| |
| |
| |
Staatkunde
DE invoering van het algemeen kiesrecht en de evenredige vertegenwoordiging hebben in onze partij meer beroering gebracht dan aanvankelijk werd verwacht. Er is langzamerhand een gedrang van candidaten voor de Tweede Kamer ontstaan, en in dat gedrang dreigt zich het recht van den sterkste geducht te doen gevoelen. De oorzaken van dit verschijnsel zijn gemakkelijk aan te wijzen. Die oorzaken liggen niet in de uitbreiding van het kiesrecht. Indien het algemeen kiesrecht was ingevoerd met behoud van het 100-districtenstelsel, zou, naar alle waarschijnlijkheid, in het verloop der aanstaande verkiezingen heel wat minder spanning zijn gekomen. De strijd zou dan alleen hevig zijn geworden in de zoogenaamd twijfelachtige districten, en ook de persoonsvoorkeur zou niet zoo sterk op den voorgrond zijn gekomen als thans het geval is.
Wij moeten de krachtig oplevende electorale belangstelling grootendeels toeschrijven aan de vervanging van het systeem der meerderheidskeuze door dat der evenredige vertegenwoordiging. Behalve den waarborg van een aantal kamerzetels, overeenstemmende met de sterkte onzer partij, heeft deze laatste aan het nieuwe stelsel een onmiskenbare opfleuring van haar inwendig leven te danken. Dit mag een gelukkig gevolg worden genoemd. Immers zoodoende wordt de politieke ontwikkeling van ons kiezerscorps in hooge mate bevorderd, en worden de gunstige voorwaarden geschapen om door associatie van denkbeelden aan de practische staatkunde der toekomst inhoud en richting te geven. Men zal dan ook meer dan voorheen kunnen bereiken, dat de politieke vertegen woordiging in Kamer en andere publiekrechtelijke lichamen wordt gedragen door de overtuigingen en begeerten, die leven in de breede massa van het volk.
Geven wij ons rekenschap van de vraag, waarom juist het technisch gedeelte der kiesrechtherziening ons dezen gewijzigden staat van zaken heeft gebracht, dan stuiten wij op verschillende oorzaken. Vooreerst is er het zelfstandig op- | |
| |
treden der katholieke partij als zoodanig. Samenwerking met andere partijen behoort tot het verleden. Stembuscompromissen komen niet meer voor; de zorg voor compromiscandidaten, voor alle samenwerkende partijen zooveel mogelijk aannemelijk, drukt niet meer op de geheele verkiezingsgestie. Ook in het stellen van candidaten kan men zich vrijer uitleven, men kan nemen den man zijner eigen volle vrije keuze. Die vrijheid is aanleiding geworden, om veel meer dan vroeger kon en placht te geschieden, mannen naar voren te brengen, van wie men meent, dat ze voor de katholieke kamerfractie een aanwinst zullen zijn, haar in innerlijk gehalte zullen versterken; mannen ook, van wie men verwacht, dat zij door hun verleden en hun levensstaat bij uitstek die volksbelangen in de Tweede Kamer tot vertolking zullen weten te brengen, die zich nog te weinig hebben kunnen doen hooren.
Voorts vergete men niet, dat thans voor het eerst weder na vele jaren, de kiezersdrommen in de groote steden hun stem tot een nuttig effect zullen kunnen brengen. In de steden met hun sterke katholieke bevolking, waarin zich de drang heeft geopenbaard, om door medezeggingschap in de verkiezing van volksvertegenwoordigers een krachtig politiek getuigenis afteleggen. Alleen reeds Noord- en Zuid-Holland zullen in staat zijn, een 8-tal afgevaardigden naar het parlement te sturen, terwijl zij daarin heden slechts door 1 afgevaardigde zijn vertegenwoordigd.
Eindelijk zij men indachtig, dat de ingevoerde stemplicht, die vooral in de katholieke streken des lands zulk een groote wijziging zal brengen in de bestaande praktijken op het stuk der kiesrechtuitoefening, tot organisatie en ontwikkeling heeft gedwongen. Hoe zal men op de kiezers kunnen rekenen, vooral op hen, die voor staatkundige vragen misschien nog nimmer een grein van belangstelling hebben gehad, als men ze niet tijdig schoolt en onderwijst in de elementaire beginseien der katholieke politiek en in de wijze, waarop zij van hun staatkundig recht moeten gebruik maken? Het aantal kiesvereenigingen is dus in de laatste maanden beduidend
| |
| |
uitgebreid, en als men van hun ledental hoort, staat men soms versteld van de cijfers. Bij menigeen zal zelfs wel eens de vraag rijzen, of er ook niet vele zeepbellen onder zijn, die, zoodra zij dezen zomer hun mooiste kleuren zullen hebben vertoond, weder in het niet zullen opgaan.
Nu het stellen van candidaten is vervangen door het indienen van candidatenlijsten, welke niet alleen de namen der eigenlijke candidaten, maar ook die hunner plaatsvervangers bevatten, is ook het aantal gegadigden niet onbelangrijk toegenomen. Personen, die men vroeger nooit de noodige kwaliteiten had toegedacht, om een plaats op het Binnenhof te gaan innemen, zijn thans gesteld. Behalve de aftredende kamerleden, die zich weder beschikbaar stelden, zijn talrijke papabili voor het voetlicht gekomen.
Dit laatste verschijnsel is volgens velen de weerslag op een gebrek aan politieke ontwikkeling bij de kiezers en zelfs bij sommigen hunner leiders, die zouden blijk geven niet te beseffen, welk eene moeilijke taak op een goed volks-vertegenwoordiger rust, en hoe een goed inzicht in die taak slechts zou kunnen leiden tot de zelfbekentenis, dat er eerder een tekort dan een teveel is aan serieuze candidaten. Want, zoo gaat de redeneering verder, hoevelen der 100 parlementsteden zijn het, die werkelijk gezag van eenige beteekenis hebben in de Kamer en in den lande, wier stem invloed heeft op den gang van zaken, van wie men kan zeggen, dat zij ook aan den wetgevenden arbeid een eigen steunend aandeel hebben?
Als men ouderen spreekt, zoo in als buiten de Kamer, dan hoort men vaak de uitdrukking, dat het gehalte van dit vertegenwoordigend college zoo dalende is. Men verwijst naar vroegere tijden, waarin zoovele sieraden van wetenschap, wijsheid en beschaving in het parlement hebben uitgeblonken en 's lands wetgeving met producten van staatsmanskunst hebben verrijkt. En men haalt medelijdend de schouders op voor de volksvertegenwoordigers van heden ten dage, waaronder zoovele arrivé's. Zoovele volksmenners
| |
| |
die als mandatarissen van hunne kiezers, zich tot ijdel en eindeloos gepraat zouden leenen, uitsluitend om de volle gunst te kunnen blijven genieten, maar die geen ernstigen arbeid heeten te verrichten.
Deze laatdunkende critiek lijkt mij niet juist. Zeker, er zijn door de loop der omstandigheden wat veel liefhebbers voor een Kamerzetel naar boven gekomen, en het zal ook wel waar wezen, dat in de volksvertegenwoordiging lang niet alle leden evenveel gezag en evenveel capaciteiten hebben. Maar de generaliseerende veroordeeling van gehalte en hoedanigheden én bij candidaten én bij Kamerleden én bij de Kamer zelve, veroordeelt naar mijne meening meer hen die zoo rechten, dan de door dit oordeel getroffenen. Men verliest bij dit hard oordeel te zeer uit het oog, dat het karakter der volksvertegenwoordiging zich in de loop der jaren sterk heeft gewijzigd. Het zijn niet meer 100 capita selecta, in persoonlijke wijsheid de medewetgevende macht en het contrôlerecht uitoefenend. Maar de Kamer is langzamerhand de openbare tribune geworden der tot steeds hooger graad van zelfbewustzijn gekomen natie, waar in honderdvoudige verscheidenheid tot uiting komt wat er aan godsdienstige, zedelijke en geestelijke stroomingen leeft en opborrelt uit gansch het volk in zijn samengesteldheid.
Aldus beschouwd heeft het parlement eene verderstrekkende roeping ter vervulling gekregen. Het vertolkt de gevoelens van het volk, zoowel in zaken van algemeen als in die van bizonder beleid; het doet dit door middel van zijne leden, die zonder lasthebbers of spreekbuizen te zijn, hun eigen oordeel uitspreken, doch uiteraard een oordeel, hetwelk gevormd of gerijpt is uit hetgeen zij in het volk levend hebben gevonden. Hij wiens denkbeelden in de groote lijnen niet strooken met die zijner kiezers, zal hun vertrouwen niet lang bezitten. Hij doet beter heen te gaan. Een blijvend conflict is trouwens ondenkbaar.
Waar de Kamer zich tot tolk maakt van hetgeen er leeft in het volk, verricht zij nuttigen arbeid. Zij bereidt er den
| |
| |
wetgevenden arbeid voor en biedt aan de Regeering de grondslagen, waarop deze hare overheidstaak kan uitoefenen. Die Regeering is de beste, in wier wetsvoorstellen en bestuursmaatregelen, in wier besluiten en andere overheidsdaden datgene, waaraan het volk blijkbaar het meest behoefte heeft, het zuiverst is gekristalliseerd. Immers alleen dat overheidsbestuur heeft het meest redelijke gezag, hetwelk regeerend krachtens zijn beginselen, steeds in de nauwste overeenstemming is met het rechtsbewustzijn van het volk. Eene Regeering, die hare taak begrijpt, moet dan ook de volks-vertegenwoordiging beschouwen als de levende bron, waaruit zij haar voedsel heeft te putten. Men miskent de functie der Kamer door haar een praatcollege te noemen. Zij is veeleer een leerschool, waarin meer levenswijsheid wordt verkondigd dan in menige collegezaal.
Daarom is het van een eminent belang, dat wij, katholieken, sterk door de eenheid onzer groote beginselen, in de Kamer die beginselen ook zoo krachtig mogelijk tot hun recht kunnen laten komen. Dit zal te gemakkelijker gaan, naarmate de differentiatie in de gekozen afgevaardigden grooter is. Uit hoe meer verschillende deel en des lands zij geroepen worden, uit hoe meer groepen en schakeeringen in de partij zij voortkomen, des te dieper zal hun gezamenlijk gezag wortelen in het geheel der kiezersmassa, die hun het vertrouwen geschonken heeft, een des te invloedrijker geheel zullen zij in 's lands vergaderzaal vormen.
Het mag verblijdend heeten, dat er thans, zoovele, ook nieuwe, vogels van diverse pluimage, voor eene verkiezing worden in aanmerking gebracht. Dat het niet alleen personen zullen zijn met wetgevend talent in den engeren zin des woords, zelfs niet met voldoende talent om steeds technisch critischen arbeid te verrichten, zulks moet men niet al te breed uitmeten. Wat de een mist, wordt door den ander goedgemaakt. Daarenboven zou het geen bevreemding behoeven te wekken, als ten gevolge van de verjongingskuur, die onze partij ondergaat, op den duur meer geschoolde
| |
| |
en meer gevormde elementen ook uit andere kringen, dan waaruit vele onzer tegenwoordige Kamerleden voortgekomen zijn, gingen bovendrijven.
Daarnaast schijnt de ontwikkeling van ons staatkundig leven er ook op te duiden, dat decentralisatie in de wetgeving op den duur niet zal kunnen uitblijven, zoodat de overlading van het Parlement zal ophouden. Dientengevolge zal de eigenlijke wetgevingstechniek veel meer in handen van de Regeering en hare buraux en ambtenaren behooren te worden gelegd. Als men als eisch van democratie stelt, dat het volk in zijne vertegenwoordiging moet deelnemen aan de wetgeving, kan dit niet beteekenen, dat die vertegenwoordiging heeft mede te werken aan de totstandkoming der producten van wetgeving in al hun onderdeden. Maar dan wil dat in mijn oog zeggen, dat zij in de groote lijnen en richtingen van staatsbeleid haar zeggenschap moet uitoefenen, de taak van uitwerking in meerdere of mindere mate onder verantwoordelijkheid van de Regeering aan andere organen overlatend.
J.R.H. VAN SCHAIK
| |
Ontvangen werken -
H. Diemer: De ontwikkeling der bedrijfsorganisatie (Libertas, R'dam); Paul Bourget: De beteekenis van den dood; A.C.A. van Vuuren: De vrouw en armenzorg; Max: Maria Monk, de zwarte non; H.J. de Jong-R. Bouman S.J.: Jezus onze liefde (R.K. Boekcentrale); Anna Catharina Emmerich: Het lijden en sterven van O.H. Jezus Christus, vert. Justinus Meulendijks O.C. (Paul Brand); Joh. Aufhauser: Studiensordnungen für die theologischen Fakultäten (Marcus u. Webers Verlag, Bonn); Gebeden der H. Kerk over kinderen (St. Gregoriushuis, Utrecht); Kard. Mercier: Wat ons de gebeurtenissen leeren (Futura); H. Haverkamp: Anti-oorlogbeweging (Nijgh); F. van Buul: Zonneschijn, leesboek voor het lager onderwijs, voor R.K. scholen bewerkt (Paul Brand); Charles de Coster: Vlaamsche vertelsels, vert. Stijn Streuvels (Veen); Emil Dimmler: Sabbatruhe, Gedanken über mystisches Gnadenleben (Kösel).
|
|