| |
| |
| |
César Franck's orgelwerken
WIE de warmste bewonderaars van den improvisator der Parijsche Ste. Clothilde zou zoeken onder de Roomsche organisten, kwam bedrogen uit. Zoozeer als de geheele Nederlandsche kerkmuziek gelooft in de Duitsche traditie in 't algemeen en de Caecilien-Verein in 't bijzonder, zoozeer zweren de organisten bij Bach en Mendelssohn, die met andere componisten van gelijken stijl voldoende stof leveren om in de kerk te musiceeren. De organisten laten de geloovigen komen en gaan, zonder ze eerst schoon in te leiden in den heiligen Dienst en ze later nog te herinneren aan het feest door een zuivere meditatie. Dit coda moet nog belangrijker, hooger gestemd zijn dan de introductie, want men mag ons allen vereenigd denken in genade en vreugde en dus méér dan te voren ontvankelijk voor geestelijke schoonheid. De Roomsche organist heeft dus méér te doen dan maar wat muziek voor en na te spelen; dat hij veel minder dan de protestantsche als solist optreedt, mag principieel en practisch geen reden zijn om de orgelkunst als puurmuzikale bijkomstigheid te beschouwen en geen moeite te doen de geestelijke beteekenis dezer kunst zoo hoog en karakteristiek mogelijk op te vatten. Men behoudt zijn heerlijke verplichtingen jegens den heiligen Dienst, de roomsche gemeenschap, de kunst en het kunstenaarschap, ook al zou het orgelspelen nòg kleiner, nòg ondankbaarder, nog slechter betaald, nòg meer miskend zijn. Niemand geeft schooner voorbeeld voor alles dan de Parijsche organist, die dagelijks vervuld was van den geest der Béatitudes, die nooit speelde om 't orgel, om het muziek-vak, om de vormen of wat ook, maar door zijn talent zijn hooge menschelijkheid uitte, in altijd andere gestalten, volkomen naar de stem der geestelijke inspiratie. Verstandelijk heeft hij nooit gezocht naar Roomsche symboliek, maar de levende geest van zijn kathedraal scheen te vibreeren in zijn natuur.
Al de geheimzinnige, religieuze ontroeringen, die onze ziel kunnen bevangen, schijnen hoorbaar, neen vloeibaar te worden in Franck's
| |
| |
muziek, die hemel en wereld in onzen droom kan verbinden.
Voor zoover er te spreken valt over het ontstaan van kunst, zou men bij Franck kunnen constateeren, dat de melodiek de diepste kracht is van zijn muziek. De melodiek veronderstelt meteen het stuwende rhythme; en al wat er tot de compositie van een werk behoort (de kleuren der harmonieën op de eerste plaats) volgt zinrijk dien sterken stroom, die de ondefinieerbare stem der menschelijke ziel is. De melodiek is de oerkracht der muziek, de onbepaalde, zwevende, sterke kracht, waartoe het rhythme onafscheidelijk behoort; al het overige is cultuur, en voor zoover het bijzonder de harmonieleer betreft, zelfs Kultur. Van musici, die dagelijks met het divine Gregoriaansch verkeeren, mag men verwachten dat ze zullen ontdekken, in welke kunst de zelfstandige melodiek en het vrije rhythme als levenskracht bewaard bleven, ontwikkeld werden en met de tijden en de menschen groeiden. Maar het protestantisme heeft door de Duitsche muziek ons geheele volk in concertzalen en kerken overheerscht, en men constateert niet zonder bitterheid, dat de gangbare, muzikale harmonie-wetten met slaafschheid worden gediend, terwijl men er niet aan denkt de oorspronkelijke krachten der muziek te onderzoeken, krachten, die voortkomen uit de onbeschrijfelijke vervoeringen van het Geloof, uit de zielevrijheid, die kinderlijkheid is, uit de vreugde, het eeuwige zingen - de melodie.
We zullen nu niet uitweiden over de vocale kerkmuziek, maar alleen nagaan, hoe in Franck's orgelkunst de oude waarheid door nieuwe stemmen klinkt. Ik wil in César Auguste allerminst een middeleeuwer suggereeren, al staat hij dichter bij de Fransche gothiek dan men oppervlakkig zou vermoeden. De ontwikkeling, beter gezegd de vergroeiing der West-Europeesche muziek vanaf de renaissance, beheerschte natuurlijk ook dezen componist, maar zoo ooit, dan ging in Franck toch weer de natuur boven de leer en men miskent den subliemen kunstenaar, wanneer men in hem alléén den modernen, bewonderenswaardig knappen musicus ziet. Hij is de dichter, de zanger; de liefelijkheid der vroomheid en de menschelijke
| |
| |
hartstocht zijn in zijn muziek evenzeer vereenigd als de charme van dichterschap en de sterkte van muzikaliteit. Hij heeft den zuiveren geest, hij is de eenvoudige, boven-intellectueele idealist, de maître angélique. Wij herkennen dit alles bij rustige beschouwing aan de melodische kracht en het vrije rhythmische gebaar zijner muziek en bij stil luisteren aan de hemelsche jubilatie dier zingende lijnen en de wonderlijke atmosfeer der harmonieën. Er leven wazige lichtschijnen in deze muziek, die met geen woorden te benaderen zijn.
Ter verduidelijking zou ik allereerst kunnen wijzen op het primitieve, kinderlijke en zeer vrome ‘Andantino,’ dat misschien in 't geheel niet interessant is, maar waarvan iedere noot dichterlijke waarde heeft. En behalve deze meditatie, die tot iedereen spreekt, kan ik in dit verband noemen het eerst eenvoudig, later in vervoering gezongen ‘Cantabile’, een wonderlijk gedicht. Met de jaren groeide nog voortdurend de melodiek, deze leidende kracht in Franck's muziek, en de overige elementen werden met elk werk dieper, tot eindelijk de drie choralen de grootsche apotheose zouden vormen. De componist, die in zijn jeugd al zóó natuurlijk en origineel contrapuncteerde, alsof in zijn gehoor een geheimzinnige polyphonie leefde, construeerde zijn leven lang alle werken uit zuivere ingeving: hij had slechts te noteeren. Ieder musicus kan bij analyse der drie choralen constateeren dat dit contrapunct zeer knap is, maar wat belangrijker is: iedereen, die de muziek in het leven zoo lief heeft als de zon in de natuur, hoort hier dichterlijke dialogen met al de verscheidene accenten van menschelijk gevoel en in de niet te beschrijven kleuren van melancholie en mijmering. Het middel is hier waarlijk middel en behoort essentieel tot de conceptie.
Het is zeer waar dat Franck's kamermuziek en daarvan bijzonder het Quintet, maar buiten dit alles ook de Symphonie in re bewijzen, hoe de Belgisch-Fransche componist een meester was in de germaansche vormkunst, na Beethoven zelfs een ongeëvenaard meester: hij was als jong componist opgevoed met de gangbare theorie betreffende harmonie- en vormleer.
| |
| |
Er kwam in hem geen twijfel op aan de dogmatiek van metrum en tonale functie en de leer scheen samen te groeien met zijn natuur. En zooals het met vele groote talenten ging, die van de middeleeuwsche schoonheid bijna niets hoorden en voor wie de muziek begon bij Bach ongeveer, - Franck kwam onder de onvermijdelijke betoovering van Wagner's schijnbaar zuivere melodiek en men kan de sporen der Tristan-melodiek vinden in zijn symphonische kunst. Hoe kon hij weten, dat deze muziek in stede van nieuwe, zuivere waarheid, slechts de modernste bevestiging zou zijn van de Duitsche traditie? Maar ondanks alles: zoo verfijnd-heidensch als Wagner is, zoo engelachtig-Christelijk is Franck; hij bleef het en zou het steeds zuiverder en schooner worden, zonder weten, zonder bewustheid. De echte mystiek in zijn kathedraal werkte dieper dan de grandioze mystiekerigheid van Wagner; en wàt de muzikaliteit van den grooten Richard ook moge bewerkt hebben, het voornaamste, dat immers ‘achter de noten staat’, kwam bij Franck uit hoogere regionen en was sterker.
Wie het vrome, blijde gezang zijner ziel beluisteren wil, hoore het Prélude, fugue et variation, door Harold Bauer zéér dom tot een effectvol piano-stuk bewerkt. Men luistere in de kerk naar de orgelstemmen, die eindeloozen adem hebben en te hoog zijn voor de zenuwachtige wereld. Na de verheven élégie van het Prélude droomt de fugue in zwevingen en omhelzingen en men is stil bij deze teederheid. Dit is inderdaad ook een fugue, die geestelijke noodzaak verraadt, die bij wijze van spreken niet gecomponeerd, maar samengezongen is; een wonder van polyphonie in allerinnigsten eenvoud. Ik kan ook herinneren aan de naïeve Fantaisie in C, aan het warmkleurige, eigenaardige Pastorale, dat op een oud, romantisch kerkschilderij gelijkt, aan het grootsche ‘Grande pièce symphonique’ vooral aan het sterke ‘Pièce héroique’, dat voor den oppervlakkigen hoorder iets banaals heeft, maar voor wie waarachtigontvankelijk is, een klinkend beeld is van kracht en bijzondere fierheid. Het machtige ‘Final’, door Franck misschien zoo terloops geschreven voor den virtuoos Lefebure-Wely, werd
| |
| |
een geweldige uiting van vreugde, door de muzikale natuur van den begenadigden dichter gestyleerd in een martiaal rhythme, dat nochtans overal het breede declamatorische gebaar behoudt. Het is een ontzagwekkende, eigenlijk argelooze muziek, die door den eenvoudigen, luiden klank de musici verrast. Niets staat verder boven onze verfijnde, nerveuze muziekwereld dan deze klassiek-magistrale en dichterlijke kunst. Het Final is heroïscher dan het Pièce héroique; zoo gaat 't meestal in de geestelijke wereld: de diepe kracht uit zich dáár, waar de componist het minder verwacht dan op de momenten waarop hij meent volkomen zichzelf te zijn. Zoo is het toch waar, dat de mysterieuze uiting der ziel buiten weten van den kunstenaar geschiedt. O, wij erkennen met eerbied, dat er vóór de reëele inspiratie tusschen hemel en aarde goddelijke huiveringen zijn geweest, waarvoor de componist even vreemd staat als de hoorder.
De Trois Chorals pour grand-orgue waren Franck's laatste werk. Toen zijn lichaam al ziek was, besteeg hij nog weer het orgel der Ste. Clothilde en misschien leefde zijn ziel nooit in verrukkelijker muzikaliteit, dan toen hij in die oogenblikken zijn laatste werk ‘registreerde’ en in klinkende kleuren realiseerde, wat hij stil gedroomd had. De choralen (het zijn vrije, ineenvloeiende variaties op oorspronkelijke melodieën) vormen de harmonische voltooiïng van zijn levenswerk. Wonderen van gecomponeerde muziek, nog grooter wonderen van menschelijke schoonheid en dichterlijke vlucht.
Het eerste begint in geestelijke rust, als een godvruchtige, vreugderijke mijmering en het sentiment schijnt muzikaal bevestigd te worden in de choral-melodie. De muziek stroomt verder, de melodiëen worden positiever, alles wordt luider, nadrukkelijker en heerlijker. De zeggingskracht dezer poezie is niet te paraphraseeren. Wie de kleurstemmingen kent van Franck's kunst, hoort deze het schoonst in deze ‘variaties’, die tot een merkwaardig-stralende conclusie leiden. Het tweede choral begint zonder een improviseerende inleiding: grootsch
| |
| |
en majestueus in donkere kleuren, de eerbiedwekkende melancholie van een groote ziel. Het geheele werk behoudt aldus zijn eigen aard en is even ontroerend als verheffend. Wie in 't bijzonder de laatste bladzijde vereert van dit liefderijke poëem, heeft een gelukkige ziel. En eindelijk het derde! Het begint als een praeludium van Bach, maar het metrische middel verraadt onmiddellijk een nieuwe origineele kracht en de rhythmische declamatie heeft geheel en al de eigen sterkte van den altijd melodisch-zingenden dichter. Dit derde choral is een onbeschrijfelijk beeld van zielskracht, van geestelijke visie, van religieuze vervoering. Het adagio openbaart een hemelsche lyriek, die te midden der viriele rhythmen een bijna zelfstandig lied vormt; en er is in de moderne muziek weinig dat met de wierookgeurige sfeer dezer verrukkelijke melodie te vergelijken is. Bij het voortzingen te zamen met het choral-zelf worden de harmonieën goud wazig van kleur; het licht wordt sterker, de vreugde stijgt krachtig en stralend: het is de blijdschap, de overtuiging, de energie der ziel.
Voor den organist die intuïtie heeft, die in de feesten der dagen inspiraties hoort, is het toch heerlijk, gevoelsovereenstemmingen te vinden in deze zuivere muziek van den maître angélique en aldus rond de liturgische schoonheid het contact levendig te houden tusschen de hooge, schoone sferen en het menschelijk gevoel.
Haarlem.
HENDRIK ANDRIESSEN
|
|