| |
| |
| |
Tooneelkroniek
In memoriam J.H. Rössing. - Het Hollandsch Tooneel: ‘De rechter van Zalamea.’ Groot-tooneel: ‘Othello.’ Het Rotterdamsch Tooneel: ‘Beatrijs.’ Het Nieuwe Tooneel: ‘Koning Kool.’
MET den dood van Johan Herman Rössing is uit ons midden de man weggegaan, die zoowel historisch als technisch het best ons tooneel kende. De liefde tot het tooneel, zijn wetenschappelijke speurzin en de vele jaren, die hij in nauwe aanraking met onze dramatische beweging doorbracht, gaven hem een zeldzaam goeden kijk op de uiterlijke en innerlijke waarde der vertooningen. Voor vele tooneelkrachten is hij door zijn nobele kritieken en misschien wel het meest door de altijd ridderlijke wijze, waarop hij zijn pen voerde, een beminnelijke en kunstzinnige opvoeder geweest. Zijn hooge ouderdom maakte dat hij zeer veel had gezien, de beste leerschool voor den tooneelcriticus, en de vergelijkingen en geschiedkundige inleidingen, die men hierdoor in zijn artikelen aantrof, waren menigmaal heel merkwaardig. Ook hem, den in meer dan één opzicht idealistisch aangelegden strijder, zijn de onaangenaamheden van zijn vak niet gespaard, en wanneer hij ons in een vertrouwelijk oogenblik zijn nood klaagde, dat om reden, vèr staande buiten het kunstbesef, zijn artikelen waren verkort of verknoeid, dan steeg onze bewondering voor den stoeren, ruim zeventigjarigen werker, die het goede en schoone niet alleen bijbracht aan zijn lezers, doch ook den weg naar het hart en den geest der tooneelkunstenaars had weten te vinden. Zijn heengaan laat een plaats open, die niet spoedig zal worden ingenomen.
Hij ruste in vrede.
Na verschillende Indische omzwervingen kwam Louis de Vries weer in het moederland terug en dit seizoen neemt hij opnieuw zijn plaats in onder de weinige groote tooneelkunstenaars die wij rijk zijn. Niet alleen dat De Vries, dien wij zoo dikwijls woorden van groote en oprechte bewondering mochten wijden, weer optreedt, hij is als directeur van een nieuw gezelschap ‘Het Hollandsch Tooneel’ met eigen schouwburg en goede krachten, de dramatische beweging komen verrijken met een program, dat duidt op de herleving van 't breede gebaar en de romantiek, waarnaar de groote menigte, in reactie op de doorgevoerde realistische school, wederom schijnt te verlangen.
De keuze van zijn openingvoorstelling was zeer gelukkig in deze lijn. ‘De rechter van Zalamea’ is onder de werken van Calderon de la Barca een der voor de massa, meest aantrekkelijke.
| |
| |
Het conflict en romantisch verloop van deze geschiedenis, die alle tijdgenooten van den grooten Spanjaard bewerkten, vragen een subtiele vertolking, wil men ons hedendaagsch publiek met de handeling doen meeleven. En hier komen wij dadelijk aan het zwakke punt, niet alleen van deze opvoering doch van het geheele ensemble: de regie. De tijden, dat een tooneelmeester in onderling overleg met de artisten tooneelschikking en spelleiding vaststelde, zijn voorbij. Ook het in Holland nog veelal bestaande wanbegrip dat elke acteur, die eenige jaren praktijk heeft, wel regie kan voeren, dient te worden herzien. Het moet jammerlijk worden geconstateerd, dat er een groot gebrek was aan: begrip. Daar was blijkbaar niemand geweest, die, met de noodige kennis van het stuk en zijn bijzondere eischen, zich tot taak had gesteld de medewerkers te doordringen van den geest, die dit werk bezielt. Het drama zelf, zoo vol leven, stijl en intensiteit, ware dan wellicht gaver en boeiender voor het voetlicht gekomen. Men had dan, inplaats van de weinig Calderoniaansche vertaling van W.G. Nieuwenkamp, een dankbaar gebruik kunnen maken van de goede moderne overzetting, die geheel gereed voorhanden was, men had dan de speciaal Spaansche ‘grandeza’ meer naar voren laten komen en zoowel in de decoratie, nu zoetelijk ouderwetsch van stijl, als in de detailverzorging: rechterstaf, worgstoel, aankleeding enz., meer de noodzakelijke spheer kunnen leggen. De hoofdfiguur van Pedro Crespo ware dan ook heel anders geweest. Inplaats van een uitbeelding, staande tusschen Nathan der Weise en Shylock, ware dan gekomen een krachtige boerefiguur zooals het stuk dit eischt. Isabella, een jong kinderfiguurtje en Ines de bejaarde duegne, moesten anders bezet en gespeeld. Louis de Vries in de titelrol en Ko van Dijk, dien wij elders te lang in voor hem onwaardig werk moesten zien, waren zeker de besten; Wilhelmina Erfmann-Sasbach mist de jeugdige teederheid, voor dit werk gewenscht.
Pierre Mols was gloedvoller en meer in de spheer. Niet onverdienstelijk deden Lau Ezerman in de rol van Don Mendo en Teune als zijn schildknaap, de anachronistische Don Quichotte en Sancho. Erfmann, die ook voor de regie teekent, kon zijn losheid niet opvoeren tot Spaansche distinctie. De anderen hadden blijkbaar over Spanje zelfs nooit hooren spreken. Toch willen wij hopen dat velen ‘De rechter van Zalamea’ zullen gaan zien. Het buitengewone stuk met zijn prachtige dramatische conflicten en levendigen dialoog moet een ieder op zich laten inwerken; de creatie van de Vries geeft oogenblikken van groot genot. Dat het den dichter Felix Rutten, die deze recht feestelijke openingsvoorstelling in mocht leiden met een rede over Calderon en zijn
| |
| |
werk, niet gelukt is, om het hem toegestane kwartier gratievol te verbabbelen, spreekt voor zijn degelijkheid. Wij hopen en verwachten veel van de Vries' gezelschap. Hij zorge echter voor een goede leiding.
Uit de nieuwe gezelschappen komen op dit oogenblik de groote daden! De Plantageschouwburg, evenals die van de Vries, opgefleurd door de nieuwe directie, herbergt de talentvolle schaar der jongeren. Het ‘Groot-tooneel,’ zijn naam vermoedelijk ontleenend aan de bedoeling om groot werk te brengen tot de groote massa, is met een waardigen inzet zijn eerste seizoen begonnen. Shakespeare's ‘Othello’ is geen geringe opdracht en het feit, dat deze lange opvoering steeds heeft geboeid, is wel het beste bewijs, met hoeveel toewijding en frischheid hier gewerkt is. Moge een woord van hulde en aanmoediging hier de eerste plaats innemen, wij gelooven deze strevende kunstenaars geen beter bewijs van onze oprechte belangstelling te kunnen geven dan door een meer diepgaande bespreking van hun prestaties. De grondfout in deze vertooning lag o.i. in het verbreken der evenwichtigheid tusschen de figuren van Jago en Othello. Wij hebben hier en in Duitschland, in tegenstelling met de Engelsche opvatting, van Shakespeare's ‘Koopman van Venetië’ een ‘Shylock’-drama gemaakt en dit valt nog eenigszins te verdedigen, omdat de dubbele constructie van het werk er de naaste aanleiding toe geeft. Minder verantwoord is het echter van de ‘Othello’ een ‘Jago’-drama te maken. 't Diepere in dit spel der verdenking ligt juist in het feit, dat Jago hier steeds als ‘évocateur’ van Othello's achterdocht optreedt en niet een direct leidende positie inneemt. Zoover te gaan om te beweren, dat Jago niet anders is als een karakter-facet van Othello zelf, komt ons voor, niet in overeenstemming te zijn met Shakespeare's realistische visie, toch bevat die opvatting een waardevolle vingerwijzing voor de onderlinge verhouding tusschen de twee hoofdpersonen van het drama.
