De Beiaard. Jaargang 3
(1918)– [tijdschrift] Beiaard, De–
[pagina 410]
| |
IDiplom.
(komt op).
Een goed machien. Een met veel overleg
gebouwde stoel voor volk dat er in past.
Hier wordt zijn praats gesnoeid....
(Hij luistert, gaat achter de troon staan).
| |
IIGunstel.
(komt op, gaat op de troon zitten).
Een animerend schouwspel moet het zijn,
van af dit hoog gestoelte
de nar zo nedrig in zijn knip te zien.
Medunkt, ik zou hier nog zo kwalik niet in passen,
wanneer ik zitten ging met waardigheid
en de andren aan mijn voeten had....
Parbleu, pardieu! Het eerste wat ik deed,
wanneer ik wat meer souverainement te zeggen had,
was onze vriend, monsieur l'ambassadeur
daar zetten, waar de nar nu zitten moet,
en ik dan hier.... en hoorde hem de biecht,
desnoods de zweep er bij,
want hij wordt mij een raadsel.
(staat op)
| |
IIIPardon, dat 's een surprise!
Diplom.
Mij ook, mijnheer.
Gunstel.
Monsieur, dit is mijn plaats. Hier moet ik staan.
Diplom.
Pardon, de koningin heeft mij die post gewezen.
Gunstel.
Tiens! Tiens! mij ook, mijnheer, mij ook.
Daar zal de nar niet maklik zitten....
Diplom.
Neen, niemand zal daar maklik zitten.
| |
[pagina 411]
| |
Men zit gepaster op de troon.
Gunstel.
C'est ça!
Ik wist en weet het nog niet op dit uur,
wat ik van U moet denken,
en wat ik van de nar moet denken....
De nar doet zeer verdacht!
Doch wat ik zeggen wil, mijnheer:
de brief, die u niet voor wou lezen,
- die aanklacht, die u vals noemt, weet u wel? -
is door de koningin met ernst gelezen,
en het bevel om hem te vangen is gegeven.
Hij komt meteen hier langs.
Diplom.
De hertog?
Gunstel.
Ja! Hoe vindt u dat?
Diplom.
Dat vind ik rijk!
Gunstel.
U is wel gauw veranderd.
Diplom.
Natuurlijk, als hij staatsgevaarlik is....
Gunstel.
Och ja, u zal met hem niets winnen dan gevaar.
Diplom.
Pardon, mijnheer. Er is een misverstand:
de nar had mij gezegd....
Gunstel.
Ik weet er van;
de nar hoopt ons de kaart verkeerd te schudden.
Wat ziet een vrouw soms scherp, mijnheer!
De koningin had dadelik de nar doorzien....
Diplom.
Men komt....
Gunstel.
De nar zal 't aan den lijve voelen,
wanneer hij langer in dit spel souffleert....
(zij verbergen zich)
| |
IV
(Stokbewaarder komt op met de nar).
Nar.
Word ik gekruisigd of gekroond?
Stokbew.
Neen man, hier staat het hobbelpaard,
waarop je rijden mag, zolang je lust.
Een ras - een volbloed hengst.
Pas maar goed op en hou je stevig vast,
| |
[pagina 412]
| |
want als hij steigert bijgeval, dan val je
en bijt in 't zand en breekt je tong.
Nar.
Verlokkend is mijn troon gesteld, nietwaar?
in schaduw van de koninklike baldakijn.
Zij zet mij hier als vogelschrik!
Vergeet er bij dat ik nog praten kan.
Stokbew.
Wie is die zij?
Nar.
Mijn tong natuurlik, wijsgeer.
Zie je dit ringske aan mijn kleine pink?
't Is een geschenk van onze koningin,
destijds toen ik nog in het feest
van hare gratie stond.
Je ziet.... ik ben een machtig man geweest.
Stokbew.
Geweest! Ik hou niet van dat woord;
dat zei 't oud wijf ook, toen zij werd gezoend.
Nar.
Geen rare grappen, alsjeblieft....
Stokbew.
Is niet je pols wat strak, sinjeur?
Nar.
Klaag ik? Wie piept er, jij of ik?
Stokbew.
Je kop.
Nar.
Maar die niet strakker dan een hemdeboordje;
want recht van spreken wil ik houden....
zelfs als ik eerdaags bij jou kom.
Ja, schrik maar niet.
Stokbew.
Welkom, sinjeur!
Maar niet de wand beschrijven, schelm.
Ik ken jou nog van vroeger....
Nar.
Je weet, die cel bij d'Oosterbrug hoort mij.
Daar in die richting, stijgt de morgenzon
en nachtegalen zingen er de ochtend tegen
zo mooi, om er weemoedig bij te worden,
als bij het denken aan de eeuwigheid....
Stokbew.
Loop jij! Wat heb je nou? Dàt malle kletsen!
Nar.
Jij krijgt die ring hier aan mijn pink.
Stokbew.
Jij krijgt die cel.... de beste, die ik heb.
Wat meer, sinjeur? Nou zit je ingebakerd.
Nar.
Ga, beul!... De koningin is bang voor me.
| |
[pagina 413]
| |
Stokbew.
Och, wat je zegt.
Nar.
Ja!
Stokbew.
Ja! ja! sinjeur!
Ik spreek je toch niet tegen? 'k Weet er van.
Zij kan er 's nachts niet meer van slapen.
(strijkt hem over 't gezicht)
Je bent een leuke bol; maar praatjes helpen niet.
Tot ziens, sinjeur! Tot ziens.
(Stokbew. gaat).
| |
VNar.
'k Zal niet mankeren, spinnekop!
Wat nar in heel de joodse Christenwereld
was ooit zó dom als ik en daarbij wat ik ben!
Nooit in mijn lege leven heb ik iets gesmaakt
zoals de zoete zorg, die in mij opstond
en nog staat.... de zorg, hoe vreemd!
om te beschermen dit onmondig kind.
Is dit nu wat ze noemen deugd? Is dit nu deugd?
Wat zou er anders voor orakel in mij schuilen,
dat opvlamt als een wakker vuur....
een allerheiligst vuur in mij? Is dat nu deugd?
Hoe zou ik anders, machteloos, geboeid
en eenzaam en verstoten en tot spot gezet
die nieuwe krachten in mij voelen groeien
die ik nooit vroeger kende...?
| |
VIMonnik.
Daar zit u nou! Ik heb u zò gewaarschuwd.
Bewaak uw tong!
Heeft ook het paard geen breidel in de bek?
Een flink en krachtig dier....
Waarom 't schip bestuurd, door lieden van het vak,
dat toch zo groot en sterk is, zou men zeggen...?
Omdat het zonder roer, juist door zijn grootheid,
een speelbal van de wind en golven is.
Bewaak uw tong!... Het spijt me wat ik zie.
De tong, mijn vriend....
| |
[pagina 414]
| |
Nar.
Och pater, zo'n klein ding.
Monnik.
Een kleine vonk.... en 't grootste bos
vliegt er in vlammen van.
De tong, mijn vriend, is aan een vuur gelijk,
zoals Jakobus zegt in zijn gewijde brief.
Nar.
Wat, pater, heeft u liever in de mond,
een kikker of een tong?
Monnik.
Ik zal maar gaan.
Nar.
In ernst! 'n Tong als de mijne, meen ik.
Ik ben een nar, ik heb geen kikker in de mond....
maar narrevlees. Wat moet ik doen?
Nu heb ik steeds gehoord: de kracht van Gods genade
verenigt zich met 't innigst van de mens.
Wat moet ik doen? Ik weet niet wat het is;
mijn wil is sterker dan mijn tong;
al zet ik ook mijn tanden op mijn tong,
'k kan van mijn hart geen moordkuil maken!
| |
VII
(De hertog, geboeid, een doek voor de mond, wordt door gewapende knechten door de zaal gevoerd.)
Nar.
Hé daar, mijnheer! Heeft u uw tong verloren?
Wij praten juist van tongen. Is u d' uwe kwijt?
Ja! ja! Ik weet er van, u heeft me niets te zeggen.
Het is een klein rap ding. Bewaak uw tong!
Knecht.
Kom mee. Vooruit! of 'k stoot mijn speer je op je ribbenkast.
Nar.
Hier zit ik, heer!
Ik neem de zorg op mij voor uwe dochter.
(Knechten met hertog af.)
| |
VIIINar.
Hoem! hoor hem brommen in zijn doek.
Monnik.
Dat is niet mooi dat u hem plaagt, onchristelik!
Nar.
Ben ik zijn beul.... of zijn het anderen?
Monnik.
Het zijn de hoge bomen....
| |
[pagina 415]
| |
Nar.
Oud nieuws!
Monnik.
die vatten 't eerste wind. Ik ben ook bang voor u.
Bewaak uw tong. Ik ga.
Nar.
Ik zit hier laag genoeg. Ik ben geen hoge boom.
Ik zit wel zo gezellig bij de grond,
dat ik het gras kan horen groeien.
(Monnik af.)
Wie heeft dat ook gezegd, dat hij die kunst verstond?
Ik ben er: Salomon.... en 't was maar narrerij, zei hij.
Mijn wetenschap gaat verder: ken je zelf! Haha!
Ja, God zal me genadig wezen....
| |
IXDienaar
(van de hertogin).
Ben je alleen, sinjeur? Ben je alleen?
Want anders komt ze niet. Ben je alleen?
Nar.
Neen dwaashoofd! Ik ben niet alleen.
Heb je nog nooit gehoord, dat er een engel is,
een engel Gods, die altijd met ons gaat,
en ons zo trouw ter zijde staat
als ons geweten zelf?
Dienaar.
Verroest! jij met je dolle snuit.
(afgaand, tot hertogin)
Ik zie allenig hier de nar en niemand anders.
(af.)
| |
XHertogin.
Och, arme vriend! dat is erg treurig wat ik zie.
Nar.
Ik arm? Ik kan wel zingen van de weelde
en 't rijkst geluk....
Hertogin.
Ik ben de schuld van alles.
Nar.
Wat komt u doen?
Hertogin.
Wat kan ik voor je doen?
Ik word hier radeloos.
Nar.
Ga naar de koningin en vraag om raad.
U weet, haar stem is zacht, al is ze boos.
Hertogin.
Weet je wat er gebeurd is met mijn vader?
| |
[pagina 416]
| |
Nar.
Ik zag hem hier gevangen nemen.
Hertogin.
Mijn voorgevoel komt uit. Wat zal ik doen?
Nar.
Ik zou u willen helpen.... en ik zal u helpen
Maar nu, terwijl ik bezig ben, zoals u merkt,
komt u me wel wat ongelegen, ja!
Hertogin.
Ja, lach maar, nar! Ik kan niet lachen meer.
Nar.
U zult er moe van worden, net als ik.
Hertogin.
Ik kwam je zeggen, vriend, dat ik ga vluchten.
Ik tuur met ongeduld de lange wegen op,
die leiden naar het Noorden en het Zuiden,
en ben met mijn gedachten ver van hier.
Nar.
Weet u wel zeker dat er niemand luistert?
Hertogin.
Zo gauw de maaltijd deze avond is begonnen,
sta ik van tafel op en houd me ongesteld,
ga naar mijn kamer en verkleed me,
en vlucht. Ik vlucht! Ik blijf niet langer.
Maar ook mijn vader zal ik redden,
en jou neem ik ook mee, als je tenminste wil...
Nar.
U is nog jong en durft veel voor uw jaren.
Weet u wel zeker, dat hier niemand luistert?
Hertogin.
Je ziet mij voor onnozel aan en meent dat ik niets durf.
Ik ben geen kind meer, nar.
| |
XINar.
God help ons! Daar!
Gunstel.
Haha! Monsieur le fou.... Mademoiselle.
Hertogin
(trekt zich zwijgend terug).
| |
XIIGunstel.
Dat is geen permanente zetel, hoop ik.
Hij zit waarschijnlik op de duur wat lastig.
Nar.
Heb u hem uitgevonden? Wees geprezen.
Die hem heeft uitgedacht, mijnheer,
was iemand met een christelik gevoel
en gunt zijn evennaaste meer dan zich.
Zag u dat meisje zonder vader gaan?
Gunstel.
Neen, ik heb niets gezien.... een weeskind, zegje?
| |
[pagina 417]
| |
Nar.
Ja, dat uw ogen minder deugen, wist ik.
Ik hoop, uw oren zijn perfekt.
Gunstel.
Ik heb geen woord, moi foi, gehoord. Wat is er dan?
Nar.
Wees dan gelukkig, monseigneur!
Ga nu, verricht uw edel werk
en roem op uw bekwaamheid, luistervink.
Gunstel.
Enfant terrible! Hahaha!
Pas op of 'k zet mijn voet je op de bek.
(af.)
| |
XIIINar.
Ik zeg er amen op! Hahaha!
(Hertogin komt weer op.)
Nu merk ik toch, dat u geen kind meer is;
u hebt tenminste niet gehuild,
en ging niet verder weg dan nodig was.
Hertogin.
Vanaf de dag, dat ik hier ben gekomen,
loopt alles wat ik wens of wil mij tegen.
Och, dat ik daar niet eer aan dacht....
Nar.
Wat wil u doen?
Hertogin.
Dit juk, dit domme ding....
(zij neemt hem het juk af.)
Nar.
Nou wordt u ook al staatsgevaarlik, dame. -
Ik merk dat deze goede daad van u
mijn hart met stille vreugd vervult.
Hertogin.
Mij ook.
Nar.
Nu luister: vóór dat andren komen.
Kom morgen in de vroegte bij de Oosterpoort.
Daar in de muur, daar is een venster,
ruim als een deur zo groot.
Kom in de vroegte, tegen dat de zon opstaat
en men hier eindlik slapen gaat,
en zorg voor paarden, zorg voor alles....
neem enkel één man van uw dienaars mee,
die u van jongsàf kent.
Hertogin.
Ik zal voorzichtig zijn. Je woord geeft moed.
Je wekt me in mijn ziel....
| |
[pagina 418]
| |
Nar.
Ga dadelik,
dat niemand u met mij nog ziet.
(Zij gaat).
| |
XIVDiplom.
(achter de troon)
kucht.Nar.
Mijn God!
Diplom.
(kucht).
Nar.
Kom binnen! Binnen!
Diplom.
