Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De werken van Vondel. Deel 9. 1660-1663 (1936)

Informatie terzijde

Titelpagina van De werken van Vondel. Deel 9. 1660-1663
Afbeelding van De werken van Vondel. Deel 9. 1660-1663Toon afbeelding van titelpagina van De werken van Vondel. Deel 9. 1660-1663

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (38.40 MB)

XML (3.51 MB)

tekstbestand






Genre

proza
poëzie
drama

Subgenre

verzameld werk
epos
gedichten / dichtbundel
tragedie/treurspel
poëtica
leerdicht
hekeldicht


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De werken van Vondel. Deel 9. 1660-1663

(1936)–Joost van den Vondel–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 673]
[p. 673]

J.v. Vondels
Joannes de Boetgezant.
Begrepen in zes boecken.aant.

t'AMSTERDAM,
Voor de weduwe van Abraham de Wees, op den Middel-dam, CIƆ CI C LXII.



illustratie

[pagina 674]
[p. 674]

JOANNES DE BOETGEZANT

 

BEWERKT DOOR DR. H.W.E. MOLLER

 

VAN 1662. DE TEKST WORDT HIER AFGEDRUKT VOLgens de eerste uitgave: t'Amsterdam, Voor de weduwe van Abraham de Wees, op den Middeldam. CIƆ CI C LXII. Vignet: putje met onderschrift: Elck zyn beurt. (Unger, Bibliographie van Vondel's werken, nr. 647).

Het titelblad hiervóór is gezet zoals in de oorspronkelike uitgave.

[pagina 675]
[p. 675]


illustratie

Den doorluchtighsten Vorst en Heere Joannes Mauritius,
Prince van Nassau, Grave van Katznelboge, Vianden en Diest, heere in Beilstein, Grootmeester van Sint Joannes orden te Jerusalem, in der Marck, Saxen, Pomeren en Wenden, Lantvooght van het hertoghdom Kleef, het vorstendom Minden, en de graefschappen van der Marck en Ravensbergh &c.Ga naar voetnoot*

 
Gebeurde 't oit voorheen, gelijck men zeght, dat naemen
 
Met dienze droegen, en hunn' aert en daeden quaemenGa naar voetnoot1,2
 
Te stemmen; zoo gebeurt het noch by onzen dagh.
 
Is 't my by uw gena geooreloft, en maghGa naar voetnoot4
[pagina 676]
[p. 676]
5[regelnummer]
Men spreecken, als 't in u gesterckt wort van de reden:
 
Want komt men 's Vorsten naem van onder op t'ontledenGa naar voetnoot6
 
Zoo wort MAURITIUS in onzen zin geprent,Ga naar voetnoot7
 
De dappre vorst van 't vroom Thebaensche regement,Ga naar voetnoot8
 
Een helt, in 's keizers dienst, die, rustigh en rechtschapen,
10[regelnummer]
Zich queet in 't harrenas, en toonde dat hy 't wapen
 
Niet voerde uit praelzucht, maer ter eere van het rijck,
 
Ten schrick der boozen, en den vroomen tot een wijck:Ga naar voetnoot12
 
Maer toen hem Cezar, om het Heidendom te paeien,Ga naar voetnoot13
 
Belaste 't wieroockvat den afgoôn toe te zwaeien,
15[regelnummer]
En 't godelooze altaer, naer Numaes blinden stijl,Ga naar voetnoot15
 
Te dienen, schonck hy 't lijf ten beste aen zwaert, en bijl,Ga naar voetnoot16
 
En paerdevoet, en liet het gansch tot stof verpletten,
 
Oock zonder tegens 't hof van Rome zich te zetten,
 
Met uiterlijck gewelt. dus gaf hy, recht en slecht,
20[regelnummer]
Gelijck een kruishelt, Gode en Cezar elck zijn recht,
 
Met zeven duizenden soldaeten, dappre zielen,
 
Die alle op eenen troep geduldigh nedervielen,Ga naar voetnoot22
 
En d'eedle martelkroon bevochten door een' strijt,
 
Waerin men om den naem des grooten Heilants lijdt.
25[regelnummer]
Zoo stont uw dapperheit doorgaens getroost te strevenGa naar voetnoot25
 
Voor d'eer van 't heiligh rijck, oock, op verlies van 't leven,Ga naar voetnoot26
[pagina 677]
[p. 677]
 
Den keizer in zijn recht te stutten met uw zwaert;
 
Als uw voorzichtigheit het keurgezagh bewaert,Ga naar voetnoot28-vlgg.
 
Met een 'srijx scepter voert, en Christus rijck verdaedight,Ga naar voetnoot29
30[regelnummer]
Wanneer de Keurvorst uit zijn' naem u begenaedight;
 
Daer LEOPOLDUS wort geheilight, en, gelijck
 
Een goude morgenzon en licht, uit Oostenrijck
 
Te voorschijn komt, om al wat adem schept te voeden.
 
Met welck een wijsheit wistge oneffene gemoeden,
35[regelnummer]
Aen 't barnen, als een zee, van stormen opgeruit,
 
Gelijck te strijcken, en de tweedraght haeren buit,
 
Waerop zy vlamde, zacht t'ontrucken, om Europe,
 
En zoo veel zielen niet te stellen buiten hoope
 
Van haer behoudenis! zoo loffelijck een daetGa naar voetnoot39
40[regelnummer]
Volght Maurits na, die voor Godts naem het leven laet.
 
De naem JOANNES biet uw hoogheit oock geen schade.Ga naar voetnoot41
 
Dees brengt genade aen, en gy blinckt door Godts genade,
 
Gelijck een vorst en lidt van 't zegenrijck gebiet,Ga naar voetnoot43
 
Dat langs den Donaustroom 's erfvyants heir beschiet,Ga naar voetnoot44
45[regelnummer]
En out Byzantium de wet stelt, en zijn troepen.Ga naar voetnoot45
 
Niet min eerde u dees naem, toen gy, met lust geroepen
 
Van Keurvorst FREDERICK, op FERDINANDUS stem,Ga naar voetnoot47
 
Grootmeester wert gewijt van out Jerusalem,
 
En d'orden van Sint Jan, waerin de Duitsche heeren,Ga naar voetnoot49
50[regelnummer]
Kruisridders, 't gasthuisrecht en Christus rijck verweeren,
 
In schaduwe van Gode en zijnen boetgezant,Ga naar voetnoot50-51
 
Waer op mijn zangheldin met haeren heldentrantGa naar voetnoot52
 
Grootmoedigh draeft, of zy, met hulp der koorkooraelenGa naar voetnoot53
 
Des hemels, naer den eisch, dat licht kon achterhaelen.Ga naar voetnoot54
[pagina 678]
[p. 678]
55[regelnummer]
Maer 't lustme d'orden van den heiligen Joan
 
Te zien opkomen en haer ridderskruisgespan,Ga naar voetnoot56
 
Verheught dat Nassau, ter Grootmeesterschap verheven,Ga naar voetnoot57
 
Den eersten voorzaet noch een' rijcker glans komt geven.
 
Zy wert gesticht omtrent zeshondertjaer geleên,Ga naar voetnoot59-vlgg.
60[regelnummer]
Uit onderscheide tael, ten dienst van 't algemeenGa naar voetnoot60
 
Behantvest en vermeert, om 't kruisgeloof te vrijen
 
Voor inbreuck van den Turck, en 't juck van Barbarijen.
 
Zy plant den oorloghsstoel eerst in Jeruzalem,
 
Op 't heiligh kerckgezagh, van aller princen stemGa naar voetnoot64
65[regelnummer]
Gehanthaeft, en verknocht aen haere wet en regelen,
 
Door eene krijghsbelofte, in 't openbaer te zegelen.Ga naar voetnoot66
 
Den ridder wort het zwaert gehangen op de zy,
 
Om al zijn leven lang 's erfvyants razerny
 
Met maght te ketenen, en Christus oorloghstroepen
70[regelnummer]
Te volgen overal, waer 't hooft hem zal beroepen.Ga naar voetnoot70-vlgg.
 
Hem wort alle eigendom van have streng ontzeght,Ga naar voetnoot71
 
En slechts het bloot gebruick ter nootdruft toegeleght:
 
Gelijck den ridder d'echt verboôn blijft t'allen tijden,
 
Om onbekommerder voor 't kruisgeloof te strijden,
75[regelnummer]
En 't Heidensch ongeloof te keeren uit Godts huis.
 
De zwarte mantel, en het witte ridderskruisGa naar voetnoot76-vlgg.
 
Verstreckt zijn draght en merck: doch dravende in Godts benden,
 
Zoo deckt het harnas en de roode rock de lenden.
[pagina 679]
[p. 679]
 
Dus storttenze hun bloet veel jaeren in het velt,Ga naar voetnoot79
80[regelnummer]
En keerden wettigh woest gewelt af met gewelt,
 
Uit mededoogen, om d'opgaende vlam te blussen,
 
Gestoockt van Agars zoon, met Tartarije en RussenGa naar voetnoot82
 
Gesterckt, en aengegroeit in top van 't hooftgebiet,Ga naar voetnoot83
 
Te duuren, ons ter straff', tot dat het Godt verdriet.
85[regelnummer]
  De rijxkronijcken, ons ter hant gekomen, melden
 
Hoe Duitschen, in het heir der Christensche oorloghshelden,Ga naar voetnoot86
 
Ten dienst van 't heiligh graf, zich queeten slagh op slagh,
 
Den broederen ten troost, den vyant tot ontzagh.
 
Dus streedenze oostwaert: maer toen 't Heidendom in 't NoordenGa naar voetnoot89
90[regelnummer]
De kusten, langhs d'oostzee, met branden blaecken moorden
 
En schendigh stroopen, hielt in 't uiterste gevaer,
 
Quam d'orden in het velt, om Duitschlant voor zoo zwaer
 
Een hagelbuye met de kruisrondas te decken.Ga naar voetnoot93
 
Men zagh den Wezerstroom, en Elve, en Trave treckenGa naar voetnoot94
95[regelnummer]
Door Pruissen, en den oogst van Lyflant op de tromGa naar voetnoot95-vlgg.
 
Van Saltze, om 't onverlicht en woedend Heidendom
 
Tot reên te brengen, die hen leert, van zin verandert,
 
De wapens offeren aen Godt en Jesus standert:
 
Want Rome waeckend hadde, in 't aenzicht van den nijt,Ga naar voetnoot99
100[regelnummer]
De Duitsche riddersorde uit yver ingewijtGa naar voetnoot100
 
Met dien grootmeester, om den heirtoght aen te leiden,Ga naar voetnoot101
 
En Christus kruisrijck wyt ten noorden uit te breiden.
 
't Geluckte oock. al d'oostzee, toen Godt zijn' zegen gaf,
[pagina 680]
[p. 680]
 
Verbrande kerckwoudt, en brack boschaltaeren af:Ga naar voetnoot104
105[regelnummer]
En Lyflant, dat, tot smaet des heilants, 't zwaert aengorde,
 
Begaf vrywilligh zich in Sint Ioannes orde:Ga naar voetnoot105-106
 
Waer na vorst Alberecht in Brandenburgh, een hooftGa naar voetnoot107
 
Der heilige orden, als een leenvorst, trou belooft
 
Aen koning Zegemont, voor 't leen van 't vruchtbre Pruissen.
110[regelnummer]
Dit vrederijck verdragh beslecht het vreeslijck ruissen
 
Der oorloghsstormen, en het ridderskruisleen hangtGa naar voetnoot111
 
Aen 's Marreckgraven wil, van wien het d'orde ontfangt:
 
Gelijck MAURITIUS, in dienst van zijnen heere,
 
Oock begenadight wert met deze onsterflijcke eere.
115[regelnummer]
  Indien de tweedraght van de Roomsche en Griexe kerck,Ga naar voetnoot115-vlgg.
 
En 't keizerdom van ooste en weste, in 't worstelperck
 
Niet stieten tegens een, als rammen met den horen;
 
De maght van 't kruisgeloof, tot liefde en pais geboren,
 
Waer maghtigh met de hulp des hemels, door 't beleit
120[regelnummer]
Der riddersorde van Sint Jan, ter doot bereit,
 
De scherpe horens van de halve maen te stuiten,
 
Op vier paer punten van dit kruis, en, voor het sluitenGa naar voetnoot122
 
Der hoornen, haer by tijts den wasdom te verbiên:
 
Nu bleef Jerusalem, dat Diedrick, eerst ontzien,
125[regelnummer]
Als graef van Hollant, lest de kroon op 't hooft zagh schijnen,Ga naar voetnoot124-125
 
Verwildert: want de storm der wreede Sarazijnen,
[pagina 681]
[p. 681]
 
Hielt aen: dies d'orde uit noot den krijghsstoel had herplantGa naar voetnoot127
 
Te Rodes, dat op zee de kroon twee eeuwen spant,
 
Tot heil des Christendoms: noch wertze in droef gestalte,
130[regelnummer]
Hoe vroom zij street, verjaeght, dies keizer Karel MalteGa naar voetnoot130
 
Den Ridder inruimde, als een onverwinbre rots,
 
Van waer 's grootmeesters hart geharrenast, ten trots
 
Des Turckschen Oceaens, die 't aertrijck ruckt aen flarden,
 
En rijcken inslickt, al die stormen uit kon harden.
135[regelnummer]
Toen d'orden, na veel strijts, te Rodes schipbreuck leê,
 
Ontzwomze 't bloedigh zwaert aen deze wijck in zee.
 
Ptolmais dorst vergeefs, gesterckt met Duitsche maghten,Ga naar voetnoot137
 
Godts vyant tweemael op rondas en speer verwachten:
 
De graef van Hollant zet vergeefs zich in de waeghGa naar voetnoot139
140[regelnummer]
Met koning Luidewijck, daer 't Sparen met de zaegh,Ga naar voetnoot140
 
Gekloncken voor den boegh, den Nijlstroom op komt rucken,
 
En bruischt de keten van sterck Damiate in stucken;
 
Waerom de keizer, die de dapperheên vergelt,Ga naar voetnoot143-vlgg.
 
Het zwaert van Haerlem blanck in 't licht der starren stelt,
145[regelnummer]
En d'oude aertsvader van Jerusalem dien degen
 
Noch kroonde met zijn kruis, een' ridderlijcken zegen:Ga naar voetnoot145-146
 
Vergeefs staet Scanderbeg, gelijck een rots van stael,Ga naar voetnoot147
 
En trapt Godts vyanden de pan in dertigh mael:
 
Vergeefs verdaedight hy, als Hektor 't rijck van Troie,
150[regelnummer]
Albanjen, en verduurt Amurats heir voor Kroie:
 
Toen 't rijck van Konstantijn, noch Rhodes kon bestaen,Ga naar voetnoot151-vlgg.
[pagina 682]
[p. 682]
 
Quam al dat woest gedruis op Maltes ridders aen,
 
En d'orden van Sint Jan, die tegens Mechaes plaegen
 
Een rij van eeuwen 't zwaert heeft op de zy gedraegen.
155[regelnummer]
  Wat was 't een droeve dagh, een dagh beschreiens waert,Ga naar voetnoot155-vlgg.
 
Toen 't heir van Ottoman verwoet, te voet te paert,
 
Te water en te lant, Byzantium quam vloecken,
 
Bestormen storm op storm, en dreef uit zeven hoecken
 
Zijne elefanten op den muur en torens aen,
160[regelnummer]
Met al zijn heirkracht, trots op haere halve maen,
 
Om 't moederlicht, de zon der weerelt, uit te doven.Ga naar voetnoot161
 
Hoe stont die groote stadt, als Etnaes barrenoven,
 
In roock en smoock en vier en vlam van overal,
 
Daer 't blixemde op den muur, en donderde op de wal.
165[regelnummer]
De toren van Roman, geschockt door zulck een' donder,Ga naar voetnoot165
 
Komt endtlijck met gedruisch, dat d'aerde dreunt van onder,
 
Neêrploffen, dempt de graft met muur en puin en steen,Ga naar voetnoot167
 
En roept den vyant daer het gaept, om derwaert heen,
 
Als over eene brug, gebout van steen en stucken,
170[regelnummer]
Ter muurbreucke in, en voort recht stewaert in te rucken.
 
Achthondert ridders van 't Latijnsche en Griexe bloet,
 
Alle even rustigh, en alle even trots van moedt,
 
Den doot om Godt getroost, zich in de muurbreuck zetten,Ga naar voetnoot173
 
En juichen op den klanck van trommels en trompetten,
175[regelnummer]
Op 't onweêr van kortou en gruwzaem donderkruit.Ga naar voetnoot175
 
Zoo vint zich Mahomet bedrogen, en gestuit.Ga naar voetnoot176
 
Terstont gebiet hy, om het hart des volx te nijpen,
 
Langs noch een' andren kant de muuren aen te grijpen.
 
Hy bouwt een storrembrug van tonnen op den stroom,
180[regelnummer]
En geeft de benden aen den stroomkant vryen toom
 
Te stormen, en met een op Pera toe te zetten.Ga naar voetnoot181
 
Nu kan Godts ridderschap deze inbreuck niet beletten,
 
Daer Paleologus, en helt Justiniaen,Ga naar voetnoot183
 
Zoo onvertzaeght in 't spits, gelijck twee leeuwen, staen,
185[regelnummer]
Die Mahomets gebroet met opgespalckte blicken
 
Aengrimmen overdwers, en met hunn' klaeu verschricken,
[pagina 683]
[p. 683]
 
Tot dat Justiniaen gewont zijn wacht verlaet,Ga naar voetnoot187
 
Om 't bloet te stulpen, schoon de keizer het ontraet.
 
Hier door begint de moedt der ridderschap te daelen.
190[regelnummer]
Dus berst d'erfvyant in, gelijck een springvloet paelen
 
Noch dijck noch paelwerck schroomt, en bruischt in 't lang en breê,
 
En zet al 't platte lant alom in bare zee.
 
Waer hier prins MAURITS en zijn Duitsche RiddersordenGa naar voetnoot193
 
Geboôn het slaghzwaert [datze op hunne zijde gorden,
195[regelnummer]
Alleen den naem van Gode en boetgezant Sint JanGa naar voetnoot195
 
Ter eere, tegens 't wreet en voorhuitloos gespan]Ga naar voetnoot196
 
Te rucken uit der schee; noit hadden Mechaes benden,
 
In eenen jammerpoel van endelooze elenden,
 
Dat keizerlijck palais gedompelt tot den gront,Ga naar voetnoot199
200[regelnummer]
En Konstantijnstadt moght, veel trotzer danze oit stont,
 
Het hooft opsteeckende, de hooftkerck van SofyeGa naar voetnoot201
 
Noch heden, op den naem van Jesus en Marye,
 
Opgalmen hooren met een hemelsch koorgezangk;
 
Daer nu de kruisvloeck loeit, en niet dan lasterstanck,
205[regelnummer]
In ste van 't wierroockvat en zoete wierroockgeuren,
 
Den hemel toezwaeit, van Godts englen te betreuren.
 
De leste Konstantijn geeft midden in dien drang
 
En onbekent den geest. het woeden gaet zijn' gang.
 
Konstantinopel schijnt een treurtooneel vol plaegen.
210[regelnummer]
Na een belegeringe, een storm van vijftigh dagen,
 
Wortze overweldight, juist op 't hooge pinxterfeest.Ga naar voetnoot211-vlgg.
 
Dat leert verlochenen hoe Godt de Heilge Geest
 
Al teffens voortstraelt uit den Vader en den Zoone.
 
Nu leght de keizer, met zijn purper staf en kroone,
215[regelnummer]
Gewentelt in het bloet, getrapt in bloedigh stof.
 
Men ziet geen kercken aen, noch kloosters, koor noch hof,Ga naar voetnoot216
 
Gewijt noch ongewijt. dat schenden, dat schoffeeren
 
Ontvonckt de wanhoop, die zich ydel wil verweeren.
 
De Bosforus verheft zijn kil, en bruist in zee,Ga naar voetnoot219
220[regelnummer]
En roockt van schuimend bloet. zoo huilt van hartewee
[pagina 684]
[p. 684]
 
Een vrou in baerens noot, als deze stadt in rouwe.
 
Zy roept: dat niemant trots 't geluck te veel betrouwe.
 
Een stadt, die duizent jaer, en hondert, en noch meer,Ga naar voetnoot223
 
Na haeren oirsprong, stont, en Rome tarte in eer,
225[regelnummer]
Gelijck een grenspylaer van Asie en Europe,
 
Valt nu de wraeck ten buit, en jammert zonder hoope.
 
Men steeckt het keizers hooft op eene speer ten spot,
 
Oock 't kruisbeelt, met geschrey: dit is des Christens Godt.
 
De keizerin wort, met den zoone en dochter t'zaemen,
230[regelnummer]
By 't haer in 't hofbancket gesleept, en zonder schaemenGa naar voetnoot230
 
Geschonden, in 't gezicht van bloethont Mahomet,Ga naar voetnoot231
 
Daerna gesabelt, op 't gejuich van 't moortbancket.Ga naar voetnoot232
 
Men voert het overschot der stede in slavernye.
 
Aldus verzonck in bloet dees grijze heerschappye,
235[regelnummer]
Daer d'oude wijsheit van de Griecken schipbreuck lijdt.
 
