Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Beatrijs (1954)

Informatie terzijde

Titelpagina van Beatrijs
Afbeelding van BeatrijsToon afbeelding van titelpagina van Beatrijs

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.51 MB)

XML (0.10 MB)

tekstbestand






Editeurs

J. Honders

Fr. van Hoof



Genre

proza

Subgenre

marialegende
hertaling


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Beatrijs

(1954)–Anoniem Beatrijs–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina I]
[p. I]

Verklaringen
Oefeningen

[pagina III]
[p. III]

I. Verklaringen

A. Oorspronkelijke Tekst

2Die liede = de mensen.
3Ict = ik het.
En = ontkenning (négation).
Vertaren = verteren, vermoeien.
4Die doghet = de deugd, de voortreffelijkheid.
5Bleven = gebleven. In het Middelnederlands hebben enige werkwoorden, o.a. bliven, comen... het verleden deelwoord zonder ghe-.
6Mieracle = mirakel, wonderverhaal.
Op heven (van opheffen) = aanvangen, aanheffen.
7Toghede (van toghen) = tonen, laten gebeuren.
8Mariën; in het Mnl. hebben vrouwelijke naamw. op -e de (2de en) 3de naamval doorgaans op -en.
Mariën (3de nv.) teren = Maria ter ere.
Diene (uit die- ene) = die hem. - In de Middeleeuwen bedoelt men met God dikwijls Christus.
9Ere (uit eenre) = 3de naamval vrouwelijk enkelvoud. In het Mnl. volgt achter een voorzetsel vaak de 3de naamval.
10Moet drukt de wens uit = moge.
Onnen = gunnen, verlenen.
11Die poen te, vrouw. enk. van poent = datgene waarop het aankomt.
Geraken = treffen.
12Daer... af = daarvan, daaraan.
13Na (met 3de naamval) = naar.
14Als = zoals.
15Begheven = die de wereld verlaten heeft (een kloosterling).
Een Willemijn = een Wihelmiet, lid van de orde van de H. Willem, een eremietenorde uit de Middeleeuwen.
16Hi vant (= vant -et) = hij vond het.
[pagina IV]
[p. IV]

Die boeke sijn = zijn boeken.
17Ghedaghet = bedaagd, bejaard, op leeftijd.
18Daer... af = waarvan, waarover, over wie.
Began = verleden tijd van beghinnen.
19Hovesch = zoals iemand die aan een ‘hof’, in adellijke omgeving is opgevoed, hoofs, beschaafd.
Subtijl = fijn.
20Noch = meer.
21Ic wane = denk ik.
22Van ghedane = in uiterlijk voorkomen, wijze van doen.
23Lede = ledematen, lichaam.
24Sonderlinghe = in het bijzonder.
25Dochte (van doghen) = zou betamen.
28Daer si droech abijt = waar zij het habijt droeg, waar zij kloosterlinge was.
29Costersse (met de Vlaamse uitgang érsse) = kosteres.
30Dat ... al over waer = dat verzeker ik u. Dit vers is niet meer dan de vulling van een hiaat in 't berijmde verhaal.
31Lat = traghe = traag, lui.
No = noch.
33Snel = vlug.
34Te lndene = te luiden. Naast de infinitief kent het Mnl. een werkwoordelijke vorm op -e, die men het ‘gerundium’ noemt.
35Ghereide = maakte gereed.
Ornament = kerkelijke gewaden.
36Covent, Fr. couvent. - Alt covent = 't hele klooster.
37Joffrouwe = van voornamer gevoelswaarde dan ‘juffrouw’: jong meisje, vooral van aanzienlijke stand.
38Der minnen = 3de naamval.
39Werken = teweegbrengen.
Achter lande = overal.
40Bi wilen = somtijds, soms.
41Quale = kwelling. - Toren = verdriet.
Wedermoet = weerzin, ontevredenheid.
43Oec = zelfs. - Ries = dwaas.
[pagina V]
[p. V]
44Bliven int verlies = in ellende komen; blijvend nadeel er van ondervinden.
45Eest (uit es-et) = is het.
46Sulken = menigeen. - -Ne: ontkenning (hine = hij niet).
47Weder ... ofte = óf ... óf.
48Waent = denkt. - Ghecrighen = verkrijgen.
49Meneghe = menigeen.
Onder voet worpen = ter aarde werpen.
50Haer (met accent) = aan de minne.
52Hilde = hield, voor zich zou behouden.
53Dade hijt niet = deed hij het niet, als hij het niet deed (nl. mild zijn).
54Noch = bovendien. - Ghestade = standvastig.
55Wat = wat ook.
56Gheeft ghemene = als gemeenschappelijk doet delen.
57Welde = weelde. - Rouwe = droefheid.
58Selke = zulke. - Heten = noemen.
59In (uit ic-en) = ik ... niet. - Conste = zou kunnen.
61Uter minnen beken ronnen = uit de beek der minne vloeien. (Artificieel, zoals in de ‘echte’ minnelyriek.)
62Darf (van dorven) = mag. - Veronnen: kwalijk nemen.
64Ghevaen = gevangen.
66Cesseert (Fr.: cesser) = ophoudt.
67Spade = laat.
68Hi doeter sine macht toe = hij doet er aan wat hij kan.
72Vermaende = bezwoer, smeekte.
73Troesten (troosten) = sterken.

B. Proza

Proloog

7Zogen = met moedermelk voeden.
Hem: In de Middeleeuwen bedoelt men met
[pagina VI]
[p. VI]
God dikwijls Christus.
9Vergunnen = toestaan (accorder).
12Volkomen naar waarheid, selon l'exacte vérité.
14De Wilhelmiet (= de Willemijn) is een lid van de orde van de H. Willem, een eremietenorde uit de Middeleeuwen (le Guillemite).

1. De verlokking

1Hoofs = gelijk aan een hof, wellevend, vormelijk (de moeurs courtoises).
2De gedraging = de wijze waarop iemand zich bij verschillende gelegenheden gedraagt.
5Uitweiden = wijdlopig zijn, te veel bijzonderheden meedelen.
14De jonkvrouw (de joffrouwe) is van voornamer gevoelswaarde dan ‘juffrouw’ = een jong meisje vooral van aanzienlijke stand.
16De kwelling, le tourment.
18Ze maakt hem zo dwaas, elle en fait un tel nigaud.
21Spreken of zwijgen: hij weet niet wat beter voor hem is, spreken of zwijgen.
23Die maar opstaat... = hij herwint niet eerder zijn geestkracht, dan wanneer het haar goeddunkt.
24Vrijgevig = mild (libéral).
27Standvastig - duurzaam (constant).
32Uit de bron ... vloeien = uit de liefde voortkomen.
36Bekoren, tenter.
38Kwade listen, des ruses malicieuses.
39Zo goed als hij kon = op sluwe en gemene wijze, gelijk hij dat zo goed kon.
43Overladen = bezwaard.
47Het habijt = het kloosterkleed.
57Beheerste = had ... in haar macht, kwelde.
61Het (getralied) venstertje in de kloosterpoort,
[pagina VII]
[p. VII]
waardoor men bezoekers te woord staat.
64In de breedte (= de dwarste) en in de lengte = kruiselings.
73De pijl van de liefde (= der minnen strael): uitdrukking van de hoofse minnepoëzie.
78Verpozing = een rustige gelegenheid.
80Vrouw Venus. Vrouw(e) wordt in de Middeleeuwen als vererend toevoegsel voor namen van heidense godheden gebruikt (Tinbergen).
85Naar buiten leiden = ontvoeren.
96Over acht dagen. In de tekst staat: over acht nachten. In de Middeleeuwen, als in de Indogermaanse oudheid, telde men nog veelal bij nachten.
97De egelantier = de wilde roos, is vanouds een zinnebeeld van de liefde (Tinbergen).
106Stapvoets = met regelmatige stap.
113Mes: ieder droeg in de Middeleeuwen, toen men onze tafelmessen niet kende, een mes (in schede) bij zich.
Gordel: vergelijk de 17de eeuwse ‘onderriem’, waaraan de vrouwren beurs, mes, schaar, enz. droegen (Tinbergen).
116Deed hij navraag = stelde hij een onderzoek in.

2. De vlucht uit het klooster

3Metten (horae matutinae) = het eerste van de zeven ‘getijden’ (liturgische gebeden die op bepaalde uren gelezen worden) van het officium. De zeven getijden zijn: metten, prime, tercie, sexte, noene, vesper, complete (Tinbergen).
6De slaapzaal = de gemeenschappelijke slaapzaal; Fr. dortoir (opten dormer).
19De misdadigers zijn de moordenaars tussen wie
[pagina VIII]
[p. VIII]
Jezus gekruisigd werd.
32De pij = het overkleed.
38Bij het morgengebed (te prieratide) = tijd van de prime, te zes uur 's morgens.
62Dat grijze; de Gisterciënsers droegen buiten 't klooster ‘grau abijt’.
63Cordovaans: leer van Cordova.
65Met linten gebonden schoenen = sandalen, die zij als non had gedragen.
66Hoofddeksel (Middeln.: hoet cleder) = kap of hoed, afhangende doek. (Hoet = hoot = hoofd.)