Hier ben ik, binnen.... ja! Dáár stond ik.
Schrik je er van?
Nar.
Daar staat mijn hart bij stil.
Bij onze vriendschap en de achting voor elkaar....
Diplom.
Wat zou je willen, dat ik voor je deed?
Nar.
Hier sterven! Sterven, hier, op staande voet.
Want zelfs wanneer uw tong in stukken brak,
dan zou u hikkend nog vertellen wat u weet.
Beul, wees gevloekt.
Diplom.
Ik nar? Ben ik een beul?
Nar.
Wanneer u mens was, zou ik tot u zeggen:
ontferm u over haar. Heb medelij,
- u merkt, het gaat niet over mij? -
want zij is nog een kind, zó zonder erg,
als werd zij in eenander land geboren dan het onze,
en op een andre wereld dan wij kennen.
Nu hebt u haar geluk en heel haar toekomst
als op een schotel voor het grijpen.
Diplom.
Een smakelike vrucht, niet waar?
Nar.
Wanneer u mens was, zou ik zeggen:
ontferm u over haar, heb medelij!
Dan zou ik zeggen: u en ik, wij tweeën,
laat ons voor deze keer iets goeds doen
in ons dóórzondigd leven....
laat ons nu eens barmhartig wezen,
laat ons de zwakke bijstaan,
een ongelukkige vertroosten
en het bedreigde kind beschermen.
| |
[pagina 419]
| |
Laat ons, wij sterk-geklauwde rovers,
in d' openstaande wond van één,
die wij hier vinden langs de weg,
de zalf en olie van ons goed-bedoelen gieten,
en luister! verder zorg nog voor haar dragen.
Diplom.
Maar nar, je hebt je passend pak niet aan:
de monnik draagt je pij, mijn predikant!
Nar.
Dàt, zei ik, zou ik zeggen, was je mens;
maar nu je dier, een kind van satan bent,
veracht ik je en fluit je uit.
Ga, zwijn! en wroet je zelf de aarde in.
Daar moet een God daarboven zijn, dát moet!
Bezitter van een ondoorgrondelik geheim,
die in Zijn glorie wordt gekruisigd
om jouw gevloekte vrije-wil!
Diplom.
Zoals ik zei: de monnik draagt je toog....
Nar.
Dat zou je willen! Maar ik heb mijn pak nog,
mijn eigen bonte pak, mijn tong,
en al mijn moed! Ik zal je monnikken!
| |
XVStemmen van hovelingen:
En de nar, en de nar
zal onze koning wezen,
en de nar zal onze koning zijn!
Nu hij daar op de stoel
van zijne vadren zetelt
en audientie houdt....
| |
XVIVorstin
(komt op met gunsteling).
Neen, eerst wil ik de nar alleen eens spreken.
Ik kwam je straf verkorten.... Maar wat nu?
Wie nam dat juk hem van de schouders?
Nar.
U niet, vorstin; u lei het vriendelik op.
Diplom.
De hertogin, vorstin, bezocht haar vriend.
Vorstin
(tot bediende)
Verzoek de hertogin hier bij me.Nar.
Zij nam het hout mij van de schouders,
| |
[pagina 420]
| |
uit louter sympathie, mevrouw,
terwijl mijnheer meesmuilend toekeek van opzij,
en hij, die anders cavalier genoeg is,
de dames, als het nodig is of bijna nodig,
al bukkende, met grote ijver
de veters van de schoentjes strikt,
was deze keer zijn liefste lachje kwijt.
en nam het zwaar stuk hout niet uit haar hand.
Vorstin.
Je praat te veel. Ik vraag jou niemendal.
Nar.
Ik kus uw hand, mevrouw, zelfs als u slaat.
Vorstin.
Heel braaf!
Nar.
Ik meen, als u mij slaat.
Mij mag u kuipen in een ton. Ik ben uw nar.
Vorstin.
Heel braaf!
Nar.
Nu ben ik aan het eind van mijn latijn.
Vorstin.
Heel braaf!
Nar.
Ik geef u toe, ik ben veranderd....
Ik zag een man gebonden langs mij gaan,
Nu is geboeid-zijn niets, als 't nog maar boeiend is.
Maar deze mens kon zelfs niet eens meer praten.
Daar ben ik van veranderd!
Hij rolde vreeslik met zijn ogen,
die spraken boeken vol voor wie dat lezen kon.
Vorstin.
Wij zullen gaan....
Nar.
Ben ik niet braaf?
Als u nu gaat, neemt u mijn zielerust,
dan word ik treurig, knies me dood.
en zing geen lied meer in mijn leven.
Genade! Heb genade!
Gunstel.
Tiens!
Vorstin.
Met jou?
Nar.
Hij heeft een dochter, een onmondig meisje.
Wij leggen er geen eer mee in,
als haar de mammon weeskind maakt.
Diplom.
Daar komt de aap al uit de mouw!
Gunstel.
C'est ça!
| |
[pagina 421]
| |
Vorstin.
Wat heb je toch met haar, dat kind?
Is het iets redeliks, dan kun j' op mij vertrouwen.
Nar.
Ik weet, hoe ik u prijzen moet, u allen,
die zó vol ijver streeft naar breedte en naar ruimte
ten bate van het land, ten bate van het volk.
Mijn God, wat jagers zijn we niet op dit terrein?
Zelfs diefstal, moord en doodslag,
heet land en volk ten bate
zodat hij, die nog ogen heeft en zondaar is,
al denkende tot de konkluzie komt:
er is geen land of, God zij dank, wij zijn geen zondaars meer.
Ik, koningin, ik weet niet half wat hier gebeurt,
maar wij, op school, als jongens zeiden....
Diplom.
Zeiden?
Nar.
Niets! Niets! Maar trokkensomselkaardeharen uit,
om louter recht van 't spel.
Gunstel.
Wat spel, monsieur?
Nar.
Het poppenspel; ik ben uw aap niet, heer.
Vorstin.
Ik heb tot nu toe kalm geluisterd.
Nar, nar, je hebt een zware drank gedronken.
Nar.
Ik gun u volop van die drank.
Vorstin.
Je zou gelukkig kunnen leven, onbezorgd
hier tussen ons, in lachen en plezier....
Iets anders vraagt men van geen nar.
Nar.
Ik kan niet lachen meer.
Diplom.
Brutaal!
Vorstin.
Kun jij niet lachen meer? Dan wordt je overbodig.
Nar.
Neen koningin.
Vorstin.
Dan wil ik hier een andre nar.
Nar.
Ik ben geworden.... of ik uw geweten ben,
ja, of ik uw geweten ben.
Gunstel.
Brutale vlerk!
Nar.
Een goed geweten is brutaal, monsieur.
Vorstin.
Nog eens: je hebt een zware drank gedronken.
Wat heb je toch met haar, dat kind?
| |
[pagina 422]
| |
Nar.
Ik heb niets tegen haar! Niets hoegenaamd.
Diplom.
De man is gek.
Nar.
'k Geloof, dat ik zelfs van haar houd.
Diplom.
Neen! Van haar houdt!
Nar.
Zij is voor mij iets heiligs,
zij is mij, als.... ja, als een zilvren spiegel,
een spiegel, die wat goed en recht is, spiegelt!
Vorstin.
Hij speelt met ons. Wat, van haar houden?
Nar.
Al wat onschuldig is en schoon, als is het ook een kind,
wie zal daar niet van houden?
Vorstin.
Wat heeft de man?
Gunstel.
Gevaarlik! Staatsgevaarlik, is de peuter.
In 't amoureuse en vol hoge dromen.
| |
XVII
(De hertogin komt op).
Vorstin.
Weet dat je als een kind ben, nar,
en dat je spelen wil met scherpe messen.
Nar.
Ik weet er van. Het scherpste mes, dat is mijn leven zelf.
Zo, meisje nog al levend en zó lief.
Dat kan nog heel lang duren,
die schoonheid van het leven, meen ik.
Wanneer het niet verging, kon 't eeuwig duren!
Ik profeteer het u, uit Nazareth, waar ik nu woon.
Ik profeteer. Neen, zwijgen! Bind mijn tong eens vast,
en ik zal denken zo vermetel,
dat God omhoog m' alleen begrijpt....
Vorstin.
Genoeg!
(tot hertogin)
Dat had ik nooit van u gedacht!U heult met deze nar. Kom, zie mij aan!...
Geen wonder, dat er vrienden van mij zijn,
die zeggen, dat uw vader....
Hertogin.
Arme vader!
Vorstin.
Wat moet ik denken dan van u,
als u, ondanks uw jeugd - ik sta verbaasd - een
nar tot hulp zoekt in mijn huis!...
| |
[pagina 423]
| |
Nar.
Vorstin! Ik protesteer.
Gunstel.
Hou dicht je mond.
Nar.
Ik sterf nog liever dan nu zwijgen!
Dat kind is zó onschuldig als het licht.
Wie anders zegt moet in de spiegel zien.
Vorstin.
Weg met die nar, de kerker in.
Ik ben hem moe.... Jij meisje, wees voorzichtig!
(Vorstin af met gunsteling).
| |
XVIIIHertogin.
O God, mijn arme vader is verloren.
Wat moet er van mij worden?
Nar.
U kent de kracht van 't lijden slecht,
om nu al moedeloos te worden.
Van alle menseleed ligt in de kom
van 't leven niet meer dan de dood.
Wat wil u meer? Het is om moedig van te worden!
Hertogin.
Niets! Niets! Ik vlucht van hier.
Nar.
Vergeet niet, deze heer heeft ons beluisterd.
Hij zal u alles zeggen, wat u wil....
Vertrouw hem niet. Vaarwel!
| |
XIX
(tot stokbewaarder). Kom domper, neem me met je mee.Stokbew.
Ja, slapebeen! Je zal er stijf van zijn,
steun maar op mij.
Nar.
Dat 's hoffelik.
Dat 's christelik.
Stokbew.
Ik zal jou altijd fijn behandelen,
al moest ik je de dood aandoen.
Nar.
Je krijgt een gouwe leunstoel in de hemel
voor al je zorgen, die je voor mij lijdt,
(zij gaan).
| |
XXDiplom.
Wat wil de man? Hij praat, hij raaskalt,
hij werpt zich zelf hals over kop in 't ongeluk,
alsof hij dit met opzet zoekt.
| |
[pagina 424]
| |
Mij om het even!... Eigen schuld.
Zo, wil u vluchten in de vroegte, hertogin?
Dat kost de nar het leven, als het kwaad wil.
Hertogin.
Mijnheer!
Diplom.
Dit kost de nar het leven, zeg ik,
en u is er misschien de schuld van.
Ik ken de nar al jaren lang.
Hij is ondanks zijn goede kwaliteiten
een te loslippig man.
U komt hier nooit vandaan, zolang hij praat.
U moest wat meer vertrouwen in mij hebben,
ik zou u kunnen redden!
Hertogin.
Mij? - Mijn vader!
Die arme nar!
Diplom.
Wat maal ik om die nar?
Ik zeg: ik zou u kunnen redden, u!
Niet een van allen hier, die zo als ik
in gunst staat bij de koningin. Begrijpt u mij?
Ikzou misschien veel vanhet uwe kunnenredden....
Wij zouden kunnen trouwen, wij....
Hertogin.
Wij?
Ik kan van droefheid bijna niet meer zien.
Diplom.
Als u niet wil dan moet ik openbaren,
wat nu het plan is van uw vlucht,
hoe of de nar, met al zijn domme praten,
U ongelukkig maakt.
Hertogin.
Dat doet hij niet!
Diplom.
U kent mij niet. Uw vader kent mij beter.
Mij gaat uw toekomst aan het hart.
Ik zeg u: wees voorzichtig met die nar.
Hertogin.
Die nar acht ik zó hoog, dat als ik aan hem denk,
ik in mijn ziel iets voel, mijnheer,
dat ik hem wel mijn kostbaarste bezit
durf toevertrouwen zonder angst of zorg.
U ken ik niet! Maar 'k sterf nog liever
arm en verstoten in de bloei van 't leven....
| |
[pagina 425]
| |
Diplom.
Ik praat niet van de nar. U praat te vlug.
Uw eigen vader....
Hertogin.
Wat dan met mijn vader?
U maakt mij gekl Mijn hoofd loopt door.
Diplom.
Dat hij gevangen werd, dàt is mijn werk.
Hertogin.
De nar?
Diplom.
De nar? Wij spreken van uw vader.
Hertogin.
Kan u hem redden? God! Ik weet niet wat ik zeg....
Mijn hoofd! U moet hem redden!
Neen, 'k geloof niet wat u zegt.
| |
XXI
(De nar haastig op).
Diplom.
Ik zeg u: alles wat gebeurt en nog gebeuren zal,
dat is voor u.... om u te redden.
Uw vader speelde met zijn leven.
Uw vader is een onvoorzichtig man,
hij brengt zelfs u in groot gevaar....
U hebt te kiezen tussen mij en hem.
Hertogin.
Te kiezen? Wat? Mijn vader of....
Diplom.
Mij, of die domkop van een nar!
Want anders vrees ik ook voor u....
Mij gaat uw toekomst aan het hart.
Nar.
Gelogen! Laffe vleier, huichelaar!
| |
XXIIStokbewaarder
(opkomend).
Zó, ben je hier, sinjeur?
Dat waag je nooit meer: mij ontlopen, man!
Dan krijg je boeien aan.... Wat speel je?
Je maakt me kwaad. Kom mee!
Nar.
Een woord nog, rakker, en ik ben gerust.
(tot diplomaat).
Als ik u ernstig aanzie, wordt mijn hart ontroerd.
U is er één, zoals er meer nog zijn.
U is u van geen schuld bewust,
is u van niets bewust,
maar zelfbewust, of er geen rechter leefde....
Dat God u wel beware, meisje.
| |
[pagina 426]
| |
Diplom.
Kom, haast je, breng dat warhoofd weg.
Nar.
Een woord nog, rakker, en ik ben gerust....
Diplom.
U is geen kind meer, hertogin.
U zal te kiezen hebben tussen vrijheid of ellende.
Hertogin.
Ik kies de vrijheid.
Diplom.
Die breng ik!
Hertogin.
Ik kies de vrijheid zeg ik,
al zou 't in boeien zijn en dood.
Nar.
Ik ben gerust,
(tot stokbewaarder)
wij kunnen gaan.
(tot diplomaat). Ook u kan gaan, mijnheer.De vrijheid is geduldig als een nar
en geeft zich nooit gewonnen.
(buigt voor de hertogin).
(Gordijn)
| |
Vierde bedrijf.Kerker, met tralie-deur als venster.
| |
IKnecht I.
Toe nar, schud nog een moppie uit je mouw,
je ben er gauw mee als mijn mond bij 't eten.
Stokbew.
Kom, mannen, zeg maar amen!
't Is mooi geweest. De nar wordt moei. We gaan.
Knecht II.
Een mens lacht veel te weinig in zijn leven.
Nou nar, wat meer?... Je doet als die sinjeur,
die praat of ie doofstom is als een vissie.
Hij kwam hier razend bij ons binnen,
dat wij met zes man moeite met hem hadden.
Nou zit-ie neer in zak en as
en is dezelfde branie niet meer, die hij was....
Is dat niet vreemd? Wat wil mijnheer gebruiken?
Nar.
Ja, denk je toch eens in, mijn jonge vrinden,
dat er geen God of heilig recht bestond....
en wij het voedsel, dat we daagliks eten
| |
[pagina 427]
| |
- of leer of touw of steen of slangestaart -
als 't allerbeste prijzen moesten voor altijd,
heel zonder uitkomst, zonder hoop zelfs,
dat eenmaal op een wonderbare dag,
dit alles triomfantelik vereffend werd.
Wat waren wij dan wel voor stakkers!
Knecht II.
Meen je waarachtig, nar, dat er een hel bestaat,
dat er een hemel is en alles nog in orde komt?
Nar.
Dat weet ik zeker als mijn dood.
Knecht I.
Jij ben een mooie! Die is heel onzeker.
Maar tòch, ik ben het met je eens.
Knecht II.
Wees jij nou even stil! Waarom, menheer de nar?
Nar.
Waarom?
Knecht II.
Daar zit-ie met zijn mond vol tanden!
Man, dood is dood.
Daar kan geen koning wat aan doen.
Nar.
Neen, leeghoofd! Recht is recht....
een zon, die licht en leven geeft,
zodat we ons met mate warmen mogen.
Nietwaar? jij, in de hoek gesmeten schooier,
wij! de gestranden op dit stenen eiland,
wij weten meer van dit geheim.
Ben je nu wijs geworden en eenvoudig?
Hertog.
Laat me met rust! Laat me met rust!
Knecht II.
Die zegt niet: recht is recht!... Nou jij!
Zwart roggebrood.... en water drinken.
Nar.
Ik kan niet anders dan die rustige
bewondren en benijden.
Hij had een dochter, die hem dierbaar was,
een grote naam en geld en goed
en ijdelheden bij de vleet,
die hem heel na ter harte gingen.
Verarmd, veracht ligt hij nu neer als drek,
als drek, in 't midden van de straat,
waarvoor het plebs de neus ophaalt,
en heeft niets nodig dan wat rust.
| |
[pagina 428]
| |
Hij kent geen zorgen meer.
Hertog.
Nar, spot niet met een ongelukkige als ik.
Jij kent mijn dochter immers.... Zwijg!
Want denken kan ik niet aan haar,
of 'k wens mezelf de dood.
Ik word waanzinnig in dit hol.
Laat me met rust! Ik smeek het je.
Stokbew.
Kom mannen, onze tijd is om!
Knecht.
Nee, die is hard veranderd, zeg ik.
(Zij gaan).
| |
IINar.
Mijnheer, daar zijn wij eindelik alleen....
Zoals de bruid zei op de trouwdag.
Hertog.
Laat me met rust!
Nar.
Ik denk er zelfs niet aan;
al komt er moord en doodslag van.
Nu luister! Ieder woord is kostbaar;
Ik heb iets heel biezonders....
want wij gaan vluchten uit dit hol,
ja, vluchten, ver van hier!
Of is uw goed geweten en uw moed
zo diep gezonken, dat een vlooi
meer levenslust bezit, dan mannen zoals wij?
Want u.... u zet uw lippen zo verbeten,
als was u tegen uw zin gewogen en
te licht bevonden.
Hertog.
Dàt ben 'k ook.
De pest zal allen halen in dit huis!
Nar.
Dat meent u niet.
Hertog.
Dat meen ik wèl.
Jij, stommeling, wanneer niet die verdoemde keten
mijn wil te machtig was.... dan....
Nar.
Wat?
Hertog.
Sprong ik de dood in met een vaste sprong.
Weet jij waarom de schurken mij hier smeten?
Nar.
Hun goed geweten was zo kranig.
| |
[pagina 429]
| |
Hertog.
De pest zal allen halen in dit huis!
Nar.
Uw dochter dan?...
Hertog.
Terg mij niet langer, dwaas!
Of 'k neem het eind van deze ketting
en sla je hersens in.
Ben je door deze beulen omgekocht
en hier gebracht om mij te martelen?...
Heb medelij!... Wanneer je wist wat ik hier lijd.
Want denk ik aan mijn arm onschuldig kind,
dan stormt de wanhoop en de waanzin op mij aan.
Geen woord meer over haar.... geen woord!
Nar.
Bij God! U is te haastig in uw haast.
Gelooft u 't niet?
Hertog.
'k Geloof aan niets meer, gek.
'k Geloof alleen aan roofdiertanden.
Nar.
Dat is heel erg! Daarbij ben ik ten einde raad.
Dan laat ons bidden op dit uur.
Kom: ‘Onze vader, die in de hemelen zijt’....
Ga door! Wat? ken u dat gebed niet meer?
Een kind zuigt het zijn moeder af
en vader eet het bij zijn brood....
‘Vergeef ons onze schuld, gelijk ook wij vergeven
aan onze schuldenaren’....
Ik zelf, een nar, ik bid het soms met diepe ernst,
- al is het met de tanden op elkaar -
want er komt moed en taaiheid van
en geestdrift in het oog.
Neen, luister.... draai me nou uw rug niet toe.
Ik weet het wel, ik zeg het immers ook,
soms als ik bid, zet ik mijn tanden op elkaar,
als ik voor onze schuldenaren bid.
Het valt niet mee.... te bidden voor zulk tuig,
dat ons hier smeet als minderwaardigen.
Ja, vloeken zou wat minder moeite kosten.
Maar luister!... Laat mij nu niet stikken
in dit, 't zwaarste uur van 't leven.
| |
[pagina 430]
| |
Het geldt uw kind.
Nu wakker, moedig, monter op als mannen!
Nu gaat het om dé vrijheid van uw dochter,
voor wie ik zulk een eerbied heb,
als voor geen sterveling op deze lamme wereld.
Hertog
(springt op, heftig dreigend met zijn keten).
Zwijg, hond! Ik ben genoeg gemarteld.
Nu ben ik op!
Nar.
Wat is het dan, dat ons tot gekken maakt
en ons geen woord meer helpen kan?...
De daad! de daad mankeert.
(Hij neemt uit het stro van zijn legerstee een kort zwaard en een sleutelbos).
Zie hier, mijnheer! Ik heb de sleutels van de vrijheid,
en wapens om de sloten te forceren.
(Begint de sloten en de deur te openen).
Het is niet donker meer daarbuiten.
Het blonde licht zweeft over alle hoogten aan
en zingende geruchten fladdren rond.
O! Trotse beulen, die ons in dit donker smeet
wij willen licht, dat in onz' ogen schijnt
en vrijheid, die om onze hoofden zingt.
Mijn God! Ik zou die tralies met mijn tanden
haast scheuren.... die wrede tralies en die sloten,
die hard als roofdiertanden staan
en licht en vrijheid tegengrijnzen,
de roofdiertanden, waar u ook van sprak.
Haha! Het oude roest valt af. Het slot geeft mee.
De deur.... wijkt voor de vrijheid!
(Hij rukt met grote inspanning de traliedeur open.)
Ziedaar, mijnheer! Wanneer u ogen heb....
De vrijheid voor uw voet.
Is het niet als een landschap, waar de zon opgaat?
Hertog.
Een nieuw vertrouwen siddert door mijn ziel.
Kan je? Neem mij die boeien af.
(De nar doet het).
| |
[pagina 431]
| |
Heer Jezus! Wees geprezen voor die man!
Daar liggen nu de dingen, die ik vreeslik haatte.
En nu? Mijn kind! Hoe redden wij mijn kind?
Ik heb me zwaar aan haar bezondigd.
Je mag het weten.... voor jou durf ik biechten.
Ik ben een slechte vader. Erger dan een beest.
Bezeten door een zucht naar macht,
bracht ik helaas mijn kind hierheen,
mij zal het God vergeven! als een lokaas....
Om menschen op mijn hand te krijgen.
Mijn dochter.... als bedroevend instrument!
Nar.
Waarachtig, een bedroevend instrument,
wat is de schoonheid meestal anders?
En.... alle heulders en verraders kwamen tot u,
fel op haar schoonheid.... en op macht die u zou krijgen?
Laat ons maar zwijgen, heer!... voorbij!
De stiekeme verraders hebben u verraden.
Voorbij!... nu redden wij uw kind.
Hertog.
Kan dat?... O vriend, je maakt de nieuwe dag,
alsof ik kind ben, zo gelukkig.
Ik voel de tranen op mijn koude vingers....
Jij ben de eerste man, die mij ziet wenen,
sinds ik van kind een zondaar werd.
Nar.
Nu luister, heer! En weet hoe God genadig is.
Daarbuiten staan al paarden klaar....
Wanneer u luistert, briesen ze.
Ze staan van ongeduld te stampen.
Daar zijn ook enklen van uw mannen....
Hertog.
Mijn dochter?
Nar.
Is natuurlik bij ze.
Zij zal de blijheid van de vrijheid zijn.
| |
IIIStem
(knecht van de stokbewaarder).
In orde, baas! De grapjas is er nòg.
Kijk zelf maar met uw eigen ogen.
| |
[pagina 432]
| |
Stokbew.
Goddank! Hij is er nog. - Ik zweet er van;
ik zat in spanning als een vrouw, die kramen moet.
Geef dadelik mijn sleutels over, heerschap.
Mijn sleutels! mooi! zo'n vuile dief!
En ook mijn zwaard, mijn dolk, en gauw!
Dat moest waarschijnlik dienst doen, hé?
Hoe heeft het kreng mij zo' gerold,
en ik zag niks? Haha! En daar de traliedeur....
De kooi is open. Asjeblieft!
Nar.
Laat ik je even zeggen, lieve rakker....
Stokbew.
Hou jij je snuit! Wat ik heb, dat gaat voor.
Ik zweet er van.
Nar.
Eerst ik en luist'ren zal je:
Jij ben een man in harde dingen grootgebracht,
en alle jaren van je leven deedt je ruw geweld:
gevangen-zetten, slaan en folteren en doden!
Nu verg ik één kwartier van je wreed leven;
bij onze ouwe vriendschap, stokbewaarder,
je weet voor wie ik opkom, vriend!
Stokbew.
Ik weet van wie je spreekt. Te laat! te laat!
Nar.
Te laat! Vloek over je!
Stokbew.
Dat dametje, nietwaar?
die hertogin, daar heb je 't over?
Nar.
Als jij met je vervloekte lafheid
mij nu niet helpt, zoals je mij beloofde....
Stokbew.
Je liegt! Ik heb je niks beloofd, mijnheer!
Toe, maak je dik! - Ik heb alleen gezegd:
ik knijp een ogie dicht, als jij hem smeert.
Nar.
Nou, dan?
Stokbew.
Maar dat is over. Dat is uit!
Als jij je leven lief heb, moet je horen,
want ik ben zelf beroerd er van.
Mij werd bevolen, dalik naar je toe te gaan....
Nar.
Je bent er. En.... door wie?
Stokbew.
In naam der koningin.
Nar.
O God-Almachtig! Wat zal ons gebeuren?
| |
[pagina 433]
| |
Stokbew.
Voor dat de dag om is....
Nar.
Dood! Dood?
Stokbew.
Je hangen aan de worgpaal, beste vrind....
Wanneer meneer hier zou gevlucht zijn
of als de hertogin ontkomt.
En.... vallen zal mijn eigen hoofd,
als ik niet stipt gehoorzaam.
Zo zie je dat je praten ijdel is,
want vlucht zij, dan val jij,
en vlucht jij, dan ben ik getekend.
Ik ben er ook beroerd van, nar!
| |
IVKnecht.
Baas! baas! daar komen heren aan,
twee hoge omes met bedienden.
Die hebben meer op dan hun hoeden.
Stokbew.
Doe dicht dat hek!
(Knecht duwt de traliedeur aan)
Nar
(tot hertog).
De ketting in je hand
en slapen! 't Goed geweten slaapt.
| |
VGunstel.
(aangeschoten en geleid door een bediende).
Ik doe het niet voor mijn pleizier,
monsieur l'ambassadeur. Hou vast, jij knaap!
Diplom.
Wij komen maar eens even kijken,
of ieder hier zijn plicht doet, stokbewaarder....
of er gewaakt wordt en geslapen.
Gunstel.
Het ruikt hier muf, monsieur bouffon.
Dit is geen plaats voor gentlemen.
Hoe gaat het, fou? Toe, jongen, ho!
Een rare vloer.
Nar.
Hoe zal het gaan?
Ik ben waarachtig blij dat ik u zie,
want ik verveel me dood.
Tyrrheense rovers bonden al vóór Christus' tijd
hun krijgsgevangenen aan lijken vast.
| |
[pagina 434]
| |
Gunstel.
Wat wil u daarmee zeggen? Ho!
Nar.
Dit halve lijk hier naast me hindert me.
U doet mij heel veel eer. Wat zal ik zingen?
Diplom.
Dat is wat anders dan je gister zei.
Hij zou haar redden. Ha! Een mooie redder!
Gunstel.
Ma foi! Hou vast! Ik heb een aardigheid:
de nar moet voor ons zingen,
de nar is een goed musicus.
Toe jongen, trek die beer eens aan zijn keten.
Neen, hou me vast! Chantez! chantez la femme.
Diplom.
Hij zou ontvluchten met haar! Mooie held!
Nar.
Niet meer! Nou zit ik vol met zomersproeten.
Diplom.
(tot stokbew.)