Het is vergeefs gestreên, als Godt u tegenstrijt.
 
De vloeck des Heilants, op den hoogen stoel geklommen,Ga naar voetnoot237
 
Wint Trapezonte, en hecht, vol moedts, twee keizerdommenGa naar voetnoot238-vlgg.
 
En twaelef rijcken, als karbonckels, aen zijn kroon.Ga naar voetnoot239
240[regelnummer]
Hadde Oostenrijck doorgaens hem niet het spits gehoôn,Ga naar voetnoot240
 
Het Turcksche heir waer lang ter kruisgrenze ingeborsten,
 
De keizer, met den sleep der zeven Keurevorsten,
 
Ten schimp in een triomf, de steden omgevoert.
 
Nu hoort men hoe hy dol trompet en trommel roert,
245[regelnummer]
En inboort door geberghte en bosch van Transylvanje.Ga naar voetnoot245
 
Waeckt Christenrijck niet op, zoo drijft hy in Germanje
 
Den rijxstroom af, en sterckt in kracht, en niet in schijn,
 
Het voorspoock, als zijn paert te wedt gaet in den RijnGa naar voetnoot248
[pagina 685]
[p. 685]
 
Voor Keulen, dochter van de kerck, der helden moeder;
250[regelnummer]
Dan wort de Keulsche Dom een paerdestal, om voeder
 
Te schaffen aen zijn paert, dat zoo veel velts verwoest,
 
En met bebloede hoef vertrapt den gouden oegst,
 
Het zweet der ackerliên, en Christensche onderdaenen,
 
Die, op 't geberght gevloôn, dit aenzien, nat van traenen,
255[regelnummer]
En slaen hunne oogen naer den hemel west en oost,
 
Of Godt een' Machabeeu opweckte, al 't rijck ten troost.Ga naar voetnoot247-56
 
Welaen MAURITIUS, de krijghstrompet gesteecken.
 
Gedoogh niet dat dees vloeck voortaen by ons gebrekenGa naar voetnoot258
 
Meer steden winn' dan door zijne eige dapperheit.
260[regelnummer]
Een andre weerelt wist al lang van uw beleitGa naar voetnoot260
 
Te spreecken, daer uw deught de menscheneeters temde,Ga naar voetnoot261
 
En Wilden, woest van aert, verslinders van den vremde,
 
In wildernissen dreeft, en brullende woestijn;Ga naar voetnoot263
 
Schoon zy hun pijlen loos bestreecken met venijn,Ga naar voetnoot264
265[regelnummer]
En geene menschen maer een ongediert geleken,
 
In 't nest geworpen, en van reêngebruick versteecken.
 
Waeck op, waeck op, en roep uw ridderschap by een,
 
De jongste noot verdaeght de noothulp in 't gemeen.Ga naar voetnoot268
 
Het eilant Krete, met zijn hondert steên, loopt ledigh.Ga naar voetnoot269
270[regelnummer]
De zeeleeu van Sint Marck en 't noit gekrenckt VenedighGa naar voetnoot270
 
Kan naulijx tegenstaen, en Hongarye schreitGa naar voetnoot271
 
Om noothulp in den brant, die 't koorenlant afweit.
 
Verdaegh uw kruisorde, om in schaduw van Godts standerGa naar voetnoot273
 
Te kampen voor 't geloof. de zevenste ALEXANDERGa naar voetnoot274
275[regelnummer]
Biet rustigh u de hant van verre uit Engleborgh.Ga naar voetnoot275
 
Het hooft van Oostenrijck, gewapent met zijn zorgh,
 
Beklaeght zich dat men draele, en hem, der Duitschen wachter,
 
In ste van onderstant, noch laegen leght van achter;Ga naar voetnoot278
 
Niet anders of't geloof, het kruisgeloof, geen trou,
280[regelnummer]
Geen liefde op d'aerde vont, en of men Christus wou,
[pagina 686]
[p. 686]
 
Niet als de Heiden, met een helsche speer van voren,Ga naar voetnoot281
 
Maer recht van achter 't hart, gehecht aen 't kruis, doorbooren.
 
Verhoe dien vadermoort, ô helt, die nimmermeer
 
Van weldoen rust. beschut den keizer, uwen heer,
285[regelnummer]
En in den keizer gansch Europe, en zoo veel lieden,
 
Te flaeu en afgemat om wederstant te bieden.
 
Heeft Perseus eene maeght, gebonden aen de rots,Ga naar voetnoot287
 
Voor 't zeegedroght beschut: kon Herkles met zijn knodsGa naar voetnoot288
 
Een' ossendief, een slang, een' leeu, een ondier kneuzen:
290[regelnummer]
Hoe veele slangen, hoe veel rovers, hoe veel reuzen,
 
Zult gy vernielen, op dien braven oorloghstoght.
 
Hoe veele maeghden naeckt en bloot ter merckt gebroght,
 
En opgeveilt, als vee, ten wellust der tyrannen:
 
Hoe veele slaven, op de roofgalay gebannen
295[regelnummer]
Verlostge door het zwaert, dat uwe zy bekleet,
 
Om neêr te houwen al wat gruzaem is en wreet,
 
En zulck een' helhont, van godtslasteren bezeten,
 
Te sleepen voor den dagh, geknevelt aen zijn keten.
 
Ick hoor Godts ridderschap, als stroomen door een sluis,
300[regelnummer]
Uit bersten, en in 't velt u volgen op uw kruis,
 
My dunckt ick zie het hart der Ottomannen popelen,Ga naar voetnoot301
 
En, van den Donau af tot in Konstantinopelen
 
Gedreven, ommezien, als of hy krijgens moe,
 
Aen 't graf van zijn' profeet, de Christe weerelts roe,Ga naar voetnoot304
305[regelnummer]
Zich bergen wou, uit schrick voor 's keizers adelaeren,
 
Gereet de halve maene in haeren schilt te vaeren.
 
Zoo zie u Nassau lang ge-eert in 't kruisgespan.Ga naar voetnoot307
 
Zoo blincke uw borstkruis schoon in d'ordre van Sint Jan.
 
Zoo wenscht mijn zangheldin uw zegepaert te leien,
310[regelnummer]
En u op 't hof van Kleef t'onthaelen met haer reien,Ga naar voetnoot310
 
Ten prijs van Fredrick en Louyze, groot van naem,Ga naar voetnoot311
 
Terwijl twee weerelden gewaegen van uw faem.Ga naar voetnoot312
 
 
 
Uwe Vorstel. Genade ootmoedige dienaer
 
J.v. Vondel.

voetnoot*
Opschrift: De Latijnse tekst in 't wapen van Joannes Mauritius: Qua patet orbis: zo wijd de wereld is. Joannes Mauritius (zie de titelgravure van dit Deel): Prins Joan Maurits van Nassau was kleinzoon van Jan de Oude, de oudste broer van Prins Willem van Oranje; hij is voor de Republiek der 7 Provinciën landvoogd geweest van Brazilië (1637-1644), en is door keizer Ferdinand III tot Rijksvorst verheven. - Katzenelnbogen (bij Hessen), Vianden, Diest, Beilstein waren oude bezittingen van het Huis van Nassau. (Vgl. dl. 8, blzn. 182 en 213).
De grote keurvorst, Frederik Willem van Brandenburg had hem benoemd tot stadhouder (Lantvooght) van verschillende vorstendommen Kleef, enz., ook tot Grootmeester (eigenlik groot-prior, of plaatsvervangend grootmeester) van de Orde der Duitse of Teutoonse ridders, om de bezittingen van de protestantse tak van deze orde te beheren in de Mark, Saksen enz. - Vondel noemt hem Grootmeester van Sint Joannes Orden te Jerusalem. Dit is 'n vergissing. Niet van de Sint Jans Orde was hij ‘grootmeester’, maar van de Duitse Orde, de jongste der drie grote Ordes van kruisridders. Deze Duitse Orde gesticht in de 12e eeuw, is nooit in Jeruzalem gevestigd geweest. De eerste hoofdzetel der Duitsche ridders was Akko of Ptolemaïs in Sirië, waaruit zijn in 1291 werden verdreven (evenals de Sint Jansridders). Hun oorspronkelike naam was ‘Orde van 't gasthuis der Duitsers in Jeruzalem’ (zij hoopten na de herovering van Jeruzalem op de Turken zich daar te vestigen). Dikwels werden zij verward met de St. Jansridders of Malteserridders, (zie over hen voetnoot op vs. 59-vlgg. en 60). Deze verwarring is veroorzaakt doordat in de naam van beide orden ‘te Jeruzalem’ voorkwam, en ook de St. Jansridders na de val van Jeruzalem in Akko hun hoofdzetel hadden tot 1291, en tenslotte ook de St. Jansridders 'n afdeling in Duitsland hebben gesticht, zij hadden o.a. ook 'n balije in Brandenburg, waarvan de koning van Pruisen de goederen in bezit nam in 't begin van de 19e eeuw. De keurvorst van Brandenburg was als hertog van Pruisen grootmeester van de Duitse orde. Deze orde had sedert het begin van de 14e eeuw zijn hoofdzetel in Pruisen (lange tijd te Mariënburg, zo genoemd naar de H. Maagd de beschermheilige van de Duitse ridders). Over Pruisen had de Orde ook de wereldlike heerschappij, nadat hun dit land was overgedragen tot bekering der heidenen aldaar. De laatste eigenlike (algemene) grootmeester, Albrecht van Brandenburg die Luthers was geworden, noemde zich (1525) hertog van Pruisen. De twaalf balijen (afdelingen) in 't Duitse Rijk (waartoe Pruisen niet behoorde) bleven grotendeels als katolieke Duitse orde bestaan; deze katolieke tak bestaat nog met hoofdzetel te Troppau. (Zie verder de voetnoten op vs. 49 en 86).
voetnoot1,2
dat naemen ...: dat de namen (van vroegere beroemde personen) in overeenstemming waren met hun die ze (later) droegen, en met hun aard en daden; dus: dat dezen waardig waren die beroemde namen te dragen; met dien: met hun die (dien oude, 3e n.v. meerv. zoals nog meermalen bij Vondel).
voetnoot4
en magh men spreecken ...: en (men) ik mag spreken, indien door 't verstand bevestigd wordt dat in u die overeenstemming is met uw naam.
voetnoot6
van onder op: van beneden, van achteren af.
voetnoot7
Dan wordt in onze verbeelding Sint Maurits voorgesteld.
voetnoot8
Mauritius was aanvoerder van 't zogenaamde Thebaanse legioen onder keizer Maximiaan aan 't einde van de 3e eeuw. De keizer was in Zwitserland om 'n opstand te bedwingen; vóór de strijd eiste hij dat alle krijgslieden bij de afgoden hun krijgseed zouden hernieuwen. Mauritius en zijn legioen weigerden niet hun eed van trouw aan de keizer, maar wilden die niet zweren bij de afgoden, omdat zij kristenen waren. Hierop zijn zij allen ter dood gebracht (te Agaunum, nu St. Maurice).
voetnoot12
tot een wijck: tot 'n toevlucht.
voetnoot13
om het Heidendom te paeien: om te voldoen aan de heidense godsdienst; paeien: bevredigen.
voetnoot15
godelooze: goddeloze; naer Numaes blinden stijl: aan Numa, Rome's tweede koning werden de godsdienstige instellingen der Romeinen toegeschreven.
voetnoot16
schonck hy ...: gaf hij zijn lichaam over aan.
voetnoot22
op eenen troep: te samen, tegelijk.
voetnoot25
getroost: vast besloten.
voetnoot26
't heiligh rijck: het heilige Roomse rijk, de oude naam van het keizerrijk, want het keizerschap was bedoeld als bescherming van het gehele kristendom.
voetnoot28-vlgg.
Keurvorst Frederik Willem van Brandenburg had Joan Maurits als zijn vertegenwoordiger gezonden naar Frankfort voor de verkiezing van de keizer (Leopold I), (zie dl. 8, blz. 585, Vondel's gedicht slaat hierop). Vooral zijn invloed en beleid bewerkte tegen het gestook van Frankrijk in, de verkiezing van Leopold (vs. 34-39); hij bewaarde dus het gezag van Brandenburg's keurvorst (keurgezagh).
voetnoot29
De keurvorst van Brandenburg was bij de plechtige keizerskroning de drager van de keizerlike skepter; nu dus Joan Maurits in zijn plaats.
voetnoot39
zoo loffelijck ...: uw zo loffelike daad, het bewaren van de eendracht onder de Duitse keurvorsten, en daardoor de redding van het Rijk en van Europa, volgt Sint Maurits na.
voetnoot41
biet ... geen schade: brengt u ook eer, want ook hier is overeenstemming tussen u en de ridders van Sint Jan, wiens naam gij draagt.
voetnoot43
Joan Maurits had de titel van Rijksvorst (zie noot bij het opschrift).
voetnoot44
Oostenrijk dat het leger der Turken, de erfvijand van 't kristendom, bestrijdt (maar met de keurtroepen van de katolieke ‘Duitse’ ridders).
voetnoot45
Byzantium: Konstantinopel.
voetnoot47
Op Ferdinandus stem: Keurvorst Frederik Willem had hem tot ‘grootmeester’ benoemd (zie voetnoot bij 't opschrift) waarschijnlik op verzoek van keizer Ferdinand III.
voetnoot49
Hier is de verwarring van de beide Ordes allerduidelikst; de Duitsche heeren is een der bekende namen der ridders van de Duitse (of Teutoonse) orde (zie voetnoot bij opschrift).
voetnoot50-51
De Orde van Sint Jan en evenzo de Duitse Orde, beschermden het H. Land, en verzorgden de pelgrims in 't gasthuis ('t gasthuisrecht: het recht van hun gastenhuis voor de pelgrims), in 't land zelf waar Christus en Joannes de Boetgezant hebben geleefd.
voetnoot52
Waer op: in welke naam; en in deze naam van Sint Jan de boetgezant beijvert mijn zangmuze zich met hoge moed ... (draven op: zich beijveren).
voetnoot53
koorkooraelen des hemels: de hemelse zangers, de engelen; (kooraelen: zangers).
voetnoot54
dat licht ...: dat licht, de heerlikheid van de Boetgezant naar behoren kan bezingen.
voetnoot56
Te zien opkomen: van 't begin af te beschrijven; haer ridderskruisgespan: het gezelschap van zijn kruisridders.
voetnoot57
Nassau ...: Joannes Mauritius van Nassau nu grootmeester van de Orde geeft hoger glans aan zijn stamvader.
voetnoot59-vlgg.
De St. Jansorde is gesticht in 't laatste deel van de 11e eeuw, en had tot taak de verzorging der pelgrims naar 't H. Graf, en hun bescherming met de wapens tegen de Turken. Later in de tweede helft van de 12e eeuw werd de krijgsdienst de hoofdzaak, en ontstond het onderscheid tussen ridders en dienende broeders. Hun beschermheilige was Sint Jan de Doper, vandaar de Hospitaalridders van Sint Jan te Jeruzalem. Later werden zij ingedeeld in drie klassen: ridders priesters en dienende wapenbroeders; allen legden de drie gewone kloostergeloften af, en daarenboven als vierde gelofte, die van de wapendienst van Christus (militia Christi), zie vs. 66-vlgg., 70-vlgg.; allen moesten van adellike geboorte zijn. Later ontvingen zij de naam van Maltezer ridders, naar het eiland Malta, waar in 1530 hun hoofdzetel gevestigd werd (vs. 130). Op de helft van de 17de eeuw, en vooral in de 18e verviel de orde meer en meer, maar is niet lang geleden weer hersteld als ere-orde met bizondere verplichtingen voor de bescherming van het H. geloof.
voetnoot60
Uit onderscheide tael: de St. Jansorde werd verdeeld in 8 kringen of talen, heel in 't algemeen, daar bijv. Duitsland één ‘taal’ was (waartoe o.a. ook de Nederlanden behoorden), en Kastilië en Portugal evenzo éen ‘taal’ vormden. Iedere ‘taal’ was verdeeld in priorijen, en deze weer in kommanderijen en (of) balijen.
voetnoot64
Door vele pausen is de Sint Jans orde bevestigd en gehandhaafd, ook door vele vorsten (princen) erkend en begunstigd.
voetnoot66
krijghsbelofte: de gelofte van de wapendienst van Christus (zie voetn. op vs. 59).
voetnoot70-vlgg.
In deze verzen worden de drie gewone kloostergeloften aangewezen.
voetnoot71
't hooft: de grootmeester van de orde, aan wie de ridders onbeperkte gehoorzaamheid verschuldigd waren.
voetnoot76-vlgg.
Dit is de kleding van de St. Jans-ridders: de zwarte mantel met wit achthoekig kruis op de linkerschouder; in de strijd droegen de ‘ridders’ over 't harnas 'n rode wapenrok met wit gewoon kruis. Het achthoekig kruis of dubbelkruis bestaat uit twee Griekse kruisen (met gelijke balken) schuin over elkaar gelegd; later is het naar de Maltezerridders Maltezer kruis genoemd (zie vs. 122: vier paer punten van dit kruis); het kleed van de Duitse ridders was de witte mantel met zwart kruis (tegengestelde van de Maltezers).
voetnoot79
In de 16e eeuw nog waren zij de geweldige bestrijders van de Turken vooral tegen de Sultans Soliman (Rhodos) en Bajazet (Malta).
voetnoot82
Gestoockt van Agars zoon: gestookt door d'afstammelingen van Ismaël, zoon van Hagar, Abraham's bijvrouw; dit zijn de Arabieren, als Mohammedanen door Vondel met de Turken vereenzelvigd; Tartarije en Russen: verschillende Tartaarse stammen, die echter bijv. in Hongarije vooral door de ‘Duitse’ ridders gekeerd werden.
voetnoot83
in top van 't hooftgebiet: tot de hoogste macht (n.l. die van Turkije), om te duren.
voetnoot86
Duitschen: Hier geldt het niet de St. Jans- of Malteser-ridders, maar inderdaad de Duitse ridders van de Duitse Orde; de verwarring bij Vondel met de ridders van Sint Jan is vooral ontstaan doordat de Duitse ridders veelal uit het Duitse Rijk afkomstig waren en de Sint Jans ridders ook 'n ‘taal’ (afdeling) Duitsland hadden (zie voetnoot op vs. 60; van vs. 85 tot 114 behoort alles dan ook tot de geschiedenis van de Orde der Duitse ridders; van vs. 115 tot 136 is het weer de geschiedenis der Sint Jans-ridders (Malteser-ridders).
voetnoot89
oostwaert: in 't (Nabije) Oosten: Klein-Azië en 't H. Land; 't Heidendom in 't Noorden: de heidense Pruisen (zie voetn. bij 't Opschrift).
voetnoot93
de kruisrondas: het kruisschild, het schild van de Tentoonse of ‘Duitse’ kruisridders, (de rondas dikwels naast het).
voetnoot94
Elve: Nederlandse (Nederduitse) naam van de Elbe.
voetnoot95-vlgg.
Onder de beroemde vierde grootmeester der ‘Duitse’ ridders, Herman van Salza (1210-1239) vestigde de orde zich ook in Pruisen. De Poolse hertog Koenraad van Masovië en Kristiaan landbisschop van Pruisen hadden in 1226 de Duitse Orde te hulp geroepen (na vele mislukte andere pogingen) om de heidense Pruisen te bedwingen, en tegelijk ze tot het kristendom te brengen. Onder de leiding van de ‘Duitse’ orde (vele jaren met Salza aan 't hoofd) begon nu de kruistocht tegen de woeste Pruisen naar de oproep van Paus Gregorius IX; van alle kanten kwamen de deelnemers aan de strijd (van ‘den Weserstroom, Elve enz.) en de Duitse kolonisten om het land te beschaven; den oogst van Lyflant: 'n overvloed van krijgers uit Lijfland; de Lijflandse zwaardbroeders, 'n bizondere kruisridderorde, die voor de bedwinging en bekering van Pruisen gesticht was, en die in 1237 tot de Duitse orde overging.
voetnoot99
Rome waeckend ...: n.l. Paus Gregorius IX, (zie vorige noot); in 't aenzicht van den nijt: in 't gezicht van de haat (der Pruisen? of worden bepaalde personen bedoeld?).
voetnoot100
uit yver ingewijt: Paus Gregorius had uit ijver voor het kristelik geloof, de Duitse orde de heilige opdracht gegeven.
voetnoot101
aen te leiden: aan te voeren.
voetnoot104
Vernietigde zijn heidense heilige bossen en altaren; kerckwoudt: vergelijk Vondel's kerck van ongekorven hout zijn ‘Batavische Gebroeders,’ vs. 803.
voetnoot105-106
Lyflant, waarschijnlik bedoeld Lithauen; de heidense Lithauers vielen telkens in 't kristelike Lyfland; zie ook vs. 95; Vondel doelt hier zeker op de vereniging der Lijflandse zwaardbroeders met de Duitse ridders (onjuist weer zegt V. in Sint Ioannes orde).
voetnoot107
Waerna: dit is bijna 3 eeuwen later, toen Albrecht markgraaf was van Brandenburg (zie noot bij 't opschrift, aan 't einde); Albrecht erkende de koning van Polen Sigismund (Zegemont vs. 109) als leenheer over het hertogdom Pruisen, nadat de Duitse orde lange tijd door veroveringszucht in vele oorlogen met Polen gewikkeld was: het vreeslijck ruissen der oorloghsstormen (vs. 109, 110).
voetnoot111
het ridderskruisleen ... de markgraaf van Brandenburg als hertog van Pruisen is gebieder over (de protestantse tak van de) Orde.
voetnoot115-vlgg.
Hier weer de geschiedenis van de Sint-Jansrideers tot vs. 136.
voetnoot122
op vier paer punten van dit kruis: op de acht punten van 't achthoekig Maltezer kruis (zie noot op vs. 76-vlgg.); voor het sluiten der hoornen: voordat de twee horens van de maan samengroeien: voordat de maan vol is, als zinnebeeld van de macht van de halve maan (de Turken) over de hele wereld. De wapenspreuk der Turken bij de halve maan is: donec totum impleat orbem: totdat hij (de halve maan) de wereld vervult; Vondel meende blijkbaar dat deze woorden betekenden: tot de halve maan zijn gehele schijf gevuld heeft, volle maan geworden is.
voetnoot124-125
Deze verzen zijn duister. Diederik III, graaf van Holland (993-1039) heeft 'n tocht naar 't H. Land gedaan, (dus vóór de kruistochten) en werd daarom ‘de Jeruzalemmer’ bijgenaamd. Mogelik bedoelt Vondel hem. want in die tijd was er voor kristelik Jeruzalem weer enige verademing na de gruwelen van Al Hakem, en was 't nog niet in handen van de Turkse Seldsjoeken, die de kristenen onderdrukten. Maar toen was er nog geen spraak van St. Jans-ridders. Graaf Diederik VI is in Palestina geweest, toen was Jeruzalem nog het kristen Koninkrijk (na de eerste kruistocht); in beide gevallen zouden de verzen betekenen: Jeruzalem, dat (eerst ontzien) geëerbiedigd werd door de Turken, en dat graaf Diederik voor 't laatst (als de laatste?) met de kroon op 't hoofd (als de H. Stad of als kristenrijk) heeft aanschouwd, bleef nu in de macht der Saracenen (verwildert). Diederik VI regeerde van 1122-1157. Jeruzalem werd door sultan Saladin heroverd in 1187. Of vergist Vondel zich met Diederik van den Elzas, graaf van Vlaanderen, die in 1147 deelneemt aan de 2e kruistocht?
voetnoot127
De St. Jansridders hebben na de val van Jeruzalem nog 'n eeuw stand gehouden in Palestina, en hadden hun hoofdzetel in Akko (= Ptolemaïs, zie vs. 137). In 1291 viel deze laatste vesting, en na enige wisselingen werd het eiland Rhodos (1310) hun nieuwe hoofdzetel; twee eeuwen: n.l. tot 1523.
voetnoot130
Ook Rhodos viel de Turken in handen onder sultan Soliman, na 'n halfjarig beleg met 'n reusachtige overmacht, door verraad van de groot-prior van Kastilië Amoral. Grootmeester was toen Philippe de Villiers de l'Isle Adam; deze kreeg toen in 1530 van keizer Karel V het eiland Malta, dat 'n geweldige vesting werd; sedert dien heten de ridders van St. Jan: Maltezer ridders.
voetnoot137
Ptolmais: Ptolemaïs of Akko of Akra, (St. Jan van Akra), dat herhaaldelik door de Turken werd aangevallen. Met Duitsche machten: ook de Duitse ridders hadden hier hun hoofdzetel (zie noot bij 't opschrift).
voetnoot139
Graaf Willem I van Holland heeft met Hollanders en Friezen tijdens de 5e kruistocht de aanval gericht tegen Egipte, en in 1219 Damiate veroverd.
voetnoot140
Met koning Luidewijck: De H. Lodewijk IX was in 1248 (dus niet met graaf Willem I) ter kruistocht getrokken, toen Jeruzalem in 1244 weer verloren was, en nu voor goed. Het onder Willem I veroverde Damiate was spoedig weer in handen van de Saracenen overgegaan; door de H. Lodewijk werd het opnieuw veroverd nu; vandaar Vondel's vergissing; 't Sparen ...: het Spaarne, d.i. Haarlem, onderscheidde zich bij de verovering van Damiate o.a. door de versperring van de Nijl te verbreken; of dit nu 'n keten was over de Nijl gespannen; en met de zaegh? waarschijnlik met een op schepen gebouwde belegeringstoren hebben de belegeraars het hoofdbolwerk van Damiate veroverd.
voetnoot143-vlgg.
Van keizer Frederik II die aan deze kruistocht heeft deelgenomen, zou Haarlem zijn bekende stadswapen, het opgeheven zwaard met aan weerszijden twee sterren, als beloning hebben ontvangen.
voetnoot145-146
Boven de punt van het zwaard is 'n (Grieks) kruis, dat de patriarch (aartsvader) van Jeruzalem aan Haarlems wapen zou hebben toegevoegd.
voetnoot147
Scanderbeg, de bekende bestrijder van de Turken in Albanië, in de 15e eeuw (Scanderbeg = Iskander beg of Alexander beg of bey (vorst Alexander, Turkse naam van George Castriota). Hij verdedigde en handhaafde Albanië's hoofdstad Kroja (vs. 150) tegen Sultan Amoeradh.
voetnoot151-vlgg.
Toen Konstantinopel in 1453 werd veroverd door de Turken, en ook Rhodos (van de St. Jansridders) was bezweken in 1523, werd Malta met zijn St. Jansridders het bolwerk tegen Mekka (Mecha).
voetnoot155-vlgg.
't heir van Ottoman: de Ottomanen, Osmanen of Turken belegerden en veroverden onder sultan Mohammed II Konstantinopel (Byzantium) in 1453.
voetnoot161
Om het zonnelicht van 't kristendom te doven (de zon als moederlicht moest wijken voor de halve maan).
voetnoot165
De torenpoort van Romános, genoemd naar een der vroegere keizers, een der bolwerken van Konstantinopel, werd door de laatste Griekse keizer Konstantijn XI uit het geslacht Paleólogos persoonlik verdedigd; de keizer sneuvelde op de puinhopen van de poort (zie vs. 207, 208).
voetnoot167
graft: gracht (graft in de 17de eeuw nog gewone vorm in Amsterdam vooral).
voetnoot173
Den doot om Godt getroost: vast besloten om God te sterven.
voetnoot175
kortou: kanon.
voetnoot176
Mahomet: sultan Mohammed II
voetnoot181
Pera: de stad tegenover Konstantinopel aan de andere oever van de Gouden Hoorn.
voetnoot183
Paleólogus de laatste keizer uit dit geslacht, Justiniaen zijn opperbevelhebber.
voetnoot187
Justiniaen verliet, omdat hij gewond was, zijn verantwoordelike post.
voetnoot193
prins Maurits: prins Joan Maurits.
voetnoot195
Sint Jan ter eere (niet juist zoals boven vermeld is).
voetnoot196
voorhuitloos gespan: de besneden troep; ook de Mohammedanen hebben de besnijdenis.
voetnoot199
Dat keizerlijck palais: het huis en 't geslacht van de keizer.
voetnoot201
de hooftkerck van Sofye: Konstantinopel's hoofdkerk Hagia Sophia (Aya Sophia), d.i. de Heilige Wijsheid, God de Zoon, Christus; het machtige bouwwerk van de bouwmeesters Anthemius van Tralles en Isidoor van Milete onder keizer Justiniaan in de 6e eeuw; het werd na de val van de stad een Turkse Moskee.
voetnoot211-vlgg.
Dat het Griekse keizerrijk vernietigd werd en wel juist op Pinksteren met Konstantinopel's val, schrijft Vondel toe aan de lochening der Grieken van het geloofstuk dat de H. Geest van de Vader en de Zoon voortkomt (a Patre Filioque procedit); de afgescheiden Griekse Kerk leerde dat de H. Geest alleen voortkomt van God de Vader. De laatste Keizer had zich met de Kerk verzoend door de katolieke geloofswaarheid te aanvaarden, maar verreweg de meeste Grieken weigerden dit, en weigerden nu zelfs de Keizer en het rijk tegen de Turken te verdedigen.
voetnoot216
koor noch hof: geen kerk en geen paleis.
voetnoot219
De Bosforus: De Bósporos.
voetnoot223
Vondel bedoelt dat de stad van Konstantijn, Konstantinopel, meer dan 1100 jaar bestond; immers het oude Byzantium dat Konstantijn uitbreidde en tot zijn keizerstad verhief, bestond veel eeuwen te voren.
voetnoot230
in 't hofbancket: in 't feestgelag van de overwinnaars.
voetnoot231
bloethont, terecht, wegens zijn vele moordpartijen.
voetnoot232
van 't moortbancket: van hun die aanwezig waren bij dit feestgelag met moordpartij.
voetnoot237
De vloeck des Heilants: de hater van de Heiland.
voetnoot238-vlgg.
Trapezonte: ook het (kleine) keizerrijk Trapezoent of Trebizonde in Klein-Azië, werd door Mohammed II in 1461 veroverd.
voetnoot239
twaelef rijcken: de vele vorstendommen in Klein-Azië en in Europa, alsmede Egipte.
voetnoot240
Als Oostenrijk niet voortdurend de Turken had weerstaan, dan zou ook het Duitse Rijk in hun macht gevallen zijn; in het jaar 1662 (waarin dit gedicht is uitgekomen) was Oostenrijk onder keizer Leopold I in oorlog met de Turken, om zijn hulp aan Zevenburgen, zie op vs. 245.
voetnoot245
Transylvanje: Zevenburgen, waar de Turken voortdurend invielen, evenzo Hongarije (zie vs. 271).
voetnoot248
Het voorspoock: het voorteken, het voorspel van de inval der Turken tot Keulen, n.l. Attila; deze was ook tot in 't kristelike Keulen doorgedrongen met zijn Hunnen; te wedt gaet: ter drinkplaats gaat, drinken gaat.
voetnoot247-56
Den rijxstroom af: de Rijn af. De inval der Turken is altijd Vondel's grote vrees. Vergelijk Op de Tweedraght der Christe Princen (van 1634) vs. 22-28 (van De felle Turck zegt hij:
 
Gelijck een ingeborsten stroom
 
Sal 't ingelaeten heir
 
Verdrencken al den Duitschen boôm,
 
En bruisen als een Meir,
 
En spoelen den bebloeden toom
 
Te Keulen in den Rijn
 
Daer sal sijn Paerdstal zijn.
voetnoot258
by ons gebreken: door onze fouten, de tweedracht der kristenen.
voetnoot260
Een andre weerelt: de Nieuwe Wereld, Brazilië waar hij landvoogd was geweest (zie noot bij het opschrift).
voetnoot261
uw deught: uw moed.
voetnoot263
brullende woestijn: de woestijn der brullende dieren.
voetnoot264
De Indianen schoten meermalen met vergiftigde pijlen.
voetnoot268
verdaeght ...: roept overal hulp op in de nood.
voetnoot269
Kreta in de oudheid het honderdstedige genoemd, om zijn vele bloeiende steden, werd grotendeels in 1645 door de Turken op Venetië veroverd; alleen de hoofdstad Kandia hield nog vol tot 1670 (zie Vondel's Kandia op haer uiterste 1669).
voetnoot270
Venetië onder bescherming van Sint Markus, dat nooit verwonnen was, kan de Turk niet meer weerhouden en verliest Kreta; Venetië's wapen is de leeuw met het boek, vgl. Hooft's dichtje (1620) op 't verbond van Holland en Venetië: de leeuw met het zwaard, en de leeuw met het boek.
voetnoot271
Hongarye was al gedeeltelik in de macht der Turken. Dat Vondel niet verkeerd zag blijkt hieruit, dat al in 1683 de Turken Wenen belegerden, en eerst in 1686 Boeda-Pest van de Turken is bevrijd.
voetnoot273
Godts stander: Gods banier, het kruis.
voetnoot274
De zevenste Alexander: Paus Alexander VII.
voetnoot275
Engleborgh: de bekende burcht van Rome.
voetnoot278
De Duitse keizer werd aanhoudend bestookt door Lodewijk XIV van Frankrijk.
voetnoot281
Longinus de Romeinse soldaat, die met zijn speer Christus' zijde opende aan het kruis.
voetnoot287
Perseus, zoon van Zeus, heeft (in de Griekse godenleer) de maagd Andrómeda door de zeegod Poseidoon aan 'n rots geboeid en door 'n zeemonster bewaakt, gered door het monster te doden.
voetnoot288
Herkules heeft de mensen van verschillende monsters bevrijd: de ossendief: de reus Géryon, de geweldige Hydra 'n draak, de Nemeïse leeuw; het ondier is waarschijnlik de helhond Cérberus, maar deze heeft hij niet gedood, alleen geboeid en uit de onderwereld weggehaald (zie vs. 297).
voetnoot301
popelen van angst.
voetnoot304
de christe weerelts roe: de gesel van de kristenwereld.
voetnoot307
in 't kruisgespan: in vereniging met de kruisridders, in samenwerking met allen die 't kruis verdedigen.
voetnoot310
Prins Joan Maurits woonde als landvoogd van Kleef op het slot aldaar.
voetnoot311
Frederik Willem de grote keurvorst van Brandenburg (en Pruisen) en zijn gemalin Louise van Oranje, dochter van Frederik Hendrik (zie Vondel's De Kleefsche Hofzwaen, 1646).
voetnoot312
twee weerelden: de Oude en de Nieuwe Wereld. - Uwe Vorstel. ...: enigszins vreemd is dat Vondel niet schrijft: Uwer ...: van Uw Vorstelike Genade.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over het gehele werk

titels

  • De werken van Vondel (10 dln) (WB-editie)


auteurs

  • Leo Simons

  • C.R. de Klerk

  • J. Prinsen J.Lzn

  • H.W.E. Moller

  • B.H. Molkenboer

  • J.F.M. Sterck

  • L.C. Michels

  • C.G.N. de Vooys

  • C.C. van de Graft

  • J.D. Meerwaldt

  • A.A. Verdenius


Over dit hoofdstuk/artikel

titels

  • Joannes de boetgezant. Begrepen in zes boecken


auteurs

  • H.W.E. Moller