De Jago van Coen Hissink was in deze vertooning de gaafste en prachtigste figuur. Behalve de oogenblikken dat hij wat te veel opging in eigen stemgeluid of moedwillige schoonheid van stand en gebaar, was de creatie kranig volgehouden. Het te forsche van deze opvatting verbrak echter juist 't evenwicht van het treurspel. Deze rol dient in halve tonen, steeds van uit de schaduw gespeeld te worden. En zulks te meer, waar de Othello van Albert van Dalsum een tekort aan ingehouden kracht vertoonde. Van Dalsum heeft in menige creatie doen voelen, dat hij behoort tot de intelligente jongeren, en hoewel op de eerste plaats de vraag
| |
| |
gewettigd is, of iemand op zijn leeftijd de Othello physiek en moreel spelen kán, heeft hij ook in den grondtoon van deze rol een fout begaan. Wat is Othello als persoon? Een moorsch krijgsman, die zóó'n persoonlijkheid is, dat hij door lieden, die hem om zijn ras minachten, tot eersten veldheer van de republiek van Venetië benoemd is. Deze krijgsman van avontuur wéét, dat het alleen zijn ontembare moed is, die hem te midden van de vijandige omgeving staande houdt. Het zijn deze karakter-eigenschappen en het rasverschil, die o.i. maken dat de rol ook in de heftigste scènes moet gespeeld worden met een bovenmenschelijke zucht tot zelf beheersching. Dit hypersterke en ingehoudene nu hebben wij in van Dalsums opvatting gemist. Het geweeklaag, de onbeteugelde wanhoopsuitingen liggen niet in deze sterke natuur, die alleen door het verhalen zijner avonturen de liefde won van een Senatorsdochter. Geen oosterling gunt zijn omgeving zulk een diepen blik in zijn gemoedsleven en zeker geen Othello. Die ingehoudenheid, die de toeschouwers vervullen moet van een vage angst voor het losbreken van zijn toorn en die de uitbarsting van smart aan het slot van de laatste scène mee moet doen voelen, zal ook het duivelsch spel van Jago gemakkelijker tot zijn juiste proporties terugbrengen. Het verstoren van Othello's gemoedsrust moet gaan met halve woorden, vage tonaliteiten en verdoezelde bedenkingen, die langzaam de ziel vergiftigen, de innerlijke, ontembare kracht van den moor ondermijnen.
Desdemona heeft Othello lief in kinderlijke vereering voor het bovenmenschelijke van zijn kracht en door dat typisch-vrouwelijk gevoel van geestelijk te willen beschermen, zoo nauw verbonden aan de zucht tot lijden en opoffering voor het geliefde wezen; want zij weet door haar positie als Brabantio's dochter beter dan wie ook, hoe Othello's macht de noodzakelijk gedulde, handig gebruikte, doch bij het eerste tanen ras verworpen kracht in Venetië is. Marie Gilhuys-Sasbach heeft niet al deze gevoelens weten te verwerken. Haar gewild koket spel, dat ons soms een imitatie toescheen, was nu en dan weinig persoonlijk. Toch had ze oogenblikken vol belofte en was ze beter dan ooit te voren. Charles Gilhuys gaf een oprechten, goedgevoelde Cassio, doch behalve voor deze intelligente vertolking komt hem een warm woord van lof toe voor zijn regie. Wel treft ook hem het verwijt voor het onevenwichtige en vallen er aanmerkingen te maken, zooals het gebrek aan statigheid bij de ontvangst van Othello op Cyprus, het gemis aan kleur in de scène van het drinkgelag, de matheid der omgeving bij de ontdekking van Desdemona's dood en meerdere zwakke scènes, doch alle omstandigheden in
| |
| |
aanmerking genomen waren er voortreffelijke oogenblikken. Het is ons echter onverklaarbaar, hoe deze leider het clowneske optreden van Rodrigo toe kon staan! Ook de nar miste de dichterlijke charme der figuur eigen. Het voorname van den Doge, Brabantio en de andere edelen liet nog wel iets te wenschen over. Ook zorge men er voor verstaanbaar te spreken.
Wat de tooneelschikking en decoratie betrof, valt er veel te loven. Het Straatje in I, de Doge-zaal in III en het Tuintooneel op Cyprus blijven ons als zeer geslaagd bij. Toen wij vernamen, dat de ontwerpen door Frans Huysmans werden vervaardigd, bekroop ons een zekere angst. Wij kenden van hem eenig zeer modern schilderwerk en een kubistisch (?) décor voor ‘Jozef in Dothan’. Noch het één, noch het ander gaf ons veel hoop. Maar vermoedelijk dank zij de interpretatie van Jan Benneke en P.J. Paternotte kregen wij eenige tafereeltjes, mooi van kleur en aardig van bouw, die gebaseerd op het realistisch princiep, door gevoelige tonaliteit en goed begrip van schikking zich wèl bij het werk aansloten. Deze openingsvoorstelling wekt belangstelling en sympathie voor de nieuwe onderneming.
Bij het ‘Rotterdamsch Tooneel’ ging de première van Felix Rutten's mysteriespel in vier tafereelen ‘Beatrijs’. De Roomsche dichter heeft in de bewerking van de teere middeleeuwsche legende voor ons modern tooneel een waagstuk ondernomen. Dat het hem gelukt is gedurende de vier bedrijven de aandacht der toeschouwers vast te houden, pleit voor zijn taal en de wijze waarop hij het onderwerp behandeld heeft; de goed verzorgde voorstelling onder leiding van L.H. Chrispijn Sr. deed hieraan ook veel. Toch wil het ons voorkomen, dat de auteur niet altijd gelukkig geweest is in de keuze van zijn tafreelen, daar hier het geval wat eenzijdig behandeld wordt. Steeds vinden wij Beatrijs in mineurstemming; eerst de ontevredenheid met het kloosterleven, dan de ontgoocheling van de gestorven liefde, de vlucht met haar kinderen en de gebroken terugkomst in Vrouwenperk. 't Is alles even somber en de tegenstelling ontbreekt. Dit komt het geheel niet ten goede, zoodat het declamatorische gehalte van het werk niet voldoende door de aardig ingevoerde episodische figuren wordt verlevendigd. Toch doet het geheel, na de protestantsche Bouten's bewerking, die door heel Nederland in allerlei toonaarden verdeclameerd is, weldadig aan. Wij voelen ons thuis in dit milieu en het publiek, dat de première-zaal te Rotterdam geheel vulde, bleek de stemming te begrijpen en waardeerde recht hartelijk het verdienstelijk pogen van onzen dichter. De opgaaf was uiterst moeilijk en al is door
| |
| |
den dichter meer roem geoogst dan door den dramaturg, Felix Rutten blijkt talent voor het tooneel te bezitten.
Chrispijn Sr. heeft als artistiek leider veel werk van de vertooning gemaakt. Voor I en IV werd een speciaal décor vervaardigd: de sacristie. De zuilenbouw hiervan was welgeslaagd, doch de meubileering weinig karakteristiek. Vooral de ligging tegenover de kapel is zonderling. Hier is voor het goed uitkomen van het levend Mariabeeld een offer gebracht aan de logica en den schoonheidszin. Het tweede en derde bedrijf brachten niets bijzonders, alleen kwam ons de hut met aangrenzend slaapvertrek een beetje spacieus voor. De welverzorgde costumes waren soms fraai van kleur, de snit van het kasuifel deed echter zonderling aan.
Alida Tartaud-Klein draagt in de titelrol het geheele werk en zij doet dit met overtuiging en fijn gevoel. Haar voordracht is steeds wat declamatorisch zwaar en daaronder lijdt soms de teerheid der Beatrijs-figuur, al mocht het haar gelukken het stuk tot welslagen te brengen. Al de andere rollen zijn episodisch en werden verdienstelijk vertolkt. J. de Wagenaere gaf als tuinman het best den middeleeuwschen volksman. De Valentijn van Jules Verstraete was jong en levendig gehouden, terwijl de priester van Folkert Kramer waardig was in voorkomen en optreden. De moeilijke rol van ‘een oudere zuster’ ging de krachten van Ellen Wiarda te boven en dit was jammer, omdat er een mooi typetje van te maken viel. Het Rotterdamsch Tooneel zal, vooral in het Zuiden, waar dit werk wellicht beter aanspreekt, naar wij hopen, veel succes met deze opvoeringen oogsten. Zoowel auteur als vertooners verdienen het.
Het Nieuwe Tooneel, onder leiding van Cor. Hermus, opende met een Septemberstuk: ‘Koning Kool’ de wintercampagne. Met talent heeft Joh. Lemaire dit Mijnwerkersdrama uit het boek van Upton Sinclair getrokken en wanneer wij een tweetal rhetorisch-overdreven toespraken uitschakelen, is het een goed speelstuk. Wij zijn van de Amerikaansche mijntoestanden niet voldoende op de hoogte om hier een sociologische oordeelvelling neer te schrijven. Het wil ons ook voorkomen, dat men in dit tijdschrift en voor deze lezers niet zal eischen, dat we ons er mede bezighouden, of een tooneelwerk dienstig te maken zou zijn aan een bepaalde politieke partij. De moraal valt niet van de schoonheidsbeoordeeling te scheiden, omdat ze er een onafscheidelijk deel van uitmaakt; doch daarnaast hebben wij slechts te beoordeelen in hoeverre de tooneelkunst zich aan ons vertoont in hare verschillende uitingen.
| |
| |
‘Koning Kool’ dan is een goed volksstuk, omdat het 't volk weet te pakken en 't den schrijver gelukt, zijn denkbeelden op de door hem gewenschte wijze aan zijn speciaal publiek mede te deelen. De vertooning is in meer dan één opzicht voortreffelijk te noemen, in aanmerking genomen het materiaal, waarmede te werken viel. Hoe opvallend juist werd er getypeerd en met welk een toewijding gewerkt! Er zijn voor den regisseur van dit gezelschap groote technische bezwaren van tooneel en een salonbedrijf als het vierde is een hier niet gemakkelijk te verwezenlijken tafereel. Toch zal blijken, dat Cor Hermus met dit troepje ernstig-willende artisten wat zal weten te bereiken; aan Maurits de Vries, die de zeer zware hoofdrol met overtuiging en talent vertolkte, heeft hij een eerste kracht. Ook mevr. Bouber ten Hoope, waarvan we herhaaldelijk knap werk zagen, doch die nu niet het vereischte type wist te geven, kan tot het welslagen van dit theater medewerken. Een ieder doet hier zijn best en het zou verwonderlijk zijn, wanneer onder intelligente leiding met dit gezelschap niet iets goeds in de gezochte richting te volbrengen viel.
FRANK LUNS.
| |
Ontvangen werken
Dr. A.C.J. van Goor: Afstammingsleer en de tegenwoordige stand der natuurwetenschap (Théonville); Mathias Kemp: Zeven Boomen (Schmitz, Maastricht); Cyriel Verschaeve: Zeesymfonieën (Vlaamsche Boekenhalle); De R.K. Drankbestrijding in Nederland (Sobriëtas); P.v.d. Tempel O.P.: Het goed recht der hedendaagsche vrouwenbeweging (Paul Brand); Heinrich Uhle: Grieksch Vocabularium (R.K, Boekcentrale); François Veuillot: Le Moral français; Mgr. Sagot du Vauroux: Guerre et Patriotisme (Bloud et Gay); Het Boek Jesaja I, vert. A.B. Davids (Wereldbibl.); A.B.: De Maria-Congregatie (Futura); H. Colijn: Staatkundige Hervormingen in Nederlandsch-Indië (Kok); Z. Louis Marie Grignion de Montfort: De liefde des Kruises; P. Cajetanus O. Cap.: Het Katholicisme, 3e reeks (R.K. Boekcentrale); Emil Dimmler: Beschauung und Seele (Kösel).
|
|