Eerstens meent Sl., dat de schrijver van het proefschrift de zevende is, die een verhandeling wijdt aan C. Maar heel welwillend constateert hij, dat ‘dit op zichzelf geen bezwaar is om toch een leesbaar boek te schrijven’. ‘Aan een dissertatie behoeft men geen hoge eisen te stellen’, over een compilatie zou hij zich al verheugen enz. De lezer weet nu wat 'n humaan man de criticus is, die zeker als er iets te prijzen viel, gul zou zijn met z'n lof. We moeten echter even opmerken, dat het volstrekt niet ter zake doet, de hoeveelste men is, die een auteur behandelt, maar wel, hoe men hem behandelt, van welk standpunt men een schrijver beschouwt. En nu heeft nog niemand het karakter van taal en metrum van C. gepeild. Zoo genomen was promovendus de eerste, ondanks de medelijdende goedheid van Slijper.
De schrijver van 't proefschrift had uitdrukkelijk aangegeven, dat hij zich onthield van eenige tijdsbepaling op philologischen grond. Hij meende, dat de gegevens daarvoor nog niet rijp waren.
Maar dit baat niet; over het toereikende of ontoereikende der gegevens kan Slijper wel niet oordeelen. maar toch was promovendus verplicht den tijd, waarin C. leefde, te ontdekken. Nu hij dezen plicht niet nakomt, stelt ‘het boekje’ den goedhartigen Slijper tot zijn spijt erg te leur.
Erger wordt het hem te moede, als hij nu dezen zin onder de oogen krijgt: ‘ten tijde van C. scheen het gebruik van Acc. en Abl. reeds onzeker’. ‘Hoe dat kan, is mij een raadsel,’ roept hij uit, men weet immers niet in welken tijd C. leefde. Zou 't Homerisch dutje of iets anders den welwillenden beoordeelaar hier parten hebben gespeeld?
Eenige zinswendingen van C. werden met Nederlandsche gewestelijke spreekwijzen toegelicht. Het schijnt, dat de beteekenis hiervan aan criticus ontgaan is, hij schijnt te denken aan een proeve van vertaling! Hoe anders te verklaren de tegenstelling, die hij maakt: ‘men leze de vlotte, franse vertaling door Joachim Durel geleverd in een van diens twee, keurige proefschriften over C.’
Een erger grief van, maar niet minder tegen, den criticus is zijn insinuatie, dat de promovendus een plagiator zou zijn. Ziehier 't geweldige feit: Bij C. komt tweemaal ‘plus’ voor, inplaats van ‘magis’, welnu die beide plaatsen worden èn door Durel èn door 't proefschrift aangewezen. De waarheid is deze: leeraar Slijper heeft niet vermoed, dat dit de twee eenige gevallen zijn, die dus noodzakelijk door den promovendus, die den geheelen Commodianus nauwkeurig heeft uitgeplozen, moesten