Jij staat met jouw hoofd voor hem in.Ik zeg....
Stokbew.
Ik weet er van, mijnheer.
Diplom.
(tot nar)
Wij kunnen jou niet missen.Gunstel.
Tiens, tiens! de nar moet voor ons dansen
Monsieur bouffon, dansez, chantez!
Diplom.
(drijft hem met zijn degen).
Op! Dansen! Een-twee-drie! hop! hop!
Al is 't een dodendans. Spring op!
Een-twee! Nog eens! Hop! een-twee-drie.
Gunstel.
Bravo!
Diplom.
Hop manneke! hop! hop!
Toe manneke! op! op! of 't kost je narrekop.
Gunstel.
Bravo! Een-twee! Toe, jongen, hou me stevig.
Chantez, chantez la femme!
Nar
(zingt).
‘En als ik fluister: jou alleen....
dan schudt je 't hoofd en zegt: neen, neen.
Niet denken! Dansen! Hartedief!
Ik kan 't niet zwijgen: 'k heb je lief!
Ik dans de maat van: mijn, mijn, mijn.
Daar komt als antwoord: pijn, pijn, pijn.
Wat is er beter dan ik bied:
Geld, goed en weet ik wat al niet?
| |
[pagina 435]
| |
Een beetje liefde, een beetje trouw,
een beetje valsheid vraag ik jou.
Wat dans je wild? Wees vrijl wees vrij!
een beetje valsheid hoort er bij.’
‘Wat baat mij geld, wat baat mij goed?
Die ander gaf ik ziel en bloed.
Hem min ik en hij brengt verdriet....
een beetje valsheid geef ik niet!’
Gunstel.
Bravo! 'k Geloof, het is charmant.
Diplom.
Wij kunnen hem niet missen!...
Dan gaan wij, monseigneur?
Gunstel.
Ja, slapen.
Parbleu! Ik heb me kostelik geamuseerd.
Maar 't ruikt hier muf.
(zij gaan).
| |
VI
(De nar opent de traliedeur).
Stokbew.
Wat wil je doen? Je heb gehoord....
Nar
(zingt).
‘Wat baat mij geld, wat baat mij goed?
Die ander gaf ik ziel en bloed.’
Wat ik wil doen, cipier?
Lucht man! 'k Verlang wat licht en lucht.
Er broeit hier iets om van te stikken.
Stokbew.
Nu heb je 't zelf gehoord, menheer de nar.
Je moet je schikken, vriend. Er zit niets anders op.
Hertog.
Hij heeft mijn dochter in zijn macht.
Nar.
Ach, hoor toch eens, zo' levenslustig
fluit daar een vogel buiten deze muren.
Wat jeugdig en onsterflik schijnt de zon!
Het is, of alles nooit zo mooi was als vanmorgen,
en mooier wordt, hoe meer ik er naar zie.
Mijn God, mijn God, waarom is deze wereld zó,
en zijn de menschen wat ze zijn?
Ik wil het niet! Ik kan, ik mag niet sterven.
| |
[pagina 436]
| |
Ik moet haar redden.... moet ik niet?
Ik neem de hemel tot getuige:
ik vloek op iedre schurk, die 't mij beletten wil,
al was het satan zelf!
Voor 't eerst in mijn armzalig leven iets te doen....
een daad, die God en mensen mogen zien.
Stokbew.
Er is een grooter macht dan ik.
Ik kan er niets aan doen. 't Gaat hard om hard,
wanneer je bij je plan blijft, nar,
en haar wil redden....
Nar.
Ja! haar redden!
Wij praten weer te lang; nu voort!
Ik hoor de paarden buiten briesen.
Geen woorden meer. Nu daden! Daden! Op!
Wij vluchten alle drie! Jij ook, cipier!
(Hertog en nar vluchten. De hertog ontkomt De nar wordt door de knecht en de stokbewaarder gegrepen).
| |
VIIStokbew.
Hier! Hier! O nar, wat slecht, wat laf!
Wil je dan mij de dood aandoen?
Dat had ik nooit van je gedacht!
Waar zijn je praatjes nu, je grote woorden,
waar is je moed en al dat moois,
waarvan je sprak, waarmee je blufte?
Want was je 'n moedig man, dan stierf je stil
en zonder woorden, als het zover kwam....
en waagde niet een man als mij eraan.
Een lafaard ben je met een bek vol praats,
Mijn vrouw en kinderen, mooi-prater!
Zal ik mijn eigen vrouw en kinderen wagen?
Aan jou is niets verloren.
Nar.
Neen, niet veel....
Mijn eigen-ik is alles wat ik heb.
Ben je vergeten soms....
Stokbew.
Wat is zij meer dan jij of ik?
| |
[pagina 437]
| |
Je meent, dat ik die hertogin vergeet, nietwaar?
Als zij ontkomt, staat jouw hoofd borg;
als jij ontspringt, kost het mijn kop.
Dit wordt jouw laatste dag, sinjeur.
Of wil je dat ik groot alarm sla, nar,
en dat de wacht die hertog even vangt?
Dan blijf je kalmpies leven, jongen!
Zal ik? Zal ik de wacht een teken geven?
Let op! - Hij komt terug.... met haar, de dame.
Dat had ik van mijn leven nooit gedacht!
| |
VIIIHertogin
(nog onzichtbaar).
Ik ga niet, vader. Neen, ik vlucht niet weg,
of ik moet weten wat de nar te wachten staat.
| |
IX
(opkomend)
Mijnheer de nar....
Nar.
Uw dienaar, hertogin.
Hertogin.
Ik dank u voor mijn vader.
Nar.
Wordt u bewaakt?
Hertogin.
Neen, niemand let op me. Ons plan lukt prachtig.
De paarden en bedienden staan hier dicht bij.
Nu zeg me, waarom u niet met ons gaat?
Nar.
Maar haast u toch! Het wordt hoognodig tijd.
Ik ga niet met u mee.
Hertogin.
Niet met ons vluchten?
Dan blijf ik ook. Ik voel wat u te wachten staat.
Nar.
Neen? Nu moest ik geen nar meer wezen.
U praat, alsof u 't ernstig meent,
alsof dit voorstelt, wat men bijbels noemt:
een uur der duisternis, een uur van dorre dood....
dit zonnig zomermorgenuur!
Hertogin.
Ach nar, mijn vriend!
Nar.
Dat zei de roodborst ook.
En weet u wat de kleine vogel broeide?
| |
[pagina 438]
| |
Een koekoekei!... Neen luister, hertogin:
ik heb een zekere positie in dit huis;
ik wil niet weg, ik heb hier alles,
ja alles, wat mijn hart begeert....
en ook in aanzien ben ik machtig.
Hoe, zou ik dit zo alles maar vergooien?
Neen, luister, hertogin: ik ben de wijste nu,
ik blijf wat ik hier ben, mijn leven lang,
mijn leven lang....
dit mag u mij niet kwalik nemen.
Hertogin.
Is het waarachtig als u zegt...?
Nar.
Nu ga! En haast u, rep u!...
Eens kom ik later op uw slot te gast,
al zingend kom ik dan,
misschien dit jaar nog, hertogin,
misschien het volgend jaar.
Of.... mocht u soms in uw verbeelding
eens aan me denken vóór die tijd....
dan, bij uw gunst, dan zal ik als een dichter
uw jeugd omzweven en uw dromen dromen,
en bloemen brengen in uw huis....
Wanneer u aan mij denkt, ben ik bij u.
Maak u voor mij niet ongerust.
U ziet: ook voor mijn voeten ligt de ruimte,
ik kan van hier gaan, als ik wil,
dus kom ik, als ik wil, bij u.
Nu ga! en rep u wat. Tot ziens.
Hertogin.
(gaat zwijgend).
| |
XStokbew.
O stommeling! Het is om jou, maar anders....
'k Heb op mijn lip gebeten om te zwijgen.
Wat had dàt noggehinderd, was zij hier gebleven?
Haar handen worden niet van werken hard.
O stommeling! Ik laat ze gaan om jou.
Nar.
Ik zal betalen, stokbewaarder!
| |
[pagina 439]
| |
Geen zorgen vóór je tijd: wie 't langste leeft, heeft alles.
(tot knecht)
En wat zeg jij, Mercurius?
Knecht.
Ik! Ik?... Dat zijn de paarden.
(Hoefgetrappel).
Stokbew.
Daar gaan ze heen, mijnheer de nar.
Nar.
't Zijn vlugge dieren, mij te vurig!
Ik had mijn nek gebroken op zo'n knol.
Ik houd van kalmte en gemak.
Stokbew.
Je wil je zelf met mooie praatjes paaien.
Met elke sprong van deze hengsten
springt verder 't leven van jou weg.
Nar.
Als ik er op zat, heerschap!
Seokbew.
Je eigen schuld! Ik heb je zo gewaarschuwd.
Nar.
(neuriet)
Man, zanik niet. Je bent een krententeller.
Van de pret in de pijn,
van de regen in de drop....
laat 't nieuwste nieuwe komen!
Knecht.
Zeg baas, die dame komt terug....
Nar.
Dat is niet waar! niet waar!
Knecht.
Verdraaid!
Stokbew.
Nou, ben ik toch nieuwsgierig, zeg ik.
Weet wat je zegt, mijnheer de nar.
De dood stuurt je zijn paarden nog terug.
Nu, hou ze bij de teugels vast.... voor goed!
Nar.
Neen, luister vriend. Wordt je niet ongerust?
Nu gaat het om je leven, durf ik wedden.
Stokbew.
Mooi!
Daar ben ik, hoop ik, ook nog bij.
Nar.
Wanneer zij zegt met haar te vluchten....
en ik wil gaan....
Stokbew.
(tot knecht)
Maar jij gaat niet!
Nou Janus, opgepast! nar, wees voorzichtig.
Nar.
Maar als ik gaan wil, ga ik! dat versta je!
Stokbew.
Neen, dat versta ik niet!
Nar.
Wat beeldt je je in?
Stokbew.
Wat! Dit zeg ik: al ben je nog zo wulps,
| |
[pagina 440]
| |
en waagt je leven als een dolle hond....
ik niet het mijne.... wees gewaarschuwd!
| |
XIHertogin.
Mijn vriend, ik heb met vader overlegd.
Wij gaan niet weg, wij vluchten niet,
als u niet met ons gaat.
Ik hoor wat u te wachten staat om ons.
Kus mij de hand.... u weet nog niet,
hoe ik uw stille moed waardeer, vereer,
hoe lief u mij geworden is
in korte dagen, sinds ik in uw oogen
een troostend licht zag,
dat heel mijn ziel weer sterk en blij maakt.
Kom, laat ons haastig gaan....
de wegen zijn naar alle kanten open.
Nar.
Mag ik, cipier?
Stokbew.
Bij 't heilig kruis!
Haal je niks in je hoofd. Ik waarschuw je.
Hertogin.
Jij weet niet, wat de nar voor mij geweest is
en wat hij in mij redt, cipier.
Het gaat niet om de vrijheid maar,
het geldt hier nog iets hoger dan het leven.
Wanneer ik, God verhoede! hier gehouden word,
dan gaat de ziel zelf in mij onder....
Mijn redder is de nar, hij is een held,
die 't mens- en vrouwzijn in mij hoger heeft verheven,
naarmate 'k meer gevaar liep....
Stokbew.
Al praat u nog zó mooi. Nooit! Nooit!
Dit kost mijn eigen hachie.
Mijn vrouw en kinderen gaan vóór,
die waag ik niet aan malle fratsen.
De nar blijft hier!
Hertogin.
Dan blijf ik ook,
en God moet mij genadig zijn....
Ik zal mij zelf niet redden, vriend,
| |
[pagina 441]
| |
en U de dood aandoen. Dat nooit!
Nar.
Ga, hertogin!... Heb ik dan al hun wraak
en haat voor niets op mij gericht?
Ik doe het toch voor u.... om u!
Ga heen.... en gun me dat ik overwin.
Hertogin.
Niet zonder u!...
Nar.
Welnu! Ik kom! Vooruit!
Ik ben vol moed. En wat er komt, mag komen.
Ik voel de ruimte om mij heen....
het ruisen van de wind op vrije hoogte,
het juichen van mijn ziel,
alsof ik vleugels droeg.
Ik kom.
Stokbew.
Blijf hier!
Nar.
Onmogelik!
Stokbew.
Mijn vrouw, mijn kinderen! Sta stil!
Nar.
Geen macht ter wereld kan mij nog weerhouden.
Stokbew.
Dan! Maar ik ben onschuldig....
(steekt hem neer)
Hertogin.
Mijn God! Mijn God!
Stokbew.
Ik kan 't niet helpen!
Hij wist er van.... Zijn eigen schuld.
Nar.
Die dingen zijn te scherp voor ons....
Hertogin.
Mijn schuld! Och beul, had mij getroffen!
Stokbew.
Ik had je zo gewaarschuwd, nar.
Nou is 't te laat. Een diepe wond....
Nar.
Nu haast u.... Wacht op mij niet langer.
Ik kan niet meer vooruit.
Ga heen, mijn hertogin!
En als u wil, denk soms heel even aan de nar.
Hertogin.
Helaas! De oorzaak van zijn dood ben ik,
ik ben de schuld van alles.
Nar.
Neen! Neen! Het hoogste leeft in mij door u.
U weet nog niet, hoe men beminnen kan.
Hertogin.
Wat weet je meer dan ik daarvan?
Mijn hart springt in mij op.
Nar.
Mijn God, hoe dank ik U!...
| |
[pagina 442]
| |
De wond zelfs, die ik voor u kreeg,
gloeit als een vreugd in mij.
Hertogin.
Wat kan ik voor je doen? Wat kan ik doen?
Nar.
Nu vlucht! Neem mijn gedachten met u mee.
Ik voel dat nu mijn ziel zo sterk geworden is
en licht, alsof ik eeuwig om u leef.
Hertogin.
Je mag niet van mij gaan.
Nar.
Dit is het uur,
waarop ons leven rijp is als een vrucht....
Dit is het einde, en het nieuwe komt,
en het is rijker dan wij kennen,
voor ons, die God in de ogen durven zien....
Ik kan niet meer, het ga u wel!
Dit is mijn troost, mijn trots.... mijn liefde.
(sterft).
einde.
KEES MEEKEL |
|