;Ga naar voetnoot763
 
En onderschoor door hem den vrygevochten staet.
765[regelnummer]
Gebruyck wat vaderlijck de strengheyd uwer roede.
 
Mijn Nederland heeft lang gedropen van den bloede.
 
De vryheyd is geleyd in't kostelijck ciment
 
Van dierbaer burgerbloed; en soudghe nu in't end
 
Gedoogen, goede God, dat woeste en woedende handen,
770[regelnummer]
Dien pylaer, opgerecht in zee en waterlanden,Ga naar voetnoot770
 
Met yser stael en vier, verdelgen van den grond,
 
En wraeck met schimp de plaets sou toonen daer hy stond.Ga naar voetnoot772
 
Ach, nimmer moet het schiên, dat Spaensche slavernyeGa naar voetnoot773
 
De vrome necken druck' van Hollands burgerye:Ga naar voetnoot774
775[regelnummer]
Geef liever dat de held, handhaver van den leeu,
 
Der volcken heyland strecke, in dees' bekommerde eeu:Ga naar voetnoot776
 
Dat hy die vrouwen wenscht en maeghden te misbruycken
 
Door schennis, 't puyck der jeughd tot heylloos parleduycken,Ga naar voetnoot778
 
En 't graeven in de myn, met godloos goudgeschrey;Ga naar voetnoot779
780[regelnummer]
En all' de mannen heeft verwesen op de gley;Ga naar voetnoot780
[pagina 152]
[p. 152]
 
Bedaere, en wete, dat de hemel heeft besloten
 
Der mindre vorsten groey, tot tuchtiging der grooten.

EYNDE.

Aeneidos X.Ga naar voetnoot[*]
 
Concurrunt Tyrrhenae acies, atque omnibus uni,
 
Vni odiisque viro, telisque frequentibus instant.
 
Ille, velut rupes, vastum quae prodit in aequor
 
Obvia ventorum Furiis, expostaque Ponto,
 
Vim cunctam, atque minas perfert caelique marisque,
 
Ipsa immota manens.

voetnoot[*]
In déze uitgave niet opgenomen.
voetnootvs. 1
korts: kort geleden.
voetnoot2
op een' sprong: door een plotselinge aanval (reeds Mnl.).
voetnoot3
'tminste niet: volstrekt niet.
voetnoot4
Bestond: ondernam; met maght en moed: staande allittererende uitdrukking (zie een plaats uit Streuvels in Ned. Wdb. IX, 70).
voetnoot6
d'avondvorst: de vorst van het Westen, nl. de koning van Spanje (vgl. vss. 71 en 128: de Dwingeland van 't West); dat luyd te blaeu: dat zijn maar loze geruchten (blauw = beuzelachtig, ijdel, Ned. Wdb. II, 2795).
voetnoot7
werd flaeu: verloor de moed.
voetnoot9
om geld belaên: verlegen om geld (vgl. vs. 685).
voetnoot10
borg: borgtocht; op goed geloof: op krediet.
voetnoot12
Philippes: met verzwakte slotsilbe; overgangsvorm naar Philips (vgl. Phlippes in vs. 229); Phlippen: muntstukken met de beeltenis van de koning, Philipsdaalders.
voetnoot13-14
Vergelijk vs. 225-235 van het volgende gedicht.
[tekstkritische noot]TEKSTKRITIEK: vs. 4, de oude uitgave heeft achter Tybervolck een komma.

