| |
| |
| |
De uitslag
DEN uitslag van de verkiezingen durf ik voor ons, katholieken, niet bevredigend te noemen. Als men zich niet laat verblinden door de versterking van onze kamerfractie met 20%, doch let op de stemmencijfers, dan is het resultaat teleurstellend. De pers vestigde er reeds de aandacht op, hoe in vele groote steden - Amsterdam, Den Haag, Rotterdam, Arnhem, Maastricht - duizenden en duizenden katholieke kiezers hun stem niet uitbrachten op de goede lijsten. Dat wij het desniettemin nog brachten tot 30 zetels is in hoofdzaak te danken aan het lage kiesquotient, veroorzaakt door het groot aantal tehuisblijvers. Men mag gerust aannemen, dat in het algemeen onze kiezers trouw ter stembus zijn opgekomen, en dat weinigen hun plicht hebben verzaakt. Waren dus onze tegenpartijen even plichtbewust geweest, en het kiesquotient dientengevolge hooger geworden, dan zouden ons nog eenige zetels minder zijn toegewezen. Bij een kiesquotient van 15.000 zouden wij 26.8. zegge 27 zetels hebben verworven. Indien men het getal katholieke kiezers, dat niet aan de stemming heeft deelgenomen, op 15.000 mag stellen, beschikken wij over nog geen 28% der kiezers. En dat, terwijl onze katholieke bevolking ver boven de 30 procent uitgaat.
Er mogen eenige duizenden stemmen op de lijsten van den Oeconomischen Bond zijn terechtgekomen, zeker is, dat aan de 60 à 70 duizend stemmen, die onze partij is tekortgekomen, minstens een zesde gedeelte van de Sociaal-Democratische fractie haar zetels dankt. Het is wel droevig dit te moeten constateeren. Maar het is beter, de waarheid niet te verbloemen en er geen doekjes om te winden, doch te trachten de oorzaken van dezen tegenvaller te achterhalen en te trachten ze weg te nemen.
Vele van die oorzaken zijn reeds genoemd. De sociaal-democratische partij tiert het weligst, waar ontevredenheid heerscht; aangezien nu de levensmiddelenvoorziening een doorloopende bron van ontevredenheid is geweest in de laatste 4 jaren, is aan haar niet het minst het belangrijk accres dier partij toe te schrijven.
| |
| |
Ook ligt haar werfkracht voor een groot deel in de afbrekende critiek die hare partijgangers leveren; het is zoo gemakkelijk der goe-gemeente te wijzen op de feiten van anderen en daarnaast als stuurman aan den wal te betoogen in welke richting wèl moet worden gestevend, en men zelf ook zou stevenen, als men maar het schip van staat mocht besturen. De electorale gebeurtenissen in Zaandam en Amsterdam hebben der S.D.A.P. inmiddels wel geleerd, hoe vergankelijk invloed is, die steunt alleen op woorden en hoe hij vervluchtigt, als de moeizame daden, anders dan de ijle geestesillusies, uit de harde en gecompliceerde realiteit geboren, niet aan de verwachtingen blijken te beantwoorden.
Vergeten wij voorts niet, hoe verleidelijk het is voor den werkman, zich over te geven aan eene partij, die intensief strijdt voor hem, arbeider, voor hem en hem alleen, tegen alles wat meer geld en goed bezit in de wereld dan hij; hoe de toekomststaat, met zijne rechts- en bestaansgelijkheid voor allen, en zijn welvaart, zelfs voor den minste, een niet geringe bekoring op hem moet uitoefenen. Als wij evenwel alleen door deze en soortgelijke oorzaken een zekere hoeveelheid zwakke elementen naar den vijand hadden zien overloopen, dan behoefden wij ons daarover niet al te ongerust te maken; het ware niet onze schuld.
Durven wij echter eerlijk verklaren, dat duizenden mannen onze gelederen zouden verlaten hebben, indien wij niet ook de hand in eigen boezem hadden te steken? Zelfs voor een slechts elementair katholiek denkend en voelend lidmaat onzer Moederkerk, die de banden des geloofs nog wel zoo hecht om Hare kinderen heeft heengeslagen, is de afval van onze katholieke leiding en de overgang naar het kamp van onze vijanden, in wier midden hij zich met zijne religieuze gevoelens koud en eenzaam moet voelen, een daad, die moeite moet kosten, een daad waaraan veel innerlijke strijd moet voorafgaan.
Maar moeten wij dan niet tot de gevolgtrekking komen, dat er in ons politiek leven blijkbaar fouten en tekorten
| |
| |
schuilen, als er niettegenstaande het uit een godsdienstig oogpunt tegennatuurlijke daarvan toch zoovelen tot dezen, ook voor hun zielenheil zoo noodlottigen stap zijn overgegaan?
In drieërlei opzicht bestaat er aanleiding ons af te vragen, of er niet iets te herzien valt.
Vooreerst rijst de vraag, of wij in de laatste jaren wel altijd voldoende eene doelbewuste politiek hebben gevoerd. Ik zeg ‘voldoende’, want onze strijd o.a. voor de financieele gelijkstelling van het bijzonder met het openbaar onderwijs, voor de verplichte sociale verzekering tegen de staatsbedeeling is er wel degelijk een van even concreten als principieelen aard. Onze tijd staat echter ook in het teeken der reconstructie van het oeconomisch en het bedrijfsleven, van de hergroepeering van het maatschappelijk leven. Weten wij precies of eenigszins nauwkeurig, welke richting wij uit willen? Wij voelen het allen, in de onderlinge verhouding van patroon en werkman moet verandering komen, maar weten wij ook, welk daarbij ons eigenlijk doelwit is? Wij willen de sociale verheffing der verschillende standen; hebben wij de verschillende middelen, noodig om dit doel te bereiken, goed gegroepeerd te onzer beschikking? Wij zien om ons heen de concentratie van arbeid, van bedrijven, van kapitaal, wij zien ook de monopolistische tendenzen, die zich in de vrije maatschappij ontwikkelen. Welk is ons standpunt, welke is de taak van de overheid daartegenover? Is onze lijn goed afgeteekend in zake den invloed van het volk op het buitenlandsch beleid; defensie; inwendige verhoudingen bij leger en vloot; rechtspositie van ambtenaren; overheidszorg ten aanzien van de zedelijke verheffing des volks; volksgezondheid? Het is slechts een greep, die wordt gedaan.
Is er niet behoefte aan nog meer katholiek-staatkundige en sociale wetenschap, op wier resultaten de practische politiek in vereeniging met hare eigen empirische kennis zich rustig maar zeker zou kunnen voortbewegen? Zeker, wij streden voor de verwezenlijking der katholieke beginselen, en in sommige opzichten stond ons die verwezenlijking wel
| |
| |
tastbaar voor oogen - maar op hoeveel punten van staats-beleid ontbrak het ons nog aan een gevormd en tot katholiek gemeengoed geworden overtuiging! En toch is het strijden voor een vast welgebouwd plan, al omvat dat dan ook geen aardschen toekomststaat, een der noodzakelijke voorwaarden voor een actief, doelbewust, door zakelijken hartstocht gedragen politiek leven. Ik vlei mij met de gedachte dat ons even rijk als schoon katholiek program ons in dit opzicht een heelen stap vooruit zal brengen.
Het tweede punt, waarop ik meen te mogen wijzen, sluit zich bij het eerste aan. Onmiskenbaar ligt een groot deel van de aantrekkingskracht der sociaal-democratische partij in de groote activiteit, die zij ontplooit. Het moge afgekeurd worden, dat zij alleen streeft naar stoffelijke verbeteringen, dat zij alleen het oog gevestigd heeft op de belangen van den werkman, erkend moet worden, dat zij vooral in de gemeenteraden, veel ook opbouwend, speciaal klein werk verricht. Men kan zich van dit verschijnsel niet afmaken met het, zij het op zich zelf niet onjuist, verwijt, dat de socialisten daardoor toonen te vormen eene materialistische partij. Want waar stoffelijke nooden en mistoestanden -die bronnen vaak van zedelijk kwaad en bederf - bestaan, is het voor eene partij, die steunt op de beginselen van rechtvaardigheid, billijkheid en liefde, evenzeer een plicht en meer zelfs, om geen poging ongedaan te laten, teneinde daarin verbetering en verzachting aan te brengen. Ook in deze richting ware de verdienstelijke arbeid van onze katholieke gemeenteraadsleden in deze en gene gemeente wel voor expansie vatbaar; het bevechten van een betere stoffelijke, sociale en rechtspositie voor den minder gesitueerde in onze samenleving, zal ons katholieken, waarlijk niet onder verdenking van materialisme brengen.
Een laatste euvel, dat wij niet mogen voorbijzien, is de laagstaande politieke ontwikkeling, welke men nog in sommige onzer kringen aantreft. Gelukkig is daarin, dank zij de voortreffelijke leiding, zoowel van onze groote als van onze kleine
| |
| |
pers, in de laatste jaren eene groote verbetering gekomen. Maar toch, is het niet waar, dat de groote massa van de kiezers pas in de laatste maanden aan de Kamerverkiezingen voorafgaande een en ander hoort en leert van de zaken waarom het gaat? Is het niet waar, dat zeer velen op onze lijsten stemmen, zuiver uit intuïtie, omdat zij als katholieken voelen, dat het zoo behoort, zonder dat hun stem hun ingegeven wordt door het bewustzijn, dat en waarom de Roomsche candidaten de aangewezen mannen zijn om in het staatsbestuur richting en leiding te geven?
Men onderschatte het gevaar van deze sancta simplicitas vooral ten plattelande niet. Als straks de andere partijen hun intocht gaan doen in zoovele honderden katholieke gemeenteraden, dan spreekt het vanzelf, dat zij een heel wat gemakkelijker prooi zullen vinden in de weinig ontwikkelden en voor nieuwe invloeden dus gemakkelijker ontvankelijke elementen dan in hen, die uit verstandelijke en zedelijke overtuiging tot onze scharen behooren. Terecht is er reeds op aangedrongen, dat wij onze actie moeten verdubbelen, onze dagbladen in nog breeder kring verspreiden, slechte lectuur uit de huisgezinnen bannen, de tragen van geest en de weifelaars van de levenskracht onzer beginselen doordringen. Er is echter nog meer noodig.
Het politiek inzicht van geheel het volk dient te worden verdiept. Voordrachten en cursussen over algemeene politieke vraagstukken, ook over elk wetsontwerp van eenig belang, stelselmatig en geregeld in alle kiesvereenigingen te houden, zullen de noodige voorlichting kunnen brengen, de ware belangstelling kweeken. Uit de vrije gedachtenwisseling in de kiesvereenigingen zal ten aanzien van allerlei zaken van staatsbeleid datgene naar boven komen, wat van ons katholiek volk vooral op practisch terrein wensch en begeerte is. Aldus zal met de politiek in het leven ook het leven in de politiek komen. Daarnaast zullen zich aan de hand van meer wetenschappelijke beoefening van de staatkundige vraagstukken bepaalde meeningen kunnen en moeten vestigen aangaande
| |
| |
de richting, waarin de staatstaak zich voor ieder deel en onderdeel der gemeenschapsbelangen zal hebben te bewegen.
In de vertegenwoordigende lichamen zal men meer nog dan voorheen van daden hebben te doen blijken. Per slot van rekening vragen de kiezers toch: wat hebt gij voor het volk gedaan, gij, onze vertegenwoordigers? En zij hebben gelijk. De katholieke kamerfractie is zoo gelukkig, een breed en harmonisch samengesteld program ter uitvoering voor zich te hebben. Dit zal haar te gemakkelijker vallen, nu zij flink versterkt uit den strijd is te voorschijn gekomen; versterkt ook met mannen, die zoo dicht staan bij dat deel van het volk, hetwelk aan de overheidsbemoeiing het meest behoefte heeft.
Hoe is het echter gesteld met onze gemeenteraden? Op het stuk der gemeentepolitiek is nog heel weinig eenheid van actie in onze gelederen te vinden. En is het niet juist het gebrek aan algemeen inzicht, dat het vormen van krachtige katholieke raadsfracties tot heden in vele gemeenten heeft in den weg gestaan?
Er bestaat een bond van katholieke gemeenteraadsleden. Hij werd op initiatief van de Arnhemsche Kiesvereeniging tot stand gebracht. Deze kiesvereeniging hoopte, dat er een gemeenteprogram en een eigen orgaan, leidraad voor de vele katholieke raadsleden, uit geboren zouden worden. Er is niets van gekomen, en toch het voeren van een doelmatige hervormingsgezinde gemeentepolitiek behoort een van onze allereerste zorgen te zijn, willen wij in de groote gemeenten onze verliezen niet grooter maken, en verloren invloed herwinnen; willen wij voorkomen, dat ook in de kleinere gemeenten, wier raden tengevolge van de evenredige vertegenwoordiging van samenstelling en kleur zullen gaan veranderen, meer of minder aanhangers ons den rug zullen toekeeren. Naar mijne meening is het aansturen op eene deugdelijke offensieve gemeentepolitiek een der meest urgente zaken, die onze partij zal hebben ter hand te nemen. Moge ons Bondsbestuur den tijd vinden ook dit punt eens ernstig onder de oogen te zien.
| |
| |
Un homme averti en vaut deux. Wellicht, dat ik te pessimistisch zie, maar de afgeloopen verkiezing, hoezeer in haar eindcijfer verblijdend, beschouw ik als eene waarschuwing aan ons adres. Met onzen vooruitgang van 25 tot 30 zetels hebben wij eenvoudig eene technische overwinning behaald, te danken aan het systeem der evenredige vertegenwoordiging. Eene overwinning door verdienste is zij niet. En toch moet het ons mogelijk zijn, ook die in de toekomst te bevechten, omdat onze beginselen, mits door hervormenden arbeid en met vurigen ijver toegepast, ons daarvoor waarborg zijn.
Wij hebben de positieve verplichting met de doorvoering dier beginselen het levensgeluk van heel het volk in christelijken zin op een hooger peil te brengen. Wij hebben de negatieve verplichting, te zorgen, dat niemand onze rijen verlaat: want zijn niet de meeste verloren stemmen ook verloren zielen?
Arnhem, 22 Juli 1918.
J.R.H. VAN SCHAIK
|
|