3. In vreemde landen

11Iemand in de steek laten = in de verlegenheid laten, inz. op het critieke ogenblik verlaten.
18Gesteld dat = verondersteld dat, indien.
20Pond = rekenmunt van uiteenlopende waarde.
23Zeven (jaar) was bij alle volkeren een ‘heilig’ getal. - Het in sprookje, sage, legende zo geliefde getal wordt ook voor onbepaalde grootheden genomen (Tinbergen).
32Beloverd = met lover, bladeren bedekt.
39Onbeschofterik = grof, onbeschaafd mens.
41Van dorpere aard = zoals een dorper (een dorpeling) het zou doen, op schandelijke wijze.
42Aanzoeken = aanzoek doen, een ongeoorloofde minnehandel trachten aan te knopen.
48Venus is de personificatie van de zinnelijke liefde.
52Absalon = de derde zoon van David. ‘Nu was er in gans Israël geen man zo schoon als Absalon (II Sam. 14:25). (Tinbergen).
53Ongestoord = rustig, met rust.
64Vergeleken = geen aardse genieting is bij de geringste hemelse vreugde te vergelijken.
73Zeven: nu wel letterlijk, maar toch alleen omdat het geheimzinnige getal zijn aantrekkelijkheid heeft (Tinbergen).
[pagina IX]
[p. IX]

4. Op de dool

6Spinnen: Zij was een weeldekind en verstond het grove handwerk niet.
10Zwaar = bedroefd; dat stemde hen zwaarmoedig.
13Al was 't hun leed = al kostte het hun hartzeer.
14Achterlaten = aan haar lot overlaten.
25Rampzalig = ellendig.
38Tegen de borst stuiten = aanstoot geven.
44Zeven getijden (tekst: die seven ghetiden van onser vrouwen): het Officium Beatae Mariae Virginis, getijden (uurgebeden) ter ere van de H. Maagd (Zie II, 3).

5. Inkeer

7God: In de Middeleeuwen bedoelt men met God dikwijls Christus (Zie Proloog, 7).
Bron (tekst: fonteyne) van genaden, en verheven boven alle vrouwen.
27Theophilus had zich schriftelijk jegens de duivel verbonden om zijn ziel aan hem over te leveren; om zijn trouw aan Maria nam zij deze het contract af (een Middeleeuwse Maria-legende (Tinbergen).
43Boodschap: nl. de Menswording van de Zoon Gods.
45Die woorden = de woorden van de ‘Engelse Groet’. Het eerste deel van het ‘Ave Maria’ begroet de H. Maagd met de woorden, waarmee de engel haar te Nazareth aansprak.
50Verdedigen = vrijpleiten.

6. Naar huis

9Onderkomen = huisvesting, gastvrijheid voor de nacht.
Uit menslievendheid = met een beroep op menslievendheid, om Gods Wil.
[pagina X]
[p. X]
16Zij bleef bij de weduwe.
19Jonkvrouwen = dames van adel, deftige nonnen.
32Aan haar einde is gekomen = is gestorven.
34Raaskallen = zottepraat verkopen.
35Laten varen = achterwege laten.
38Mettenuur: uur van de metten, dienst van de metten waarvoor zij in de nacht moest opstaan.
45Die (datief) = aan haar die...
55Op staande voet = dadelijk.
58Wanhoop vervloekt: Wanhoop (het opgeven van alle hoop) is een ‘zonde tegen de H. Geest’, omdat het twijfel inhoudt aan Gods genade. (Tinbergen).
65Laat = eerst toen hij aan het kruis hing.
73Gisemast (Gisemas), zo heet in de overlevering de berouwvolle moordenaar, die met Jezus gekruisigd werd.

7. Terug in het klooster

10Uw hele kloostergewaad = al uw kloostergewaden.
20Koningin des Hemels = Maria is tot koningin des Hemels gekroond. Deze kroning is het onderwerp van veel miniaturen en schilderijen (Tinbergen).
31Kostbaar bloed: Aanroepingen van Christus' bloed en wonden komen veelvuldig voor.
48Hels bedrog = bedrog van boze geesten.
88Boomgaard: de plaats waar haar minnaar haar indertijd had opgewacht.
109Moeder: nl. God de Zoon.
Lieve dochter: nl. God de Vader.
110Lichter = geruster.
120Branden: O.L. Vrouw had de lichten al ontstoken.
Boeken: missaal, getijdenboeken, enz.
127Middernachtuur: waaraan men wist dat het middernacht was.
134Schande, verwijt: ze leed geen schande en kreeg geen verwijt te horen.
[pagina XI]
[p. XI]

8. Het lot van de kinderen

21Om Godswil = ter liefde Gods; voor niets. Wat men aan de armen geeft, geeft men om Godswil (Tinbergen).

9. De bevrijdende biecht

2Bezoek: een jaarlijks onderzoek naar de handhaving van de kloostertucht.
4Zij = de kloosterlingen.
8Verzoeking door te maken dat zij er zich voor zou schamen, haar zonde aan de abt te biechten.
28Verstikt = verloren, bevangen.
34Er... voor = voor uw zonden.
41Onderzoek nauwgezet uw geweten.
52In de grond van haar hart = in het diepst van haar ziel.
66Verkonden = bekend maken.
69Zette hij uiteen = liet hij verstaan.

Epiloog

5Het zoete dal (het heerlijke oord): het dal Josaphat, waar Christus het laatste oordeel zal uitspreken.
6God: Christus , de opperste rechter.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken