Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De arbeidsenquête van 1887. Deel 1: Amsterdam (1981)

Informatie terzijde

Titelpagina van De arbeidsenquête van 1887. Deel 1: Amsterdam
Afbeelding van De arbeidsenquête van 1887. Deel 1: AmsterdamToon afbeelding van titelpagina van De arbeidsenquête van 1887. Deel 1: Amsterdam

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (3.31 MB)

XML (1.47 MB)

tekstbestand






Editeur

Jacques Giele



Genre

non-fictie

Subgenre

non-fictie/geschiedenis/tijdsbeeld(en)
non-fictie/politiek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De arbeidsenquête van 1887. Deel 1: Amsterdam

(1981)–Anoniem Arbeidsenquête van 1887, De–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

Verhoor van den heer J.B. Daman. (Verkort.)

203 De Voorzitter: Mag ik u verzoeken uw naam, voornamen, qualiteit en woonplaats op te geven?

A. Johannes Bernardus Daman, inspecteur van politie, Noordermarkt 17, te Amsterdam.

204. V. Zijt gij reeds lang in uwe dienstbetrekking?

A. Acht jaar.

205. V. Zijt gij altijd in dezelfde lijn werkzaam geweest?

A. Neen, ik ben eerst zes jaar beëedigd klerk ter griffie in Overijsel geweest, toen twee en half jaar op het parket van den procureur-generaal te 's Gravenhage, en daarna inspecteur van politie te Amsterdam.

206. V. Zijn uwe werkzaamheden van dien aard, dat gij in aanraking gebracht wordt met fabrieken en werkplaatsen?

A. Neen.....

208. V. In de laatste weken hebt gij u echter veel met deze zaak beziggehouden?

A. Ja, ingevolge eene opdracht van den burgemeester heb ik een onderzoek ingesteld naar den toestand van werkplaatsen, van vrouwen- en kinderarbeid enz.

209 V. Aan hoeveel inspecteurs van politie heeft de burgemeester dat onderzoek opgedragen?

A. Aan zeven.

210. V. Toen zijn alzoo alle fabrieken in zeven rubrieken verdeeld, en heeft ieder van u een zeker aantal verkregen, dat in zijne rubriek viel?

A. Ja .....

212. V. Hebt gij onder al die fabrieken welke gij in de laatste weken hebt bezocht er ook gevonden die uw bijzondere opmerkzaamheid getrokken hebben, met het oog op brandgevaar niet alleen, maar ook gevaren van anderen aard of schadelijke werking voor de gezondheid en het welzijn der werklieden in het algemeen?

Wat was uw indruk in algemeenen zin?

A. Deze, dat in de groote werkplaatsen en fabrieken de toestand gunstiger is dan in de kleine. Vooral de laatste opgaven die wij verkregen hebben bewijzen dat de toestanden in de kleinere inrichtingen al zeer veel te wenschen overlaten. Zoo is er in de Jonkerstraat no. 57 eene smederij van den heer Kraan, die gevestigd is in een kelder, waar

[pagina 22]
[p. 22]

iemand nauwelijks rechtop kan staan en die veel te lijden heeft van water, wat zeer nadeelig is voor de gezondheid.

213. V. Die man werkt voor zich zelf?

A. Ja; af en toe, als de werkzaamheden het medebrengen, neemt hij een jongen of een knecht.

214. Hebt gij er wel eens een knecht of jongen gevonden?

A. Neen, altijd den man alleen.

215 V. Die man werkt dus zoo uit verkiezing en niet op bevel van een meester?

A. Ja.

216. V. Hebt gij ook slechte toestanden ontmoet bij de werklieden, die voor loon werken onder bevel van meesters?

A. Neen, die zijn haast niet te noemen.

217. V. Waar was de toestand het ongunstigst?

A. Op de koffieverlezerijen. Alleen bij Jonker en Degens zitten de werklieden gelijkvloers; overal elders echter op den zolder, ten einde goed daglicht te hebben, wat zeer noodig is bij dit werk.

Het werk geschiedt meestal door jonge meisjes en vrouwen, die 10, 11, soms nog meer uren werken. Zij zitten aan lange tafels en mogen de fabriek niet verlaten om te gaan eten; koffie en brood wordt haar gebracht, evenals het middageten, maar dat gebeurt bij lange na niet bij allen.

218. V. Zij worden betaald naar de hoeveelheid, die zij afleveren, niet waar?

A. Ja, naar de ponden, die zij afleveren.

219. V. Wanneer de vrouwen dat willen, kunnen zij dus een kwartier, of een half uurtje nemen om te eten of een luchtje te scheppen?

A. Zij mogen niet van de fabriek af, maar zij kunnen eenigen vrijen tijd nemen. Dat wil zeggen onder het koffiedrinken.

220. V. Maar gaan zij niet naar buiten?

A. Neen.

221. V. Op die fabriek is de regel dat op zeker uur de deur opengaat, en een half uur of drie kwartier openblijft op zijn hoogst, en dat wie er dan niet is op dien dag er niet in komt?

A. Dat weet ik niet zeker.

222. V. Er zijn althans fabrieken waar het zoo is?

A. Ja, men komt op zeker uur en blijft tot den afloop. Op zekere fabrieken heeft men den regel, dat gehuwde vrouwen aan het overwerk geen deel nemen.

221. V. Hebt gij bij de koffieverlezerijen - als gij hierop geen antwoord kunt geven, zal niemand u dit kwalijk nemen, want gij kunt niet alles weten - u soms ook op de hoogte gesteld van de eigenaardige gewoonte, die men daar heeft om opzettelijk Zondagmorgen wel te willen werken en 's Maandags niet?

A. Dat is mij medegedeeld door de firma Jonker. Die beweert dat op Maandag namiddag de vrouwtjes niet op de fabriek zijn te houden, dan is er openbare markt op de Noordermarkt. Ik woon in de buurt van die markt en kan daar dus een oordeel over uitspreken; Maandags is die Noordermarkt vol vrouwtjes.

224. Dat is Zaterdags ook, niet waar?

A. Maandags.

225. V. Ja maar 's Zaterdags ook?

A. Enkele vrouwen blijven dan ook weg, omdat zij dan wat meer aan de huishoudelijke bezigheden kunnen doen.

226. V. Maar zij verlangen daarentegen om Zondagsmorgens te kunnen werken?

A. Ja, zij werken liever Zondags 's morgens dan 's Maandags middags, en de patroon is, naar zijne verklaring, niet in staat om de orde anders te handhaven. Dan willen zij weg.

227. V. Gij denkt thans voornamelijk aan de fabriek van Jonker; maar is de toestand bijvoorbeeld in het Schotsche veem of in andere fabrieken slecht?

A. Neen, alleen de toestand van de fabriek ‘Insulinde’ op de Zoutkeetsgracht laat, mijns inziens, wel wat te wenschen over. Daar zitten de meisjes op den zolder, en de uitgangen laten in geval van brand over het algemeen te wenschen over; men zou door een noodraam moeten vluchten.

221. V. Hebt gij, wat het gevaar bij brand aangaat, ook het Schotscheveem in oogenschouw genomen, en zoo ja, wat was daar uwe bevinding?

A. Daar heeft men een gemetselden brandgang, waardoor men van boven op een ander pand komen kon.

229. V. Vondt gij daar eene erg met stof bezwangerde atmosfeer?

[pagina 23]
[p. 23]

A. Neen, niet erger dan in andere dergelijke inrichtingen.

230. V. Zijn er koffieverlezerijen waar de atmosfeer erger is?

A. In de fabriek ‘Insulinde’ heeft men een koffiepellerij en zifterij, en daar is de toestand erger, want er verspreidt zich daar veel stof.

231. V. Is de toestand van dien aard, dat hij naar uwe meening schadelijk voor de gezondheid is?

A. Het koffielezen veroorzaakt natuurlijk veel stof, dat zich door het lokaal verspreidt. Wanneer nu vrouwen 10 à 12 uren dagelijks in zulk eene atmosfeer moeten werken, zal dit altijd mijns inziens eenigszins schadelijk voor de gezondheid zijn.

232. V. Gij gelooft dus dat het schadelijk is voor de gezondheid. Hebt gij ook opgemerkt dat er onder de werksters waren die er naar, ongezond, bleek uitzagen?

A. Ik heb ze allen gezien. De eene zag er bleek, de andere weder blozend uit. Maar natuurlijk hangt dit van allerlei andere omstandigheden ook af. Ik ben in eene sectie geplaatst waar vele huizen van vermaak zijn. Men ziet daar allerlei meisjes, wellicht ook van de koffieverlezerijen, die daar 's avonds met hunne jongens gaan dansen en tot laat in den nacht blijven.

233. V. Het bleek zien dus kan nog andere oorzaken hebben dan de stof van het koffieverlezen?

A. Zeker!

234. V. Welke fabrieken zijn u in uw werkkring opgevallen, met het oog op de veiligheid bij brand en de gezondheid, te wenschen over te laten?

A. Onder anderen de azijnmakerijen.

235. V. Welke?

A. Vijf heb ik bezocht, maar de ergste was die van Hamerling in een gangetje aan de Westerstraat, die was het kleinst en het beknoptst.

236. V. Was die slecht?

A. De anderen zijn ruimer. Binnenkomende heeft men de zoogenaamde zuurkamer, waar natuurlijk een zuurlucht heerscht. Het is daar zeer donker, en zoodra men binnentreedt, gevoelt men eene prikkeling op de borst, zoodat men onwillekeurig gaat hoesten. De werklieden worden als jongens langzamerhand gewend om in dat lokaal 1 à 2 uur door te brengen.

237. V. Klagen de werklieden zelf niet?

A. Zij hebben er veel last van dat zij steeds verkouden zijn, dat is bij hen een doorloopende kwaal.

238. V. Gij hebt in uwe afdeeling ook couranten-drukkerijen bezocht. Welke waren dat?

A. Twee, namelijk het Nieuwsblad voor Nederland en de bijzondere afdeeling der drukkerij voor de Tijd.

239. V. Vertel eens hoe het er aan de drukkerij van de Tijd uitziet?

A. Dit blad wordt gezet op een gedeelte der drukkerij van Ellerman, Harms & Co., boven op den zolder gelegen, en wel op eene aparte pers.

Er is maar één uitgang, maar er is een luik, dat ik niet gezien heb omdat er eene zettafel voorstond, maar dat men kan intrappen om zich te redden.

Verder heeft men een plat dak, en van daar zou men kunnen komen op de belendende huizen, doch van daar zou men een sprong moeten doen, die goed zou kunnen afloopen, doch ook het tegenovergestelde. Doch komt men op den zolder die daaronder ligt - ook eene zetterij - dan vindt men daar twee uitgangen.

De menschen werken daar totdat de courant gezet is en gebruiken, terwijl die gezet wordt, hun stuk brood. Vooral voor de jongere menschen vind ik dat de uren werkens nogal veel zijn; door het nemen der letters uit de zetkast waaraan zij bestendig staan, verkeert het lichaam altijd in eene zenuwachtige beweging.

240 V. Hoe lang is de werktijd?

A. Van 8 uur 's morgens tot 7½ uur 's avonds, dus 11½ uur.

241. Werkt men onafgebroken door tot de courant gereed is?

A. Ik spreek alleen van de zetterij, en men werkt daar tot de courant gereed is.

242. V. Werken daar ook jongens?

A. Ja, er zijn vier jongens van 13, 15 en 16½ jarigen leeftijd.

243. V. hoe zijn de lokalen? Zijn die goed ingericht, of zijn ze bedompt en ongeschikt?

A. Men kan zich daar wel lucht ver-

[pagina 24]
[p. 24]

schaffen, maar de lokalen zijn niet hoog en daardoor heerscht er vooral bij avond door het aantal gaslampen hitte, zoodat men alsdan wel klachten hoort over benauwdheid.

244. V. Dit geldt de bovenlokalen. Maar hoe is de toestand in de benedenlokalen, in gebruik bij Ellerman Harms en Comp.?

A. Die lokalen ker ik niet; deze zijn nagegaan door den heer De Haan

245. V. Welke sigarenfabrieken zijn u het gunstigst en welke het ongunstigst voorgekomen?

A. Ik heb twee kleine fabrieken bezocht, die van M. Blanes aan de Nieuwe Keizersgracht en die van Diamant in de Nieuwe Kerkstraat. Ik vond daar slechts één jongen beneden de 12 jaren.

246. V. Dus op de 94 werkplaatsen slechts een jongen beneden de 12 jaren?

A. Ja.

247. V. De politie houdt immers te Amsterdam voortdurend toezicht op de naleving der wet van 1874 betreffende den kinderarbeid?

A. Geen speciaal toezicht.

248. V. Weet gij zeker dat geen toezicht plaats heeft op bijzondere inrichtingen?

A. Alleen bij den jaarlijkschen omgang voor de patenten, maar die geschiedt niet door de politie.

242. V. Mijne vraag is deze: heeft met uw weten een bijzonder toezicht vanwege de politie plaats op de naleving der wet op den kinderarbeid?

A. Dat is er niet.

250. V. Dus het constateeren van overtredingen van de wet op den kinderarbeid geschiedt accidenteel. Voortdurend toezicht heeft er dus niet plaats?

A. Neen.

251. V. Gij hebt immers eene zakkenplakkerij onderzocht. Was dat eene zaak van eenige beteekenis?

A. Neen. Het was de zakkenplakkerij van Groenewoud, Slootstraat, no. 13, die vroeger gewerkt heeft met een achttal jongens. In den laatsten tijd wordt die inrichting, ten gevolge van den slechten gang van zaken, alleen met de moeder, den zoon, eene dochter van 12 jaren en een jongen van 14 jaar gedreven.

252. V. Hebt gij met eenige zekerheid kunnen nagaan hoe lang men die aankomende jongens liet werken?

A. Die zakkenplakkerijen zijn zeer achteruitgaan en werken zeer weinig.

253 V. Weet gij ook wat zij met dat zakkenplakken verdienen?

A. Ik meen dat het 15 stuivers per dag was.

254. V. Hoe lang werd per dag gewerkt?

A. Dat weet ik niet; als het heel druk was werd er misschien 's avonds ook gewerkt.

255. V. De zakkenplakkerijen vindt men immers meer in Zaandam, Koog a/d Zaan, Wormerveer dan in Amsterdam?

A. In Amsterdam weinig. Er is mij medegedeeld dat er nog een zou zijn van Berk in de Haarlemmerhouttuinen, maar ik heb die niet kunnen vinden.

256. V. Gij zijt ook in een pettenfabriek geweest; was dat die van Philips?

A. Neen, van Tas.

367. V. Het gaat tegenwoordig slecht met die industrie?

A. Ja

258. V. Er was daar dus zeker weinig werkvolk bezig?

A. Ja, ik meen acht of negen meisjes

259. V. Veel minder dan anders?

A. Neen, hij klaagde wel over weinig werk, maar het kwam mij voor dat het nogal druk was.

260. V. Hoeveel meisjes waren er anders?

A. Dat weet ik niet, maar zeker niet veel meer, want het lokaal was tamelijk vol. Er was nog wel ruimte over, maar veel meer konden er toch niet zitten.

261. V. Was het lokaal voldoende?

A. Ja, er kan ook behoorlijk gelucht worden.

262 V. Waren dat aankomende, jonge meisjes?

A. Meest van twintig, twee en twintig en vier en twintig jaren.

263. V. Dus geen kinderen?

A. Neen.

264. V. Weet gij ook of in die fabrieken vele uren achter elkander gewerkt wordt, of de werkdagen daar lang duren?

[pagina 25]
[p. 25]

A. Ik meen alweêr 10 à 12 uren per dag.

De heer Van Alphen: In die zakkenplakkerij, waarvan gij gesproken hebt, waren daar de jongen van 14 en het meisje van 12 jaren, eigen kinderen van die vrouw, die de zaak dreef?

A. De jongen van 14 jaar is vreemd; buitendien werken er een zoon en eene dochter, de laatste van 12 jaren.

265. De Voorzitter: Gij zijt ook geweest in fabrieken van verduurzaamde levensmiddelen. Welke fabrieken hebt gij bezocht?

A. Ik ben geweest bij: Gebr. Schalenkamp, Nieuwenhuis Jr. & Co., Visser, Schreuder & Co., Kölsch, Jonker en Poolman.

266. V. Viel uw bezoek van die inrichtingen niet in een ongelukkig seizoen? Ging er wel iets om?

A. Bij den heer Schalenkamp stond de fabriek al eenigen tijd stil, ook een gevolg van den slechten stand in zaken. Daar die beer echter werklieden heeft die reeds 30 jaren bij hem in dienst waren, zoo houdt hij die menschen bezig met allerlei bij werkjes, als het schuren van de boel enz. Maar het eigenlijke fabriekswerk staat stil.

Bij Schreuder & Co. was het echter tamelijk druk. Daar vond ik in een kelder aan de straat, niet te hoog maar toch tamelijk voldoende, vooral omdat er licht en lucht was, eenige vrouwen aan den arbeid.

267. V. Waarmede?

A. Hoofdzakelijk met het schoonmaken van schorseneelen en boerenkool voor den inmaak. Bij die fabriek is tevens, wat men niet overal elders vindt, een kokerij. De jonge meisjes die daar bezig zijn, worden vóór den aanvang van den arbeid onderzocht door eene gehuwde vrouw of zij de maandelijksche zaken hebben.

268. V. Hebt gij den indruk ontvangen dat in die fabrieken van verduurzaamde levensmiddelen overmatig hard wordt gewerkt? Worden er lange dagen gemaakt?

A. Soms wel; dat is afhankelijk van den aanvoer der groenten. Komt er veel aan, dan moet er doorgewerkt worden.

272. De beer Goeman Borgesius: Is het u opgevallen bij uw bezoek, dat in die afdeeling van de fabriek van verduurzaamde levensmiddelen, waar de blikjes gemaakt worden, ongezonde werkzaamheden verricht worden?

A. Bij het soldeeren gebruikt men zoogenaamden geest van zout, iedere keer, wanneer er een blikje dichtgemaakt wordt, wordt het soldeerijzer in dien geest van zout gestoken; ook naar het oordeel van de werklieden, is de inademing daarvan slecht voor de borst. Het werk wordt zittend verricht en dus zijn de werklieden verplicht gebogen te zitten over den geest van zout.

273. De Voorzitter: Is het u voorgekomen, dat in den drukken tijd, de patroons oordeelden, dat 6 à 7 uur slapen genoeg is, en dat gedurende al den overigen tijd gewerkt kan worden?

A. Ja.

274. V. Leg dat eens wat nader uit.

A. De werkman is in het algemeen zeer gesteld op overwerk

275. V. Omdat het beter betaald wordt?

A. Het extra-werk - dit is mijn algemeene indruk - wordt in den regel evenveel betaald als de andere uren.

Nu spreekt het vanzelf dat iedere werkman, die een huishouden heeft, gaarne meer wil verdienen en dus liever overwerkt.

276. V. Ga nog wat door op dat punt. De werklieden zijn dus gesteld op overwerk?

A Ja.

277. V. Onbeperkt? Zij zullen toch zeker niet den geheelen nacht overwerken?

A. Dit gebeurt ook wel.

278. V. Dat zij den geheelen nacht overwerken? Kunt gij daar voorbeelden van bijbrengen? Die zullen wij gaarne vernemen.

A. Jawel. Ik heb onder anderen het voorbeeld van de metaal-fabriek van Duport, Stroomarkt no 15. In tegenstelling der andere smeden heeft die 's zomers altijd meer werk dan 's winters, omdat daar geen kachels worden gemaakt. Bij de oprichting nu van het administratiegebouw van de Hollandsche IJzeren Spoorwegmaatschappij moest een zeker werk klaar gemaakt worden. Nu kwam de aannemer en zeide: Jongens, ik wil dat werk graag afhebben

[pagina 26]
[p. 26]

en geef 25 gulden extra als het morgen gereed is. In dergelijke gevallen wordt de nachtrust opgeofferd, om de premie te krijgen.

279. V. Maar dan is dat vrije verkiezing, omdat de arbeid ruimer betaald wordt dan het gewone werk?

A. Juist.

280. V. Werken die menschen dan den volgenden dag weder en hebben zij in het geheel geen nachtrust?

A. Zij nemen gewoonlijk een paar uren rust.

281. V. Heeft die ondernemer u dit verteld op eene wijze waaruit gij kondet opmaken dat hij deze wijze van werken verkeerd vond?

A. Neen, want de patroon is zelf werkman en werkt in dit geval mede, ook om een voorbeeld aan zijne knechts te geven.

282. V. Doch met welke bedoeling vertelde hij u dit alles?

A. Ik had er bij hem naar geïnformeerd. Zooals ik echter reeds zeide, zijn de werklieden over het algemeen op zulk buitengewoon werk gesteld.

Ik moet nog doen opmerken dat bij zulke gelegenheden het zoogenaamde ‘maatje’, een jongen van 17 of 18 jaren, mede moet werken, want de smid kan. wanneer hij smeden moet, moeilijk werken zonder behulp van zulk een jongen.

283. V. Komt het dikwijls of zelden voor dat men 's nachts doorwerkt?

A. Het komt natuurlijk niet elk oogenblik voor.

284. V. Hebt gij ook andere fabrieken ontdekt, waarvan gij weet of vermoedt dat dikwerf nachtwerk wordt verricht? Hoe is het daarmede in de bierbrouwerijen gesteld?

A. Daar wordt dag en nacht doorgewerkt. De mouterij en brouwerij kan niet stilstaan, zelfs niet des Zondags. Andere werkzaamheden kunnen gestaakt worden, maar die niet. omdat dan volgens verklaring van den directeur het geheele brouwsel verloren zou zijn. De menschen die bij de mouterij en de brouwerij werkzaam zijn, zijn allen - hetgeen te betreuren is - Duitschers, die in de fabriek wonen, daar afzonderlijke, afgesloten kamers hebben, zoodat zij geroepen kunnen worden wanneer hunne tegenwoordigheid vereischt wordt.

285. V. Wordt er dan met twee ploegen des nachts gewerkt?

A. Beurtelings worden zij opgeroepen om te zien of alles in orde is.

286. V. Hebt gij dit ook bij andere fabrieken bemerkt?

A. Het is ook het geval bij de azijnmakerijen, daar wordt ook des nachts gewerkt.

287. V. Gij zeidet dit zooeven van de bierbrouwerijen, ik wilde u niet tegenspreken, maar weet gij het wel zeker dat daar des Zondags geregeld gewerkt wordt?

A. Ja. zelfs door de sleepers.

288. V. Ik bedoel het werk in de fabriek.

A. Ja. Mijnheer.

289. V. Gij zijt ook geweest in de likeurstokerij van den heer Wijnand Fockinck? Is het daar niet nogal bekrompen?

A. Ik vond den toestand niet opperbest, vooral boven op de zolders, waar het vol ligt met spiritualiën van allerlei aard. De beveiliging tegen brandgevaar laat daar nogal wat te wenschen over, ook wat den uitgang betreft. Er bestaat daar wel een houten ladder, waardoor men langs een luik naar beneden kan komen, doch dit laatste was door het voortdurend inloopen van stroo en nattigheid geheel bedekt. Bovendien is het daar de gewoonte om bij kaarslicht af te tappen.

290. V. Werd daar zwaar gewerkt; was er veel volk?

A. Veel volk is er gewoonlijk niet, slechts een of twee man die met aftappen bezig zijn.

291. V. Gelooft gij dat er 's nachts ook gewerkt wordt?

A. Dat geloof ik niet.

292. V. De biscuitfabriek behoort immers aan den heer Snoek?

A. Pardon, het is eene naamlooze vennootschap, gevestigd in de Boerhavestraat, no. 64.

293. V. Gaat daar veel om?

A. Ja, het is eene groote zaak.

294. V. Is de zaak op de nieuwere schaal ingericht?

A. Zij is zeer ruim. goed ingericht en luchtig.

[pagina 27]
[p. 27]

295. V. Is er dus geene reden van klagen voor het werkvolk?

A. Neen. De zaak is zoo ingericht, dat zij een gunstigen indruk op mij heeft gemaakt.

296. V. Heeft er ook nachtwerk plaats?

A. Ik meen enkele malen. Er werken natuurlijk ook meisjes.

297. De heer Goeman Borgesius: Is er bij uwe bezoeken in fabrieken en uwe vragen aan patroons en werklieden de aandacht op gevallen, dat bij overwerk de jongens en meisjes medewerken en even lang in touw blijven als de volwassenen?

A. Neen; in den regel gebeurt het dat men de jongens vroeger laatweggaan, opdat zij de avondschool of de teekenschool zouden kunnen bezoeken.

298. V. Doch in enkele gevallen gebeurt het toch zeker wel?

A. Ja.

299. V. Hebt gij bij het bezoeken van fabrieken en werkplaatsen ook in vrijheid gesproken met de werklieden? En meenden zij reden tot klagen of reden tot tevredenheid te hebben?

A. De geest van tevredenheid viel mij bijzonder mede. Maar de meubelmakers, vooral de kleine, klagen, en wel over den invoer van het buitenland. Tegen de gemaakte meubelen, die hier aangevoerd worden, kunnen zij niet concurreeren.

300. V. Is het bij uwe bezoeken in het oog gevallen, dat in de eene fabriek maatregelen worden genomen om te zorgen dat de machinerieën geene ongelukken veroorzaken, terwijl die in de andere fabriek verwaarloosd worden, zoodat er gevaar kan ontstaan?

A. Dit is zeer verschillend; enkele fabrieken hebben er voor gezorgd.

301. V. Kunt gij fabrieken opnoemen waar daarvoor in het geheel niet of onvoldoende is gezorgd?

A. Onder anderen de koffieverlezerij ‘Insulinde’. Daar zijn de machines niet alle afgesloten; evenmin is dit het geval met de drijfriemen, welke men op meer dan ééne plaats langs een nauwen doorgang passeeren moet.

302. V. Gij hebt gesproken van fabrieken waar dag en nacht gewerkt wordt. In den regel zal dit geschieden met twee ploegen van arbeiders. Is het wel voorgekomen dat, om den overgang van den eenen tot den anderen ploeg te maken, dezelfde arbeider 24 uren achtereen werkt?

A. Ik geloof niet dat dit plaats heeft. Ééne koffieverlezerij werkt met twee ploegen; de nachtploeg komt op, wanneer de tijd van den dagploeg verstreken is.

303. De heer Ruys van Beerenbroek: Komt de nachtploeg op een bepaald uur op?

A. Die komt op de fabriek op het uur dat de dagploeg eindigt.

304 De Voorzitter: Gij hebt bij het verzoek om formulieren in te vullen ook de vraag ontvangen om namen van getuigen te willen opgeven.

Wat was nu uw wedervaren ten aanzien van het bekomen van getuigen voor deze enquête; hebt gij onder het werkvolk weerzin ontdekt om hier te verschijnen, of vrees tegenover de patroons?

A. Van vrees mag ik niet spreken. Persoonlijk heb ik de lieden met het doel der enquête bekend gemaakt, en slechts bij één persoon heb ik weerzin ontmoet.

305. V. Hoe zijt gij gekomen aan de door u opgegeven namen der getuigen?

A. Wij stelden de patroons voor dat men zeer hechtte aan de verklaringen van een paar getuigen, en verzochten hen op te geven die lieden die naar hunne meening aan de Commissie voldoende inlichtingen zouden kunnen verstrekken. Daarna verzochten wij de patroons de aangewezen personen te mogen bekend maken met het doel onzer komst, en in den regel werd dit toegestaan.

306. V. Dus de door u aangegeven getuigen waren door de patroons aangewezen; maar hebt gij ons geene getuigen kunnen bezorgen buiten den patroon om?

A. Dit zou mogelijk zijn geweest, als wij de resultaten van het onderzoek hadden gekend. Dán ware het wenschelijk geweest dat dit onderzoek niet door één maar door twee personen hadde plaats gehad. Een onzer had dan gelegenheid gehad om met het werkvolk te spreken, terwijl de ander met den directeur sprak. Nu bleef de directeur steeds aan onze zijde.

[pagina 28]
[p. 28]

307. V. Dus gij zijt niet in staat geweest namen te krijgen buiten den patroon om?

A. Neen.

308. V. Gij draagt natuurlijk kennis van de biljetten die vanwege de Commissie in Amsterdam zijn aangeplakt om de werklieden op te roepen. Hebt gij nergens, buiten de fabriek om, eene neiging bespeurd om zich als getuige op te geven?

A. Neen. Niemand heeft zich ooit aangemeld.

309. V. Heeft zich ook nooit iemand bij u vervoegd om u opmerkingen te maken, om te wijzen op het een of ander dat zijns inziens slecht was? Hebt gij nooit dergelijke ontmoetingen gehad?

A. Neen, nooit heeft zich daartoe eenig werkman bij mij aangemeld.

310. V. Zijn u vertrouwelijk nooit aanvragen of informatiën in die richting gedaan?

A. Neen.

311. V. Het werkvolk wist toch dat gij u met dat onderzoek bezighield en heeft zich toch nooit iemand bij u aangemeld om u op het spoor te brengen van dingen, die in het nadeel van het werkvolk waren?

