Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Het Antwerps liedboek. Deel 2. Commentaar (2004)

Informatie terzijde

Titelpagina van Het Antwerps liedboek. Deel 2. Commentaar
Afbeelding van Het Antwerps liedboek. Deel 2. CommentaarToon afbeelding van titelpagina van Het Antwerps liedboek. Deel 2. Commentaar

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (5.01 MB)

Scans (39.50 MB)

ebook (5.88 MB)

XML (1.57 MB)

tekstbestand






Editeurs

Dirk Geirnaert

Louis Peter Grijp

Hermina Joldersma

J.B. Oosterman

Dieuwke E. van der Poel



Genre

poëzie

Subgenre

gedichten / dichtbundel
liederen/liedjes


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Het Antwerps liedboek. Deel 2. Commentaar

(2004)–Anoniem Antwerps liedboek–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 303]
[p. 303]

127 Och regenboge, waerop stelt die jonghe helt zijn sinnen?

Geestelijk dialooglied. Een niet nader te identificeren persoon spreekt zijn verontrusting uit over de levenswijze van een jongeling en probeert hem tot inkeer te brengen. Maar deze is nog lang niet tot sterven bereid en probeert daarover met de Dood te onderhandelen, die echter onverbiddelijk is: iedereen wacht uiteindelijk hetzelfde lot.

titel Reghenboghe: (hierin schemert de naam door van Barthel Regenbogen, een Duitse minnezanger)
1,1 waerop stelt die jonghe helt zijn sinnen?: naar welk doel streeft de jonge held?
1,2 Ik heb mijn beste jaren verkwist
1,3 ghewinnen: verdienen (door moeite of inspanning)
2,2 verleene mi: moge mij geven
2,5 helm... wapen: (bedoeld is de geestelijke wapenrusting die de mens volgens de Bijbel moet helpen in de strijd tegen de duivel: de helm der zaligheid, het zwaard des Geestes (Efeziërs 6:17))
3,1 drie vorsten hoochgeseten: drie vorsten met een heerlijke woonplaats
3,2 drie heylige dagheslichten: drie keer het heilige licht van de dag (evenals de drie vorsten (3,1) een beeld van de Drie-eenheid: Vader, Zoon, Heilige Geest (3,4))
4,1 verdinghen: onderhandelen
4,2 hae: heb
4,4 root gout: (de gewone benaming voor wat thans geel goud genoemd wordt)
5,5 met crachte: krachtig
6,2 Dan stel ik mijn vertrouwen op Gods genade (en niet op mijn eigen krachten)
7,2 sout: soldij
7,4 Een linnen (doods)kleed en het klokkengelui (bij de uitvaart)
8,1 sedt mi niet op een eynde: beëindig mijn leven niet
8,2 Zoals men doet met degenen die van God afgedwaald zijn

Dit liedekijn is van den Reghenboech ende van den Doot, ende is seer guelijcke om (te) horen, vermeldt het opschrift boven de enige andere Nederlandse versie van dit lied, in een geestelijk liederenhandschrift van na 1525 (Handschrift Meerman). Dat is een globale karakterisering van dit ondoorzichtige lied, dat in het Antwerps Liedboek in een zeer onregelmatige vorm

[pagina 304]
[p. 304]

overgeleverd is (strofe 6 en 8 hebben slechts drie regels en de regellengte varieert sterk, bijvoorbeeld in strofe 2).

In het Antwerps Liedboek komen naast lied 127 nog slechts drie andere geestelijke liederen voor (55, 56, 196), waarvan er twee dialoogliederen zijn. Ook 127 is een dialooglied: het bevat een samenspraak tussen een jongeling en de Dood (strofen 4-8), waarin de Dood de jongeling ervan overtuigt dat het sterven onvermijdelijk is. In strofe 6 lijkt de jongeman de juiste houding aan te nemen, al geeft hij in strofe 8 wel blijk van zijn angst. De eerste drie strofen zijn niet eenvoudig in dit gesprek te integreren: is daar wel sprake van een dialoog, of gaat het om drie inleidende strofen waarin een ikfiguur het probleem van het moeten sterven onder woorden brengt, gevolgd door vijf strofen waarin de jongeling een uitweg probeert te vinden? Als strofe 1-3 wel als een dialoog wordt opgevat, dan zou het kunnen gaan om een samenspraak tussen de Dood (die de zondige mens waarschuwt (1,1 en 2,1)) en een jongeling die op de waarschuwing reageert. In de teksteditie hebben we, met aanhalingstekens, de tekst op deze wijze als een dialoog weergegeven, maar deze oplossing is discutabel: het is vreemd dat er in de strofe 1-3 niet expliciet staat wie er aan het woord is en in strofe 4-8 wèl.

De tekst wordt begrijpelijker door een vergelijking met een paar Duitse liederen. Er zijn enkele overeenkomsten met Regenbogens sterflied, een vijftiende-eeuws lied van een onbekende Meistersinger. Dat is een afscheidslied, waarin de dichter zich aanbeveelt in de bescherming van Maria. Dit lied verheldert vooral bepaalde details: de tekst wordt in de mond gelegd van Ich Regenbog, een verwijzing naar de Duitse dichter Barthel Regenbogen (ca. 1300). De eerste vijf regels van Regenbogens sterflied en enkele zinnen en uitdrukkingen komen terug in al 127. Het Duitse lied is nog geheel in de middeleeuwse ridderethiek geworteld; in het Antwerpse lied zijn daarvan enkele overblijfselen te zien. De Drie-eenheid wordt dri himelische degen genoemd, d.w.z. drie hemelse strijders, waarvan al 127 heylige dagheslichten heeft gemaakt (3,2). Het aantrekken van de geestelijke wapenrusting (een beeld ontleend aan de Bijbel, Efeziërs 6:10-20) wordt uitvoeriger beschreven, waarbij wordt uitgelegd dat deze wapenrusting noodzakelijk is in de laatste grote strijd met de Dood. Daarnaast worden de woorden van 127:8 de ikfiguur in de mond gelegd als een bede aan God en zegt de ikfiguur dat hij na een lang en vermoeiend leven naar de dood verlangt, naar het linnen kleed waarin hij naar de hemel zal reizen (vgl. 127:7; het motief van het verlangen komt niet voor in deze strofe en voorts bevreemdt het dat deze woorden in Van den Reghenboghe in de al-tekst door de Dood worden uitgesproken, die dan nota bene op zijn leven terugkijkt; de tekst wordt begrijpelijker als hij wordt opgevat als de waarschuwing van een dode, maar de formulering van strofe 7 blijft verwarrend).

[pagina 305]
[p. 305]

In een andere Regenbogen-tekst komt een kort levendig gesprek tussen de mens en de Dood voor, en latere liederen hebben vermoedelijk dit gesprek gecombineerd met Regenbogens sterflied. Zo bestaat er een ander Duits lied van circa 1540, dat net als al 127 de eerste vijf regels van Regenbogens sterflied als inleiding gebruikt voor een dialoog tussen de edelman en de Dood. Klaarblijkelijk inspireerde Regenbogens sterflied tot zulke liederen. Het ging om de kern van de tekst: de mens moet sterven, en als zondaar moet hij zich voorbereiden op die laatste strijd. Alles bijeen kan al 127 als een kleine dodendans gezien worden, die een in grote lijnen begrijpelijk, maar in details raadselachtig beeld schetst van een moeilijk te aanvaarden aspect van het leven: het moeten sterven.

 

Er is uit Nederlandse bronnen geen melodie voor al 127 bekend. Het is echter goed denkbaar dat het lied is gezongen op de melodie van het bovengenoemde Meistersingerlied Ich Regenbog. Deze melodie is bekend uit het zogenoemde Colmaarse liederenhandschrift, vermoedelijk gekopieerd in Speyer (Spiers) bij Heidelberg rond 1460. Het repertoire moet ten tijde van het Antwerps Liedboek nog actueel zijn geweest, want het handschrift speelde een belangrijke rol bij zestiende-eeuwse Meistersinger in Colmar (Elzas). De melodie wordt er Frauenlobs Zuegeweise in genoemd, maar het is niet zeker dat deze melodie werkelijk door de Minnesanger Frauenlob (gestorven 1318) is gecomponeerd. Op het eerste gezicht lijkt de strofevorm een probleem: de Meistersang telt geen vijf verzen per strofe, zoals het Antwerpse lied, maar zeventien. Van die zeventien vormen de eerste vijf verzen de eerste van de twee zogenoemde stollen, die wordt gezongen op het eerste gedeelte van de melodie. Dit melodiegedeelte wordt in het Duitse lied zoals gebruikelijk herhaald met nieuwe tekst (de tweede stol). In de vijfregelige strofen van het Antwerpse lied kan men met enige goede wil de eerste stol van Ich Regenbog herkennen, al varieert het aantal lettergrepen sterk en zijn de rijmen zwak. Maar dan is er nog een probleem: de zesde en achtste strofe van al 127 bestaan uit slechts drie verzen en passen derhalve niet op de stol-melodie. Het is echter alleszins denkbaar dat ze werden gezongen op de laatste drie verzen van de Meistersang, die daarvan het slotgedeelte vormen - te meer omdat dit slotgedeelte muzikaal grotendeels overeenkomt met de stol.

Op deze fragmenten van de (ongeritmiseerde) Duitse melodie hebben we de Antwerpse verzen gepast. De basisnoten zijn als kwarten weergegeven, die zoals gebruikelijk in achtsten zijn gesplitst waar de overvloedige extra lettergrepen van het Nederlandse lied dit noodzakelijk maakten. De vele lettergrepen maken het waarschijnlijk dat de frasen Die jongelinc sprac en Die Doot sprac niet gezongen werden maar als aanduidingen van de rolverde-

[pagina 306]
[p. 306]

ling fungeerden, wat in de loop van de zestiende eeuw meer en meer gebruikelijk werd bij dialoogliederen.

Literatuur: Wackernagel 1864-1867, dl. 2, p. 270; Runge 1896, p. 104-105; Knuttel 1906, p. 492-495; Enklaar 1943, p. 198-200; De Boor 1965, dl. 1/1, p. 550-552; Joldersrma 1982, dl. 2, p. 227-230; Schanze 1983-1984, dl. 2, p. 58; Grijp 1989; Repertorium 2001, t5647; Grijp en Joldersma 2004.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken