Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Arabische Alkoran (1641)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Arabische Alkoran
Afbeelding van De Arabische AlkoranToon afbeelding van titelpagina van De Arabische Alkoran

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.18 MB)

ebook (3.35 MB)

XML (0.54 MB)

tekstbestand






Genre

non-fictie

Subgenre

religieuze teksten (niet-christelijk)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Arabische Alkoran

(1641)–Anoniem Arabische Alkoran, De–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

Inden name des barmhertighen ende goedigen Godts. II. Capittel.

VVY en hebben den Alkoran niet uyt booser meyninge ghegeven, maer op dat ghy de lieden daer mede bewijsen mocht datter een algemeyn schepper des Hemels, ende Aerden is, die daer weet alles watmen spreeckt, ende int herte denckt, want nevens hem en is gheen ander Godt.

Hoort het woort Mose dat hy tot sijn wijf ende volck gheseyt heeft, doen hy dat vyer sach, soo heeft hy haer bysonder wooninghen ghegeven, ende bevolen dat sy niet van daer wijcken en souden, tot dat hy weder quame: ende doen hy nu weder tot het vyer quam, so wert hem gheseyt, siet ick ben Godt, treckt u schoenen uyt, want ghy sijt aen een heylige plaetse: ick hebbe u onder ander uytvercoren, op dat ghy mijn geboden hooren, ende my soudt aenbidden.

De tijdt sal comen die alle menschen verborghen is, in welcke alle zielen wederom tot haer werckinghe sullen komen: Daerom hout mijn geboden stijf, want so ghy de ongeloovige wilt volgen, so soudt ghy groote pijne lijden moeten. Maer wat draecht ghy op uwe rechte schouder? Moses antwoorde, het is een spiesse van hout, daer ick my somtijts op steune als ick mijn Schapen besie, doen beval Godt hem dat hy die soude wech werpen, ende als dat gheschiede, soo is terstont een slanghe daer uyt geworden, die haer hier ende daer wrimmelde, daer over Moses seer verschrickte, maer God beval hem dat hy die grijpen soude, ende doen wert sy weder tot een spiesse ofte staf als te voor, ende God heeft hem oock groote wonderen laten sien.

Doen Godt hem beval dat hy tot Pharao soude gaen, soo heeft hy geseyt, O Godt, opent my mijn herte, ende ontbindt my mijn tonghe, dat sy veerdich sy om te spreken, ende maeckt mijnen broeder Aaron tot een overste hooft van dit volck: daer op antwoorde Godt, ick wil het alles doen soo ghy begeert, want ick hebbe u van uwer jeucht aen gheholpen, oock doen men u heeft inde zee gheworpen, maer ick hebbe u verlost ende be-

[Folio 108]
[fol. 108]

houden, ende als ghy tot een dootslagter wert, so hebbe ick u oock onder mijn bescherminge genomen: Soo gaet dan nu henen tot Pharao, ghy met uwen broeder Aaron, ende vermaent hem met goede woorden dat hy my aenbidde: Maer sy seyden, wat groot perijckel sullen wy uytstaen, ende wat een pijne sullen wy lijden moeten? Maer Godt antwoorde ende sprack: en sijt maer onversaecht, ick wil stadich by u zijn, ende als ghy tot Pharao komt, soo seght dat ghy Gods boodtschapper zijt, ende beveelt hem dat hy de kinderen Israels met u laet uyt-trecken. Ende doen sy nu tot Pharao quamen, soo vraechde hy Mose, wie doch sijn Godt ware? Mose gaf hem tot antwoort: Het is de Schepper aller dinghen, vanden welcken het alles herkomt: Maer Pharao meynde dat sy door hulpe der zwerte konste tot hem gecomen waren, ende beval dat sijn zwarte konstenaers een proeve met Moses souden doen.

Doen nu de bestemde dach gekomen was, so werp Mose een staf op de aerde, ende daer uyt wert terstont een Slange: ende als nu de zwerte konstenaers dat saghen, soo zijn sy Mose te voet gevallen, ende seyden, wy ghelooven aen uwen Godt: Maer Pharao vraechde haer, of zy dan niet aen dien en gheloofden, die haer de zwerte konste gheleert hadde, ende wert daer over seer vertoornt, ende seyde dat hy haer wilde de handen ende voeten afhouwen, ende aende boomen hanghen, dan souden sy sien wie haer soude helpen? Sy antwoorden hem, hy mocht met haer omme gaen soo hy wilde.

Ick als een stercke God hebbe Mose met t’samen sijn volck uytgevoert, maer den Pharao inde zee versopen, ende u kinderen Israels hebbe ick het Manna ende velt-hoenderen ghegeven. O etet vanden uwen, ende doet niemant geen onrecht, of anders sal ick teghen u vergrammen, ende de vrome wil ick goet doen. Het volck dat Moses uytleyde heeft een Kalf ghegoten, dat sy aen baden, daer over vertoornde Godt ende seyde: O ghy boos volck, waerom doet ghy Godt dese smaetheyt aen, maer moghelijck doet ghy dit, om mijnen toorn over uwen hals te halen, doch het volck antwoorde, wy en willen dit Kalf niet verlaten tot dat Mose weder komt.

Doen nu Mose weder quam, so heeft hy Aaron bevolen dat hy soo lange uyt bedevaert soude gaen, tot dat dit Kalf verteert waer, ende strafte het volck van weghen haer beganghen dwalinge, ende alsoo hebben wy die voorleden dinghen geopenbaert.

De Goddeloose sullen aenden dach des oordeels groote pijne lijden moeten. Maer als u yemandt vraecht wat het voor een ghelegentheyt met de berghen heeft, soo antwoort haer: ick salse effen als de aerde maken, ende aen desen dach en sal niemant spreken mogen, dan alleen de ghene die Godt hebben wil.

Wy hebben desen Alkoran geschreven uyt oorsaeck, op dat haer de gheloovige hier deur souden vermanen, want alle verhooginge komt van Godt. Ghy en sult met de openbaringhe deses boecks u niet te seer verhaesten, maer bidt Godt ootmoedich dat ghy hoe langs hoe meer inder wijsheyt meugt toenemen. Dit is het eerste bevel dat wy den Adam ghedaen hebben, maer als hy dat inde wint sloech soo is hy ghevallen, ende alle Engelen hebben haer te vooren voor hem ghebuycht uytgenomen Belzebub. Ick hebbe Adam gheseyt, dat dese sijn archste vyandt zy, ende soo hem die ghestelde Wet niet en hadde uyt het Paradijs gevoert, so en hadde hy noch honger noch dorst, noch eenighe koude geleden. De Duyvel seyde tot Adam: als ghy sult eten van desen boom, soo sult ghy een

[Folio 109]
[fol. 109]

oneyndelijck Heere zijn, maer soo haest als Adam ende Eva daer van ghegeten hebben, soo hebben zy doen eerst haer heymelijcke leden ghekent, ende die selve met bladeren ghedeckt, ende alsoo is Adam door sijn ongehoorsaemheyt inde doodt ghestooten gheworden, maer God heeft hem die sonde eens deels vergeven, ende haer beyde weder op den rechten wech gebracht: ende de ghene die op desen wech wandelen, die sullen inder eeuwicheyt leven, maer die mijnen naeme niet aen en roepen, die sullen verloren werden. Daerom bidt Godt vast aen, ende werpt u ooghen niet op eens anderen wijf, of zy wel seer schoone waer, want Godt sal de ghene, die hem vreest noch wel een schoonder gheven. Beveelt u volck dat zy stadich bidden, ende den dach verwachten, aen welcke alle saken beyde der Godtsalighen ende Goddeloosen sullen geoordeelt werden.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken