De Beiaard. Jaargang 3(1918)– [tijdschrift] Beiaard, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 79] [p. 79] Stemming De wereld wordt tot een verklaarde Onaardsche vergankelijkheid: 't Is of tusschen hemel en aarde Een droom in den zonneschijn glijdt. Het is niet het willoos ontvangen Van een zon-bemeesterden slaaf, Niet het wereld-verwerpend verlangen En de toomlooze overgaaf: Maar het zacht en gezuiverd beminnen Van een brozen gelouterden schat: De zon, die van buiten naar binnen Me zelf in een tooverban vat. De lucht is door heimlijke koren Verzadigd van vogelgeluid, Dat, als uit den hemel geboren, In vlagen m'n ooren omfluit. Wanneer je een vlinder ziet jagen Ben je⁀enkel een kind van den tijd, Tot een klok met wat klare slagen De stilte tot eeuwigheid wijdt. Mijn ziel en de zon zijn te gader Gereze⁀in vereeniging: Ik voel mij de eeuwigheid nader In doorzonde bevrediging. 't Is of door de koppen der wolken, In verhemelschte heerlijkheid De gelouterden onder de volken Konden stijgen ter zaligheid. Door de kalme windstille lusten: Zon en aard, die in eenen verging, Drijf ik naar de guldene kusten Als een vredige schepeling.... Vorige Volgende