zijn gezelschap ‘Het Hofstad-Tooneel’ voor het voetlicht kwamen, is een stuk dat hier de aandacht vraagt. Mevrouw Betsy Ranucci-Beckman schreef een spel uit het theaterleven, getiteld: ‘Monsieur le Directeur’. De talentvolle schrijfster die reeds in een vroeger werk ‘Sirocco’ een belofte gaf, heeft een tooneelmatig te waardeeren en om zijn goed loopenden dialoog te prijzen werk geleverd. Het onderwerp, de milieux waar de handeling zich afspeelt, de gedachten-sfeer van sommige der personen, dat alles maakt dit stuk niet aanbevelenswaardig voor de massa. Toch voorziet dit werk in een leemte en wij zouden elk jong meisje, dat niet op andere wijze er vanaf te brengen is om zonder groot talent en.... geld, een tooneelloopbaan te beginnen, met aandrang naar dit stuk willen verwijzen. Men heeft beweerd dat met den directeur Louis Verbrugge een bepaalde tooneel-exploitant zou worden bedoeld, en een onzer groote bladen heeft zeer onhandig den geïncrimineerde willen dekken door te beweren dat zulke figuren en toestanden in onze tooneelwereld niet voorkwamen; niets is minder waar en al moge de schrijfster zich ook al niet in een bepaald persoon verdiept hebben, de natuurlijkheid der toestanden is maar al te juist. Het verdienstelijk werk, steunende op een heel goede vertooning, is weer een duidelijk bewijs, hoe het theaterbedrijf, wanneer het uitgeoefend wordt door lieden, die zonder principes of moraal met minderwaardige bedoelingen hun vak drijven, met de Kunst menigmaal niets gemeen heeft. Ook hier blijkt weer dat alleen het samengaan van Goed, Waar en Schoon tot kunstzinnigheid kan leiden. ‘Monsieur le Directeur’ is een niet te versmaden waarschuwing.
Weinig problemen op tooneelgebied zijn van meer verstrekkende belangrijkheid dan die betreffende het ‘volkstooneel’. De eenvoudige luiden een gepaste ontspanning bezorgen, de massa te trekken naar den schouwburg en daar op boeiende wijze te leiden en te leeren, het is een opgaaf, waarover door vele theoretici in boeken en brochures is geschreven, een opgaaf waaraan verschillende mannen van de praktijk oplossing trachten te geven. Bij ons is ook voor deze klasse schouwburgbezoekers getracht een apart terrein in te ruimen. Het waren de directies Stoel en Spree, later Colnot en Poons, die in den Plantage-Schouwburg het volkstooneel hebben verzorgd. Het nieuwe gezelschap ‘Groot tooneel’, onder zijn vijfhoofdige directie van jonge, strevende acteurs, zal op dezelfde plaats, in meer romantische school, die taak overnemen. Onderwijl bespeelt Marius Spree, de groote volksacteur par excellence, het