De Beiaard. Jaargang 3(1918)– [tijdschrift] Beiaard, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 78] [p. 78] Lied van de Zee Lui, lui de vreugdevol-geborene Ter vreugdevolle inkomst, o mijn hart! En dat de stralende verkorene Uw lied als een verrukte minnaar mart. En breekt de klepel op den mantel stuk: Sla, hart, de stormen van dit nieuw geluk, En zing de loutering der oude smart. Rijst uit de stuk-gereten nevelen In blauw en gulden brand de dageraad: Verschuwt tot vreugd-geslagen prevelen Het hart, dat, wákend, zingen, zingen gaat, En uitbreekt in een bandelooze vreugd Om een herboren bloesemzware jeugd, Die over puin en doode bloemen slaat. Wanneer ter klaar-verdiepte spiegeling De avond buigt aan de verlaten kust, En schepen in wind-stille wiegeling Zich willoos geven in gelaten lust: Over het perlemoeren watervlak In schilferschijnen van het zonnewak Gaat dan mijn leed, verzilverend, te rust. Zing de onsterfelijk-gezondene Uw sterfelijke zangen, o mijn hart! En wacht de vreugdevol-gevondene Met blij onthaal, dat rijker gáven mart. En slaat de branding op de kusten stuk: Ze draagt de droomen van een nieuw geluk, En zingt een wiegelied voor d' oude smart. Vorige Volgende