attracties als muziek, dans, massabeweging, de vertooning van Faust, eerste deel, aantrekkelijk te maken? Wanneer men den algemeenen indruk zuiver weergeeft: neen. Het is waar, de vijfde Amsterdamsche uitvoering, die wij bij mochten wonen, was reeds ontdaan van Diepenbrocks-composities en de voornaamste choreografische versieringen, doch dit zijn dan ook niet de eerste vereischten om de belangstelling van het publiek gaande te houden. Dit werk, dat door constructie reeds zoo fragmentarisch aandoet, moet door zuivere zeggingskunst en goede monteering verstaanbaar worden gemaakt. De school van het verzen-zeggen, zooals deze leider persoonlijk als acteur volgt en zijn ondergeschikten voorschrijft, is tegen elk logisch begrip van klem, caesuur, ademhaling en stemgebruik. Het is ons waarlijk onbegrijpelijk, hoe menschen met vers-gevoel en zuiver gehoor niet protesteeren tegen zulk een taalmisbruik. 't Ergste is, dat er een gedwongen traditie bij dit gezelschap gaat ontstaan.
Frits Lensveld, die zoo menigmaal hoogst verdienstelijk de tooneelschikking verzorgde en aldus de taak van den regisseur voor een gedeelte overnam, is hier weinig gelukkig geweest in zijn arbeid. Om slechts een paar voorbeelden te noemen: waar bleef de stemming van de studeercel, wier inrichting Goethe zoo uitmuntend in den tekst beschrijft; wat maakte de ontwerper van die prachtige opgaaf: Margareta's tuin; dat vlakke stuk muur waar wij ons de aardige oude, houten geveltjes van een Duitsch, middeleeuwsch stadje moesten verbeelden, wekte het onze fantasie? En hoe geheel stemmingloos zag Auerbach's kelder er uit! Dit alles verzwakte den totaalindruk op ontstellende wijze. Alleen de costumes van Nell Bronger gaven door snit en kleur lijn aan de vertooning. Hoe jammer, dat zooveel energie en zware arbeid tot zoo weinig resultaten moesten leiden!
Het trio Faust-Mephisto-Margareta draagt het werk. 't Is reeds meer opgemerkt, dat Royaards' speelwijze en leeftijd hem niet meer voor jongeling-rollen geschikt maken, zoodat dan ook zijn jeugd-Faust geen ideale kon worden. Jacqueline Royaards mist door stem en persoonlijkheid de macht om het eenvoudige burgerkind uit te beelden, terwijl haar dramatische kracht in de wanhoopsscènes tekort schiet. Hubert la Roche heeft zijn duivel-figuur wat erg aan den komieken kant gehouden, doch hij is een te groot artist om in zijn creatie geen sterke partijen te geven en het geheel was merkwaardig. Hij moet echter zeer voorzichtig zijn, dat de algemeene intonatie-verdwazing ook hem niet beet krijgt. Af en toe valt er reeds een onlogische klem op te merken. De meer dan veertig rollen hier afzonderlijk te vermelden heeft geen