A. Neen.

312. V. Gij hebt dus op geenerlei wijze medewerking gehad van het werkvolk?

A. In zoover dat, wanneer ik hen in kennis stelde met de taak die zij te vervullen hadden, zij mij vroegen: wat moet ik in den Haag doen? Maar ik sprak hen steeds in het bijzijn van den patroon. Alleen in de fabriek van verduurzaamde levensmiddelen verwijderde de patroon zich, omdat hij meende, zooals hij zeide, dat zijn blijven van invloed zou kunnen zijn op de verklaringen der vrouwen met wie ik sprak.

313. V. Is dat de eenige uitzondering geweest?

A. Ja.

314. V. In den regel werd gij door de patroons vergezeld en rondgeleid, en dus eigenlijk gezegd niet vrijgelaten om met het volk te spreken?

A. Er was geen gelegenheid toe om met het volk afzonderlijk te spreken.

315. V. Indien het volk u later had willen opzoeken, dan had het dat toch kunnen doen; zij wisten toch wie u was?

A. Allen niet, maar velen zullen mij toch gekend hebben.

316. V. Maar gij hebt van niemand een bezoek gehad?

A. Neen.

317. De heer Heldt: Wanneer op de zakkenplakkerij die gij bezocht hebt, met hulp gewerkt wordt, geschiedt dat dan in gewonen werktijd of wel vóór en nà schooltijd?

A. In het geval, door mij waargenomen, werd de bestelling achter elkander afgewerkt en schoot de schooltijd er natuurlijk bij in, zoowel voor den jongen als voor het meisje.

318. V. En waarom geschiedde dat?

A. Om tijdig gereed te zijn. Vroeger had de eigenares een patent voor acht jongens; dat was haar te kostbaar; en nu heeft zij een patent om zelve te mogen werken met hare kinderen.

319. V. Hoe is het gesteld met die andere courantendrukkerij van het Nieuwsblad van Nederland?

A. De werkplaatsen zijn ook boven gelegen, maar het is een nieuw gebouw, waar licht, lucht en localiteit beter zijn dan vroeger het geval was.

320. V. Daar werken ook zeer veel jongens en zeer lang, niet waar?

A. Ja.

321. V. Hebben die een voldoend geregelden rusttijd?

A. Niet voordat de courant gezet is.

322. V. Gij hebt ook andere blikslagerijen bezocht; hebt gij den indruk ontvangen, dat daar ook dezelfde nadeelige dampen worden veroorzaakt?

A. Ik bezocht 3 blikslagerijen, maar daar kwam het soldeeren niet zoo voor. Men hield zich daar meer bezig met het gewone werk van het ambacht.

323. De heer Beelaerts van Blokland: Volgens uwe ondervinding wordt in de bierbrouwerijen ook op den Zondag gewerkt, naar men zeide, omdat dit noodzakelijk was voor het fabrikaat.

Zijn u nog andere werkplaatsen en fabrieken bekend waar op Zondag wordt gewerkt?

A. Als ik het wel heb wordt in de biscuitfabriek en ook in de koffieverlezerij op Zondagmorgen gearbeid.

In de mineraalwaterfabriek wordt wel niet gewerkt, maar deze laat toch op Zondagmorgen bestellingen uitvoeren.

[pagina 29]
[p. 29]

324. V. Meent gij dat ten aanzien van dat fabrikaat, Zondagsarbeid noodzakelijk is?

A. Bij groote warmte is er veel verbruik en dan zijn de klanten er op gesteld om des Zondags 's morgens water te bekomen, en dan gebeurt het wel, dat er Zondags een paar uur gewerkt wordt.

325. V. De werkzaamheden geschieden dus meer ten gevolge van de drukte, dan wel uit noodzakelijkheid voor het fabrikaat?

A. Neen, daarvoor is het niet noodig.

326. V. Hebt gij ervaringen omtrent den toestand van de zedelijkheid van de arbeidende bevolking?

A. Dat is eene zeer moeielijke vraag. In mijne sectie zie ik nogal eens wat. De meeste werklieden gaan 's avonds met hunne meisjes naar de danszalen. Dit zijn kweekscholen voor het slechte leven. In Amsterdam moeten de tapperijen om 12 uur gesloten worden, volgens de verordening, maar velen hebben vergunning van den burgemeester om tot 2 uur open te blijven.

Zondagsmorgens in den zomer gaat men veel naar de Aalmarkt De zeeaal wordt des morgens vroeg met schuiten aangebracht en men trekt, na eerst nog wat jenever medegenomen te hebben, naar de Aalmarkt, waar dikwijls zeer hooge prijzen voor dit levensmiddel betaald worden.

Ook is het meermalen voorgekomen dat gehuwde mannen, die een huishouden hadden, door het bezoeken dier gelegenheden beschonken geraakten en dan naar die aalmarkt trokken, om dan de vrouw weer in een goed humeur te brengen, door met wat aal thuis te komen.

327. V. En zouden op de fabrieken en werkplaatsen ook minder goede zaken voorvallen onder het oogpunt van zedelijkheid?

A. Dat betwijfel ik zeer.

328. V. En hoe is het onderling verkeer tusschen de beide sexen?

A. Dat is op de koffieverlezerijen zeer goed; het is geheel afgezonderd.

329. V. Wat bedoelt gij met afgezonderd?

A. De werkzalen der verschillende seksen zijn afgezonderd.

330. V. Dus de vrouwen en mannen zijn afgezonderd?

A. Ja. In sommige koffieverlezerijen is eene vrouw, in andere een man die toezicht houdt. Mij is medegedeeld dat in de koffieverlezerij van den heer Pronk, Nieuwe Vaart no. 91, vroeger op de zaal een man als chef gemaakt is voor het toezicht over de vrouwen. Die man was gehuwd en heeft zich afgegeven met twee van die meisjes. Daardoor is hij geheel verloren gegaan en zijn huishouden is ongelukkig geworden. Na dien tijd heeft de firma eene vrouw tot opzichtster genomen. Als er geen werk is, krijgt die eene zekere som in de week, opdat zij als er weer werk is, voor vast terug zal komen

330bis. V. Is dit het eenige voorbeeld dat u bekend is of vallen er meer dergelijke zaken voor?

A. Dit is het eenige mij medegedeelde geval.

331. De heer Goeman Borgesius: Hebt gij wellicht ook vernomen, of er op de zedelijkheid van de fabrieksmeisjes een schadelijke invloed wordt uitgeoefend doordien zij geen vast werk hebben en in slappen tijd op straat worden gezet?

A. De invloed die hierdoor op de zedelijkheid van de meisjes kan uitgeoefend worden hangt voor een groot deel af van de huisgezinnen, waarin zij wonen. Sommige ouders houden een wakend oog over hunne kinderen, terwijl andere ze aan hun lot overlaten. Het is somtijds voorgekomen dat zelfs zeer jeugdige meisjes en jongens zich aan onzedelijkheid schuldig maakten.

332. De heer Ruys van Beerenbroek: De getuige heeft gezegd dat vele meisjes die op fabrieken werken, des avonds of 's nachts dansgelegenheden bezoeken. Bestaat er in dit opzicht verschil tusschen de meisjes die in fabrieken werken, waar ook mannen zijn, en die van de fabrieken, waar alleen meisjes arbeiden?

Met andere woorden, is op fabrieken met uitsluitend vrouwelijk personeel de zedelijkheid beter dan daar waar mannen en vrouwen te zamen werken?

A. Ik ken geen enkele fabriek waar alleen mannen of alleen vrouwen werken. In de koffieverlezerijen werken natuurlijk veel meer vrouwen dan man-

[pagina 30]
[p. 30]

nen. In de koffieverlezerij ‘Insulinde’ bijvoorbeeld zijn slechts 6 mannen voor de machinerie en wel 100 vrouwen. Maar mannen en vrouwen zijn steeds afgescheiden van elkander. Alleen bij noodzakelijkheid, wanneer een zak koffie moet worden aangebracht of iets dergelijks, komt een man wel eens in de vrouwen werkplaats.

333. De Voorzitter: Een aantal patroons hebben u de uren opgegeven waarop het werk begonnen en geëindigd wordt. Hebt gij ook gelegenheid kunnen vinden om bij dezen of genen na te gaan of die opgaven met de werkelijkheid overeenstemden? Of hebt gij ze eenvoudig te goeder trouw genoteerd, zonder een persoonlijk onderzoek naar de juistheid in te stellen?

A. Neen, voor contrôle heb ik geene gelegenheid gehad.

334. V. Gij spraakt daar straks van het sluiten der tapperijen. Heeft ook in verband met nachtwerk en het vroegtijdig naar de fabriek gaan van het werkvolk niet eene zeer vroegtijdige opening der kroegen plaats?

A. Ja, Mijnheer de Voorzitter, dat begint in de zomermaanden 's morgens om vier uren, en in de wintermaanden om vijf uren.

335. V. Staat dit in verband met het aangaan der fabrieken?

A. Ja, dat is in de verordening zoo geregeld.

336. V. Dat wil zeggen dat het mag geschieden. Maar geschiedt het werkelijk, en trekt het werkvolk ook inderdaad in dat vroege uur de kroegen reeds binnen, in verband met het aangaan der fabrieken?

A. Zeer zeker, ik heb het honderden malen zelf gezien.

337. V. Wij danken u zeer voor hetgeen door u in de laatste weken ten behoeve der Commissie is gedaan, en voor hetgeen nu heden door u is medegedeeld. Uw verhoor is afgeloopen.

J.B. Daman.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over het gehele werk

auteurs

  • Jacques Giele

  • over H.C. Verniers van der Loeff

  • over G.J.Th. Beelaerts van Blokland

  • over Jacob Dirk Veegens


plaatsen

  • over Amsterdam