voetnootvs. 1-7
Cacus was een vuurspuwende reus, die een hol van de Aventijnse berg (waar later Rome gebouwd werd) bewoonde en de omstreken moordend en brandend afstroopte. Hij ontstal de ossen van Geryon aan Hercules, die hem daarop met zijn knods doodde. Ter gedachtenis aan dit feit werd het altaar Ara Maxima opgericht, waar de omwonenden aan Hercules vele dankoffers brachten.
voetnoot8
die Thebe maeckt so fier: omdat Hercules daar geboren was.
voetnoot10
heyland: genezer.
voetnoot14
toereeden: bereiden; bondgebuuren: bondgenoten uit naburige streken.
voetnoot16
gheveeght: gezuiverd.
voetnoot17
landbederflijck: verderf verspreidend over het land. Van Grol uit deed het Spaanse garnizoen strooptochten.
voetnoot19
Haers adems: allegoriese voorstelling van Grol als giftige draak.
voetnoot21
Vondel denkt hier aan de Hollandse graven (of het graafschap Zutfen), het bisdom Utrecht en het hertogdom Gelre; myter: bisschopsmuts, blijkens het rijm op cyter met ie-klank.
voetnoot24
oorloogsmaet: de maat van mijn krijgszang, die voor de feestelik gestemde Nederlanden de toon aangeeft.
voetnootvs. 1
De aanhef herinnert aan het klassieke epos (Virgilius). Als christelik dichter roept Vondel niet de Muze aan, maar God (vs. 5) om geleide voor zijn ‘sangheldin’, de verpersoonliking van zijn poëzie.
voetnoot4
Dulcken: Matthijs Dulcken was de bejaarde, ervaren krijgsman, die aan het hoofd stond van de bezetting.
voetnoot5
om lege: hier beneden, op aarde.
voetnoot8
lauwerieren: met lauweren bekransen.
voetnoot9
goddelijck verbolgen: in heilige toorn ontstoken, nl. op de Spanjaarden. Frederik wordt immers gesteund door ‘Gods kracht’ (vs. 16).
voetnoot10
Verruct: vervoerd, meegesleept. De dichter stelt het voor, alsof zijn Muze zich wapent om in de voorste gelederen de strijd van nabij gade te slaan en dus met volle kennis van zaken hem te inspireren. Zij doet dat ten bate van het algemeen belang ('t algemeene best).
voetnoot12
den Berghschen graef: Hendrik, Graaf van den Berg, volle neef van Frederik Hendrik, maar strijdend in Spaanse dienst. Hij deed een vergeefse poging om Grol te ontzetten; na: naar. Bij de omwerking in Vondel's latere periode regelmatig door naer vervangen, ter onderscheiding van het tijdbepalende na.
voetnoot13
paerde, swaerde: oude datief-vormen, die Vondel bij voorkeur gebruikt.
voetnoot14
vrydom: vrijheid.
voetnoot15
geschoolt krielt samengestroomd dooreen woelt.
voetnoot18
ruw: onvolmaakt.
voetnoot19
heusch: welwillend; door uw' deughd gewinckt: aangetrokken door uw dapperheid.
voetnoot20
d.w.z. die al zijn verwachtingen gebouwd heeft op uw leiding.
voetnoot21-22
Op de Witte Berg bij Praag werd Frederik V, keurvorst van de Palts, en sinds 1619 koning van Bohemen (Bemen), in 1620 verslagen door de verbonden Katholieke vorsten; Verstreckte: was.
voetnoot23
de Bayervorst: Ferdinand II van Beieren, in 1623 door de keizer tot Keurvorst van Bohemen benoemd, hield een strafgericht over Praag, waarbij een groot deel der bevolking wegtrok; uytvoerder vanden nood: Van Lennep dacht bij nood aan het (nood)lot, maar waarschijnlik doelt V. op noodmaatregelen.
voetnoot26
hoofdhandhavren: zijn voornaamste aanhangers.
voetnoot27
Gabor: Bethlem-Gabor of Gabriël Bethlem, Protestants edelman uit Transsylvanië werd tot koning van Hongarije verheven. Een leger onder de Graaf van Bucquoi werd tegen hem afgezonden. Na dappere tegenstand moest hij eindelik om vrede smeken en zich onderwerpen.
voetnoot29
soenden 's Keysers tooren: onderwierpen zich aan de vertoornde keizer.
voetnoot30
Ferdinand II, Duits keizer.
voetnoot31
Christiaan IV, koning van Denemarken bood nog weerstand tegen de optrekkende vijand.
voetnoot32
den pas sluiten: de pas afsnijden.
voetnoot33
Men denke hierbij aan een allegoriese ‘stedekroon’, als die van Frederik Hendrik, door Vondel in 1632 bezongen. Die kroon werd ontluystert, doordat twee steden n.l. Steenbergen en Breda bleven ontbreken.
voetnoot34
sweeten om: zich inspannen tot.
voetnoot35
inruimende voor zijn broeder.
voetnoot38
op sijn' ghevelde speere: zodra hij de speer geveld en het zwaard getrokken had.
voetnoot40
in tegenspoeds gerucht: te midden van (ondanks) de ongunstige tijdingen.
voetnoot41
De geboorte van prins Willem (Mei 1626) en de inneming van Oldenzaal, kort daarna.
voetnoot43
voorspel: voorspelling, gunstig voorteken.
voetnoot44
vergaen: aflopen.
voetnoot48
verkracht: krachteloos gemaakt, overmeesterd.
voetnoot52
wesen en gebaer: gelaatstrekken en optreden; in dien selven schijn: dezelfde indruk makende als.
voetnoot58
dees' gemeente: dit volk.
voetnoot59
Schoon of: ofschoon; onrype: ontijdige.
voetnoot61
hierinne: in dit opzicht.
voetnoot62
haer slaat terug op onnooselheyd: dat gij in uw onschuld nog geen besef hadt van het zware verlies (druckigh behoort bij verlies).
voetnoot63
verslenst: verslapt (eig. verwelkt).
voetnoot64
Woordspeling met pluymen: eerst het veren bed, en dan de helmbos.
voetnoot66
Nadruk op dus: op die wijze.
voetnoot67
brallen: pralen, schitteren.
voetnoot70
na de starren draven: hoge roem verwerven (omhoog gaan); een bij Vondel geliefde hyperboliese uitdrukking.
voetnoot71
Vgl. het voorafgaande Klinckdicht, vs. 6.
voetnoot74
dwijnt voor 't sluymeroogh: verdwijnt voor de slapende prins.
voetnoot75
hevigheyd: bewogenheid; voort: onmiddellik; de schop geven: verdrijven.
voetnoot77
daghvaerden: oproepen.
voetnoot78
overende: in beroering.
voetnoot79
schiet: geschiedt, overkomt.
voetnoot80
veyligh van schroom: onbevreesd.
voetnoot81
edelmoedigh: van edel ras; nopen: aansporen.
voetnoot84
staeten: hier de Staten Generaal, zijn lastgevers.
voetnoot85
wat traegh is te bewegen: is niet gemakkelik over te halen. Bij de omwerking verduidelikte V. deze plaats, door te schrijven: zich langsaem laet bewegen.
voetnoot87
't vlack en ruyme: in het vlakke, open veld; wien (Datief) slaat terug op stad; voor wie de vijandelike aanvallen van alle zijden (allesins) te duchten zijn.
voetnoot89
Daer: waar; kostlijck: kostbaar.
voetnoot90
landweer: verweer door de aard van het terrein of door aanwezigheid van rivieren.
voetnoot91
sluyt hy 't ongeraen: oordeelt hij het ongeraden (sluyt = besluit).
voetnoot92
Nadruk op ééner; sijn' broeder is Datief: voor Maurits was het een voordelige omstandigheid, dat.
voetnoot93
Als hyse dwong: n.l. in 1597; de stad was in 1606 door Spinola heroverd.
voetnoot95
Nu kan Philips zijn volle krachten tegen ons gebruiken.
voetnoot96
Self: zelfs; aengeport: aangespoord; onlangs: voor enige jaren.
voetnoot97
streeck 't oordeel: was van mening.
voetnoot98
sijn erf: de Prins was Baron van Breda.
voetnoot99
niet van ghebeên ontslaen: zich niet onttrekken aan de smeekbeden.
voetnoot100
Wie: Datief plur.; houden 'er op aen: dringen er op aan.
voetnoot101
De hoofdzin volgt in vs. 105.
voetnoot102
Madril: Spaans volksaardige vorm van Madrid.
voetnoot103
dar: durft.
voetnoot105
'Theeft schijn van reên: dat schijnen geldige redenen om het te wagen.
voetnoot106
In 't overwegen of: bij de overweging dat wellicht; av'rechts sloegen: verkeerd liepen.
voetnoot107
graegh: vurig.
voetnoot108
over staegh smijten (zeemansterm): doen zwichten; geseglijck: gevolg gevende aan hun aandrang (eig. gehoorzamend).
[tekstkritische noot]TEKSTKRITIEK: vs. 119, de oude uitgave heeft achter drooghte geen komma. - vs. 137 gelegen, de oude uitgave heeft gelege. - vs. 143 de oude uitgave heeft achter bollewercken geen komma.
voetnoot115
grimmelende: wemelende; onderschooren 't vlot: ondersteunen de kiel.
voetnoot118
witte vlieten (begunstigende): de bovengenoemde Nederlandse rivieren; lyen: dulden.
voetnoot122
geklooft: gesplitst.
voetnoot123
Burgerhart: vertaling van (Claudius) Civilis; struyck: stam, geslacht.
voetnoot125
in haeren schild vaeren: aanvallen.
voetnoot127
streckt nu 't hoofd: is de vooruitgeschoven post.
voetnoot128
Zie bij vs. 6 van het voorafgaande Klinckdicht.
voetnoot129
poffen: vgl. puffen; evenals snorcken gezegd van hevige ademstoten; figuurlik: bluffen, grootspreken.
voetnoot130
woeden op: zich woedend richten tegen.
voetnoot133
bestemd: aangewezen.
voetnoot134
nooddruft: hier zowel krijgsvoorraad als levensmiddelen.
voetnoot135
oegst: gesproken met oe en waarschijnlik zonder g (vgl. vs. 202).
voetnoot139
gelegentheyd: gunstige ligging; d'eer van Gent: omdat Karel V daar geboren was.
voetnoot141
inbreuck: vijandelike inval; beuckelaer: schild.
voetnoot142
De Slinck: de Slinge, die ten Noorden om Groenlo heen slingert.
voetnoot143
dobbeleert: verdubbelt d.i. dient als tweede gracht.
margenoot*
faulssebraye
voetnoot146
walscherm: in de kanttekening verklaard met ‘faulsse braye’: een uitstekend scherm bovenaan de wal(?); vgl. vs. 347; grimt: ziet grimmig; ten tijde van vermoeden: als men vermoedt dat de vijand nadert.
voetnoot147
belast: opgedragen.
voetnoot148
achterdencken: bezorgdheid.
voetnoot149
toeven: onthalen; ree: reeds.
voetnoot150
't breyn geest gaf: gaf hun hersenen nieuwe geestkracht, scherpte hun geest. In de omgewerkte tekst: Muskadel gaf 't brein de sporen.
voetnoot153
bet: beter, meer.
voetnoot154
roomer: roemer, beker.
voetnoot157
wapenen: wapens.
voetnoot161
Spitsbroeders: krijgsmakkers.
voetnoot162
ongedeckt: met ongedekten hoofde.
voetnoot165
ick maen uw' dapperheden: u, dappere mannen.
voetnoot166
Tot quyting uwer trou: om uw trouw te betonen; 't leyd my op de leden: ik heb een voorgevoel.
voetnoot167
morren: mompelen.
voetnoot168
rustigh: flink, strijdvaardig.
voetnoot169
op 't gieren haerer pennen: in snelle vlucht. Fama werd in de Oudheid gevleugeld voorgesteld.
voetnoot170
vast: ondertussen.
voetnoot171
past: draagt zorg.
voetnoot173
Verpersoonliking van de rozenrode Morgenstond (Aurora), naar klassiek model.
voetnoot174
Ophelderende: licht verspreidende; kornetten: ruiterbenden (kornet = standaard).
voetnoot175
En dat: en als.
voetnoot177
belaên: bezorgd; in arbeyd gaen: zich inspannen.
[tekstkritische noot]TEKSTKRITIEK: vs. 179, de oude uitgave heeft achter paerd een punt; evenzo in vs. 197 achter lecken. - vs. 208, de oude uitgave heeft achter bergh en s'is geen komma's.
voetnoot182
Men ryght den ommekreyts: men maakt een kring; reduyten (Frans reduit): kleine vestingwerken.
voetnoot183
afgesneên: gesplitst.
voetnoot185
Maerschalck Ernst: Ernst Casimir, stadhouder van Friesland; d'Amirael der baeren: Graaf Willem van Nassau, Admiraal der Unie, natuurlike zoon van prins Maurits; Amirael (in oorsprong verwant met emir = heerser) is de oudere vorm van admiraal; de toevoeging der baeren is dus niet zo vreemd.
voetnoot186
bewaeren: bezet houden, beschermen.
voetnoot187
Gelijk men, op grond van waarneming (ervaring), meedeelt omtrent; Russen (adj.): Russies.
voetnoot189
sloffen: traag zijn.
voetnoot193
roockt: stuift.
voetnoot194
herbst: germanisme, later vervangen door herfst; vernuftel: vernuftig.
voetnoot195
opleggen: opslaan, opbergen.
voetnoot198
ten buyck in't slick is tussen komma's te plaatsen; verbied: verhindert.
voetnoot200
Wat verwensingen van de boer uitlokt, strekt hun paard tot zegen.
voetnoot201
dolheyd: de oorlogswoede.
voetnoot202
oesten: oogsten (vgl. vs. 135).
voetnoot203-204
barst uyt ten afgrond: breekt los uit de onderwereld. De Inquisitie, verpersoonlikt, wordt hier als een duivels monster voorgesteld.
voetnoot205
geen' duyvels uytgesondert: wanschapener zelfs dan de duivels.
voetnoot209
Rasernyen: de drie Furiën of wraakgodinnen; de Inquisitie treedt hier als vierde Furie op; doods: bleek, bloedeloos.
[tekstkritische noot]TEKSTKRITIEK: vs. 220 heeft de drukfout: beeereklaeu.
voetnoot211
stokebrand: hier wel letterlik op te vatten: die brandstapels aansteekt.
voetnoot212
Bloedverwanten tegen elkaar ophitst; hissen is de oudere vorm van hitsen.
voetnoot213
den verrader: die de ketters aanbrengt bij de Inquisitie.
voetnoot216
pruyck: haardos, die bij de Furiën bestaat uit slangen, volgens de voorstelling van de Ouden.
voetnoot218
biesen: sissen (vgl. Geboortklock, vs. 242); grimmelen: door elkaar woelen.
voetnoot222
menschenongeltoorts: fakkel van mensenvet; bekladden: besmeuren.
voetnoot223
sweyen: zwaaien (ei heeft in het Amsterdams van de 17e eeuw meestal de klankwaarde van ai); vgl. vs. 245.
voetnoot224
Ontsinnigh: zinneloos, buiten zich zelf van woede.
voetnoot225-226
D'Albaensche Kardinael Toledo: Ferdinand, aartsbisschop van Toledo, broeder van de koning; geslepen op: gespitst op; bet: meer; greepen: listen.
voetnoot227
daer d'avondstar opklaert: in het Westelik gelegen Spanje.
voetnoot228
veraerd: ontaard. Schertsend wordt de tijd waarin Filips nog over goud en zilver kon beschikken ‘de goude en silvere eeu’ genoemd.
voetnoot229
paepen: geesteliken, die geld vroegen voor kerkelike doeleinden.
voetnoot230
om geld benood: nodig om munt te slaan.
voetnoot232
bedelschat: geld bij onderdanen bijeengebedeld.
voetnoot234
Moght bruycken: kon gebruiken, tot zijn beschikking had.
voetnoot236
die gruwel: die afgrijselike verschijning; koets: legerstede.
voetnoot237
haere ongenade: hier als titel bedoeld.
voetnoot238
kettervlegel: die op de ketters los slaat.
voetnoot239
Monarchenpyler: steunpilaar van de vorsten; 't heylighdom: de Kerk; dus: die de Kerk beveiligt en bewaakt.
voetnoot242
kartouwen: geschut.
voetnoot243
barst: stuit af; alsloopend wordt de Fortuin genoemd, omdat niemand beveiligd is tegen haar wisseling.
voetnoot245
suffen: verslappen, werkeloos zijn.
voetnoot246
in 's konings spijt: tot verdriet van de koning; belegen: deelw. van beliggen = belegeren.
voetnoot247
Men troost ons op: geeft ons hoop op.
voetnoot248
d'uuren reckt: doet ons de tijd lang vallen.
voetnoot250
prat: trots; Madril: vgl. vs. 102.
voetnoot251
Vrbaen: de toenmalige paus.
voetnoot252
scheldende: verwijtend, vol verwijten; ongeduld: het niet langer kunnen dulden; marren: dralen.
voetnoot253
'K heb wech: ik heb reeds ontvangen.
voetnoot255
suffery: werkeloosheid.
voetnoot256-257
Zoek tegenover de macht van de opstandige Nederlandse gewesten de steun van de overige Nederlanden, die er tegen op wegen.
voetnoot257
steygeren: optrekken.
voetnoot258
middelen: geldmiddelen en manschappen.
voetnoot259
vorderen: oproepen; in volle krits: volledig, geheel en al (eig. in volle omvang; Ned. Wdb. VIII, 296).
voetnoot260
voor in 't spits: in de voorhoede.
voetnoot261
Vyt had sij: hier eindigde zij.
voetnoot271
Men late hem dan de macht over het uiteengescheurde Nederland. Spottend spreekt hij over het ‘gespouwen’ Nederland, in plaats van de ‘Verenigde nederlanden’, volgens de opstandelingen.
voetnoot274
beklad: bezoedelt. Nadruk op hy en ons.
voetnoot275
eenmoedigh: eendrachtig.
voetnoot276
lesschen: en tot het blussen.
voetnoot279
Perst: dwingt.
voetnoot280
op peen van: op straffe van.
voetnoot281
de Marquis: Spinola.
voetnoot283
lastigh: drukkend; voor hun rammelend gebeent: voor hun uitgehongerde lichamen (vgl. Roskam, vs. 38).
voetnoot284
dulde: zou dulden.
voetnoot287
wan: wanneer.
voetnoot288
schorst: stil doet staan.
voetnoot289
gesegh: bevel, gezag.
voetnoot290
met ondanck: onwillig.
voetnoot291
Zo wildet ge ook te werk gaan.
voetnoot292
besloegh: bezette (Ned. Wdb. II, 2021). Dit geschiedde in 1624 onder de graaf Van den Berg, die gebruik maakte van de strenge winter. De 18de Febr. rukte hij op naar Arnhem, door Maurits versterkt, maar na een paar schoten gelost te hebben trok hij af; het was ‘maar een bravade ende om te toonen dat hij meester in 't velt was’. (Aitzema I, 269-271).
voetnoot294
bres kan in het Zuid-Ned. betekenen: een afgevallen brok, b.v. van sneeuw (Ned. Wdb. III, 1301).
voetnoot295
kittelde: streelde.
voetnoot296
spijt: wrok.
voetnoot297
Tot barstens toe verkropt: nauweliks meer in te houden; werp: wierp (oude verl. tijd).
voetnoot298
tusschen tween gevlogen: ijlings tussenbeiden gekomen.
voetnoot299
geteeckent met der vuyst: zou een stevige vuistslag gekregen hebben.
voetnoot300
raedslaen: beraadslagen. Woordspeling met het volgende slaen; onbesuyst betekent zowel ongemanierd als: doldriftig.
voetnoot301
't slaen gemist: absolute constructie, evenals in vs. 310: 't volck betaelt.
voetnoot302
na haer aensicht doecken: naar de mond praten (Ned. Wdb. III, 2691), een betekenis die overgaat in: misleiden (na = naar.
voetnoot303
opwoegen: in gewicht, in waarde overtreffen; dat zijn overwinningen zoveel geld niet waard waren.
voetnoot305
dar: durft.
voetnoot308
Vrou Isabel: aartshertogin Isabella; dit luyd te grof: zulke verwijten gaan de perken te buiten.
voetnoot310
Nadat het krijgsvolk betaald is, het leger bijeenroepen.
voetnoot312
Ambrosius: Spinola; sich mistrout: het zichzelf niet toevertrouwt.
voetnoot313
op mislijckheyd van hopen: wegens de onzekerheid van de hoop, de kans (nl. op overwinning).
voetnoot314
nopen: aansporen, aanvuren.
voetnoot315
Graaf Hendrik van den Berg werd te Erkelens door zijn neef Frederik Hendrik gevangen gezet (vgl. Geboortklock, vs. 398-400).
voetnoot316
inschencken: betaald zetten.
voetnoot318
vast begraeven: stevig ingegraven, verschanst.
voetnoot319
werck: de schanswerken; leegh: laag.
voetnoot320
besteck: bepaald einddoel; volmaecktheyd: voltooiing.
voetnoot321
Vgl. voor dit bekende volksgeloof de aanhef van Vondel's gedicht Waterbel (Dl. 2 blz. 814).
voetnoot323
maecxsel: vorm; doet sich op: vertoont zich.
voetnoot326
Den Prins: nl. als de legerplaatsbouwer.
voetnoot328
'T geweld: de machtige schans; opgehaelt: opgetrokken, te voorschijn geroepen.
voetnoot329
Van buyten wel versorgt (versterkt) behoort bij de stad.
voetnoot330
gaelderyen: onderaardse loopgraven.
voetnoot331
gemorselt: stukgeschoten; mortier: geschut in de vorm van een mortier of vijzel.
voetnoot334
donderklooten: kanonskogels, doelende op de vergelijking met de dondergod Jupiter (vs. 339), in vs. 345 de Vader genoemd. Vgl. in vs. 352 kloot tegenover koegel (geweerskogel).
voetnoot335
self: zelfs.
voetnoot339
droef: donker.
voetnoot341
wederspannigh volck: de Titanen die de Olympus bestormden.
voetnoot342
met verw verschoten: verbleekt van schrik (verw: kleur).
voetnoot343
onsteltheyd: verbijstering.
voetnoot344
de sondaers: uit angst dat de oordeelsdag aangebroken is.
voetnoot345
langs hoe: hoe langer hoe.
voetnoot347
Hier keert Vondel, na de uitgewerkte vergelijking, tot het beleg terug; De walscherm: vgl. bij vs. 146.
voetnoot349
onderkruypt de wallen: begeeft zich in de bovengenoemde loopgraven.
voetnoot351
En hij is ruyter; slang: stuk geschut met lange loop.
voetnoot354
braefst: het dapperst; daer: waar.
voetnoot355
de maght des Ibers: de Spaanse troepen; opgeprest: opgekommandeerd, ontboden.
voetnoot359
den offer at: communiceerde.
voetnoot360
deughd: dapperheid.
voetnoot361
gekloncken: geslagen (eig. voor een luid klinkende slag gebruikt).
voetnoot362
bloedverwantsche: hij was immers verwant met de drie Staatse aanvoerders (zie bij vs. 12).
voetnoot363
't Iersche bloed: de Ierse huurtroepen.
voetnoot364
Het uitschot van Frankrijk en Engeland (Schotland).
voetnoot365
drie vlieten: Rijn, Moezel en Maas.
voetnoot366
het Rijnsche vocht: Rijnwijn.
voetnoot367
bund: (met Duitse u-klank): bondstaat.
voetnoot370
gebraden: door de zon geroosterd.
[tekstkritische noot]TEKSTKRITIEK: vs. 404, de komma na Veer ontbreekt in de oude uitgave.
voetnoot371
Krabat: Kroaat; voor duyvel uytgepickt: uitgezocht wegens zijn duivelse aard.
voetnoot372
naere: angstwekkende.
voetnoot374
vroomheyd: dapperheid.
voetnoot376
Ons vloecken: het bijbehorende onderwerp staat in vss. 364-375.
voetnoot384
rustigh: kloekmoedig.
voetnoot386
grabbelen: met de hoeven schrapen.
voetnoot387
In: te midden van.
voetnoot389
los druckt: afschiet.
voetnoot390
gedrommel: krijgsgewoel.
voetnoot391
bestuwt: omstuwd, omringd; krits: kring.
voetnoot392
Witz: de Opperwachtmeester Jacob Witz.
voetnoot393
staet nae d'oude prijsen: streeft naar krijgsroem, als van ouds.
voetnoot395
het tuygh des blixemspels: het geschut.
voetnoot397
borsten: flinke krijgers (eig. knapen); slaghordensloopen: het uiteenslaan van de vijandelike slagorde.
voetnoot398
Amirantenjaght: mogelik doelende op de slag bij Nieuwpoort, waar de Amirant gevangen werd; Donnen: spotnaam voor de adellike Spanjaarden, wier naam begon met Don.
voetnoot399
Nicolaas Schmelsing, Oostenrijks edelman, voorzitter van de krijgsraad; tong: woordvoerder; pit: de ziel. Verder worden er een reeks bevelhebbers opgesomd van verschillende nationaliteit. Met Veer (vs. 404) is bedoeld: Horatio Vere, die zich te Nieuwpoort onderscheidde.
voetnoot408
Wan: wanneer; kornet: standaard.
voetnoot409
uytgewossen: opgerezen (letterlik: uitgegroeid uit het zadel).
voetnoot411
kluwenen: dooreenwarrelen.
voetnoot413
merckt: herkent.
voetnoot415
wijck: toevlucht.
voetnoot416
grootvaer: Keizer Adolf van Nassau.
voetnoot419
voorsien: maatregelen genomen ter bescherming van L.
voetnoot422
Mids: omdat; toeversicht: vooruitziende zorg.
voetnoot424
sijn' wapens is getroost: vol vertrouwen is op zijn wapenen (getroost sijn = vol moed zijn).
voetnoot425
dapper: snel.
voetnoot426
set sich schrapper: compar. van zich schrap zetten: zich des te beter in staat van verdediging stellen.
voetnoot427
grimmen tegens een: elkander grimmig aanzien (= grimmen op).
voetnoot429
voordeel: slaat op de buit (vs. 431), die hem ontgaan is.
voetnoot430
opgegrepen: opgeraapt, in zijn macht gekregen.
voetnoot431
roof: prooi.
voetnoot434
naer: angstwekkend.
voetnoot436
Amilcars soon: Hannibal.
voetnoot437
beleggen: belegeren.
voetnoot438
dar ontseggen: de oorlog durft laten verklaren.
voetnoot440
in sijn gemoed: in gedachten. Rome waande zich zeker van de overwinning.
voetnoot442
Streckt legerwaert: strekt zich uit in de richting van de legerplaats.
voetnoot443
snoepen: mingenot.
voetnoot444
Min schoon: minder aantrekkelik. Zij zien liever de van schaamte blozende meisjes in het half duister, dan het volle daglicht.
voetnoot445
beknelt: onverwachts stijf omarmd.
voetnoot446
Minne: Amor.
voetnoot447
spytigheen: preutsheid.
voetnoot448
bocxvoet: Satyr, met bokspoten.
voetnoot450
handelt: behandelt; t'onbeschoft: zeer lomp (te: zeer); onmewaerigh: zonder mededogen.
voetnoot451
laegh: plaats waar men zich verdekt opstelt (vgl. hinderlaag).
voetnoot453
aanrannen: overvallen.
voetnoot454
aenspannen met: een verbond aangaan, bondgenoot zijn.
voetnoot457
haer kleed: de wolken die de maan omsluierden.
voetnoot458
betooveren: als door tovermacht alle waarneming te beletten.
voetnoot459
de schildwacht: de wachtposten; die het oor spitsten.
voetnoot460
hoorne: vleugel van de legerplaats.
voetnoot465
slof: achteloos.
voetnoot466
Dit perreck toevertrout: aangewezen om dit gedeelte te verdedigen (dit perck is dus Datief).
voetnoot467
Van vaeck beschoten: slaapdronken.
voetnoot469
al verr' sijn in getal min: zijn ver in de minderheid.
voetnoot470
En kunnen zich niet zo spoedig schrap zetten.
voetnoot471
by de gis: in 't wilde weg.
voetnoot476
Nadruk op één.
voetnoot478
alarremplaets: plaats waarheen de troep zich moet begeven bij het alarmsignaal; hunn' waecke te volstrecken: de wacht op zich te nemen.
voetnoot481
in 't eerst: aanstonds.
voetnoot486
derf: durft; rustigh: met kracht.
voetnoot488
vrucht: vreest.
voetnoot490
stal houden: stand houden.
voetnoot492
passen op: geven om; drift: bui (Ned. Wdb. III, 3333).
voetnoot495
Busseschieter: kanonnier; halve maen: halve-maan-vormige verschansing.
voetnoot499
parst: drukt, rust op. Naar het volksgeloof had Jupiter de Etna op de reus Enceladus geplaatst. Zijn woelen en snuiven veroorzaakte de uitbarstingen.
voetnoot500
tier: getier.
voetnoot505
Trinacrien: Sicilië, het driekapen-eiland; gedoodverwt: doodsbleek.
voetnoot506
klaveren: klauteren.
voetnoot507
door blixemsucht vervoert: omdat de bestormende giganten, het ‘aerdsch gebroed’ (vs. 506), lust krijgen om zelf Jupiter's bliksemwapen te voeren.
voetnoot508
loof: moe (Noord-Hollands).
voetnoot510
op hem geschonnen: tegen hem opgehitst (van schennen, uit schenden ontstaan: (Ned. Wdb. XIV, 425).
voetnoot513
nederboffen: neerploffen.
voetnoot514
sijn' Oogst: hij maait de strijders weg.
voetnoot515
al steeds: voortdurend.
voetnoot517
't beschicken: de maatregelen.
voetnoot521
aerselen: terugtrekken.
voetnoot523
besloten in: omsloten door.
voetnoot527-528
hier wesende versaemt, op 't raedslot: absolute constructie: terwijl ze hier bijeenkwamen om te beraadslagen; voort: verder.
voetnoot530
droes: duivel.
voetnoot531
ontlenen: lenen; voor mom: vermomd (eig. gemaskerd).
voetnoot532
veynst: ontveinst.
voetnoot533
lachter: schande, schade.
voetnoot534
sparckt van voor: werpt vonken, blikkert aan de voorzijde; worpen: Holl. vorm naast werpen.
voetnoot536
komt uyt op: blijkt te zijn.
voetnoot538
droef: somber.
voetnoot540
klock: luid klinkende stem.
voetnoot541
Tracht vergeefs zich zelf voor God en ons te verontschuldigen.
voetnoot544
deysen: Vlaamse vorm naast deinzen.
voetnoot545
toorenvieren: lichten, als noodsignalen gehesen aan de toren.
voetnoot548
belegen: belegerd.
voetnoot553
'T verjaart op huyden: het is heden (15 Aug.) Maria Hemelvaart; hemelcier: die de hemel tot sieraad strekt.
voetnoot555
Waar haar voeten, rein als sneeuw, rusten op zon en maan.
voetnoot560
aenrannen: zie bij vs. 453; dat 's u voor: gewone 17de-eeuwse uitdrukking = ik ga u voor.
voetnoot562
beswalckt: bezoedeld (eig. berookt).
voetnoot563
sucht: uitademing.
voetnoot565
schutten: tegenhouden.
voetnoot566
meyr: zee.
voetnoot567
de voorst: als de voorste, het eerst.
voetnoot568
geeft op: stoot uit.
voetnoot569
sich ontsetten: bang worden.
voetnoot574
hand aen hand: handgemeen; uytgelaeten: alle perken te buiten gaande.
voetnoot579
branden: nl. van verlangen; streven: optrekken.
voetnoot580
Dat: zodat.
voetnoot581
't ampt bekleeden: de taak vervullen.
voetnoot582
leyd op haer' luym: ligt op de loer.
voetnoot583
vast: intussen; de schaer der vyanden doorboort: absolute constructie.
voetnoot584
opgaende: zich openende.
voetnoot585
Onthaelen: binnenhalen; overslaende: neergelaten.
voetnoot586
op omgekeerden rugge: die de stad de rug toegekeerd heeft.
voetnoot588
verbaest: in verbijstering. De komma achter Marquijs (= Spinola) kon beter achter verbaest staan. Indertijd had Maurits voor Spinola moeten wijken; Marquijs en gekrijsch zullen beide met ie gezegd zijn.
voetnoot590
gedé: verleden tijd van gedijen; ten besten gedijen: ten goede komen; den roof (buit) is dus onderwerp.
voetnoot591
Welk een dwaze hoop bezielt u!; bystersinnigh: eig. krankzinnig.
voetnoot593
sissen: door het uitvloeiende bloed (vgl. vs. 610).
voetnoot596
Heyduck: Hongaar; Krabat: zie bij vs. 371; spoock: geestverschijning of ongunstig voorteken.
voetnoot597
verslenssen: verslappen (vgl. vs. 63).
voetnoot599
begaet: deelw. van begaden: bezoedelen.
voetnoot600
prat: trots.
voetnoot601
oorloogsdeughd: oorlogsmoed.
voetnoot602
Potozij: stad in Bolivia, met zilvermijnen.
voetnoot603
al t'effens: alle tegelijk.
voetnoot606
vast: voortdurend; klincken: zie bij vs. 361; krioelen: dooreen woelen.
voetnoot608
Belloon: Romeinse krijgsgodin, zuster of vrouw van Mars; ten reye: ten dans, d.w.z. ten strijde.
voetnoot611
't scheel: het onderscheid, nl. wie de winnende partij is.
voetnoot614
verlaên: zwaar beladen.
voetnoot615
schenct 't geley: begeleidt zijn aftocht.
voetnoot618
In ernst: met ijver.
voetnoot619
vermast: beladen.
voetnoot620
tot welkomst van sijn' gast: om zijn gast (ironies voor: vijand) te begroeten.
voetnoot621
Die walleght van 't bancket: die op zulk een onthaal niet gesteld is.
voetnoot623
breed en weyts: in brede stoeten met machtig gevolg.
voetnoot625
't lontvyer: dat zij, nieuwsgierig, aan de bomen zien hangen.
voetnoot626
brand: de liefdebrand.
voetnoot629
gaeldery: zie bij vs. 330.
voetnoot630
de mol sterck: de krachtige mol.
voetnoot631
monnicxkruyd: buskruit, dat door een Duitse monnik uitgevonden zou zijn.
voetnoot634
wellen: omhoog dringen.
voetnoot638
Gelijckenis van: iets dat gelijkt op.
voetnoot639
overhand: overwinning. De Prins was op het punt, de overwinning te behalen; de zon der overwinning begon zich te vertonen, maar was nog omfloerst (vs. 642).
voetnoot641
nijdigh: afgunstig, nl. op onze voorspoed; evel: het slechte, leed.
voetnoot643
Amirael: graaf Willem van Nassau.
voetnoot644
ooghappelstrael: blik.
voetnoot645
wat vry: vermetel, gewaagd.
voetnoot646
flus: kort te voren.
voetnoot647
Nassausche bloem: het puik van zijn stam; Venus houdt zich aan het beeld, door van de ‘steel’ te spreken.
voetnoot650
sich op geven: zich overgeven; vorst: nok.
voetnoot653
worpt: werpt (ook vs. 672); hellemet: helm.
voetnoot655
Jonkvrouw Anna van der Nood was in April 1627 gehuwd met Willem van Nassau.
voetnoot657
onderhielt: bezig hield, boeide.
voetnoot659
Met uw blonde vlechten en zachte armen. Met zulke vergelijkingen (ook 't korael) sluit V. zich aan bij de precieuse mode-stijl van Hooft en zijn kring.
voetnoot664
Vgl. Geboortklock vs. 855 (Dl. 1, blz. 799) en het Klinckdicht op Lavrens Reael, vs. 3-4 (Dl. 1, blz. 806).
voetnoot668
Navolgeres der siel: die mèt de ziel onsterfelik is.
voetnoot669
Kallioop: Kalliope is muze van de epiese poëzie.
voetnoot675
Verdrenckt: verdrinkt.
voetnoot677
bestaet: begint.
voetnoot678
van de baeren: waarschijnlik denkt de dichter aan de in zee ondergaande herfstzon, in vochtige nevelen gehuld, maar bedruppelt blijft in dit verband vreemd.
[tekstkritische noot]TEKSTKRITIEK: vs. 681, de oude uitgave heeft achter dit vers geen leesteken.
voetnoot681
't quynen: haar moedeloosheid.
voetnoot682
sich verpynen: zich geweld aandoen, zich dwingen tot het genot ervan.
voetnoot683
Sy reckt de tijdt: voor haar gevoel lijkt de tijd eindeloos lang.
voetnoot685
beladen: bekommerd.
voetnoot687
dencktghe het naer: beseft ge het.
voetnoot689
dan: maar; de jongste: de laatste tijding heeft mij nog niet bereikt.
voetnoot690
Een bood ten achteren: steeds ben ik één tijding ten achteren, d.w.z. misschien is nu reeds iets gebeurd, waarvan het bericht mij nog te wachten staat.
voetnoot691
Nadruk op één; keert: doet verkeren.
voetnoot694
oogh en gunst: lief hebbend oog.
voetnoot699
haeter: vijand.
voetnoot700
verrucken: meeslepen.
voetnoot704
vocht (adj.): vochtig; blickt: blinkt.
voetnoot705
schemerend gesicht: schitterend oog.
voetnoot706
die dochter Gods: Venus, verliefd op Adonis, en voor zijn lot bezorgd, toen hij op de everjacht was, die hem het leven zou kosten.
voetnoot707
wie (Datief): ieder ritselend blad deed haar, in doodsangst, uitroepen.
voetnoot709
parssing: druk, benauwdheid; geronnen: aangesneld.
voetnoot713
knien: éénlettergrepig uit te spreken.
[tekstkritische noot]TEKSTKRITIEK: vs. 745, de oude uitgave heeft achter dit vers geen leesteken.
voetnoot717
doorhackelt: doorkerfd.
voetnoot718
sij: de nijd (vs. 717), d.w.z. de Spanjaard, die de Prins de overwinning niet gunde.
voetnoot720
de vry vereende steên (Datief): (toegevoegd) aan de verenigde Nederlanden.
voetnoot722
doch: toch, immers.
voetnoot724
wieroock, myrrhe, en goud: de gaven van de Drie Koningen aan Christus.
voetnoot726
Bergh: red; driftigh: drijvende.
voetnoot727
De goedige gemeent: ons goede volk.
voetnoot728
tem (imperatief): houd in bedwang.
voetnoot732
wie: Datief plur.
voetnoot733
Stift: Sticht, Utrecht.
voetnoot736
zegegalm; overwinningslied; te moet: tegemoet.
voetnoot737
Melcker: als type van de Hollandse boerenstand bekend uit de Geboortklock (vs. 648) en Oranje May-lied (vs. 47).
voetnoot738
Besoeck: zoek op; vermast met vet: doe vet worden. Vermast moet hier imperatief zijn, gevormd naar adj. vermast: vol, zwaar van.
voetnoot739
Mastebroeck, in Overijsel, kiest V. als woordspeling met vermast.
voetnoot740
Schmelsing: vgl. vs. 399; waarschijnlik had hij bezittingen aan de IJsel.
voetnoot742
haselaere schaeu (samenstelling): schaduw van de hazelaar.
voetnoot746
Niet meer behoeven te verlossen uit de handen van plunderende soldaten.
voetnoot750
versteken: verstoken; deerlijck: deerniswekkend.
voetnoot751
barrentol: brandschatting (barnen: branden).
voetnoot753
spannen: boeien.
voetnoot755
pyp: herdersfluit; dol: razend van woede.
voetnoot757
Europa, door Jupiter geschaakt, werd na haar dood onder de sterrebeelden geplaatst.
voetnoot759
Gustaef: Gustaaf Adolf; Segemond: koning Sigismundis.
voetnoot760
Kaerle en Luydewijck: de koningen van Engeland en Frankrijk.
voetnoot761
Elf: Elbe.
voetnoot762
iongeling: de jonge held Frederik Hendrik.
voetnoot763
eenigh: eensgezind wordt bemind door alle tegenstanders van Spanje.
voetnoot770
pylaer: met accent op de eerste lettergreep (daaruit ontstond: pijler).
voetnoot772
wraeck met schimp: de wrekende vijand, schimpende.
voetnoot773
moet het schiên: moge het gebeuren.
voetnoot774
vrome: dappere.
voetnoot776
heyland: redder.
voetnoot778
tot heylloos parleduycken: (misbruiken) tot het levensgevaarlike werk van het parelvissen.
voetnoot779
met godloos goudgeschrey: met de vervloekte zucht naar goud.
voetnoot780
gley: galei. Voor deze opgesomde werkzaamheden werden de Spaanse krijgsgevangenen gebruikt.
voetnoot[*]
Aeneidos: genitief van Aeneïs; X = liber X: boek X. Het zijn de verzen 691-vlgg. In Vondel's eigen Vergilius-vertaling van 1660 (vs. 1044-vlgg.) worden ze aldus weergegeven:
 
De heirspits van Tyrrene, als zy hem weêr ziet keeren,
 
Sloot toe gelijcker hant, en houdt afgrijslijck aen
 
Met een' gemeinen haet. zy schieten vast en slaen
 
Op eenen man alleen, van achter en van voren.
 
Hy staet, gelijck een rots, die tegens het verstooren
 
Der stormen staet gekant, en op het vlacke ruim
 
Geplant is vast en pal, en in het woeste schuim
 
Hoogh uitsteeckt, al 't gewelt en dreigement en klateren
 
Van lucht en zee verduurt, oock zonder in de wateren
 
Zich eens te reppen.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over het gehele werk

titels

  • De werken van Vondel (10 dln) (WB-editie)


auteurs

  • C.G.N. de Vooys

  • J.F.M. Sterck

  • H.W.E. Moller

  • C.R. de Klerk

  • B.H. Molkenboer

  • J. Prinsen J.Lzn

  • Leo Simons


Over dit hoofdstuk/artikel

titels

  • Verovering van Grol, door Frederick Henrick, Prince van Oranje