Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Beiaard. Jaargang 3 (1918)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Beiaard. Jaargang 3
Afbeelding van De Beiaard. Jaargang 3Toon afbeelding van titelpagina van De Beiaard. Jaargang 3

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (10.54 MB)

Scans (48.82 MB)

ebook (5.70 MB)

XML (2.13 MB)

tekstbestand






Genre

sec - letterkunde
sec - taalkunde

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Beiaard. Jaargang 3

(1918)– [tijdschrift] Beiaard, De–rechtenstatus Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 187]
[p. 187]

Boekbespreking

Das humanistische Gymnasium und sein bleibender Wert, von Joseph Stiglmayr S.J. Ergänzungshefte zu den Stimmen der Zeit - Herder, Freiburg im Breisgau 1917.

ZAL de profetie van Horatius: ‘exegi monumentum aere perennius, ik heb een gedenkteeken opgericht duurzamer dan metaal,’ een onwaarheid worden en noch zijn werk, noch dat van één der antieken bestand blijken tegen onzen tijd van ijzer en staal en wanbegrippen op zedelijk en opvoedkundig gebied? Met Latijnsche woordenboeken en Grieksche hexameters, roepen zakenmenschen, laten Franschen en Engelschen zich niet weg bombardeeren, maar met dikke Bertha's, Zeppelins, onderzeeërs en machinegeweren. Geen onvruchtbaar idealisme, neen tastbare resultaten hebben we noodig. Ware klassieke ontwikkeling, luidt hun theorie, is niet mogelijk zonder zich in de antieke kuituur in te leven, den geest der ouden zich eigen te maken; jonge Grieken en Romeinen kunnen wij niet gebruiken. Het handelsverkeer over heel de wereld en de nationale, sociale en oeconomische ontwikkeling der afzonderlijke volkeren hebben geleid tot een volkeren- en klassenstrijd, tot een groepeering van allerlei standen en bedrijven, tot een wedstrijd om in den kortst mogelijken tijd met de minste arbeidskracht de productie tot den hoogsten graad op te voeren. We moeten dus vóór alles menschen hebben met practische bekwaamheid, met kennis van eigen en moderne vreemde talen, van eigen kuituur en van de groote levensvragen van eigen staat en maatschappij. En wat heeft men practisch aan Latijn en Grieksch en kennis van een beschaving, die al eeuwen begraven ligt?

Niet minder fel in hun bestrijding, schoon van ander standpunt uit, zijn de idealisten, die de gezonde beginselen van opvoeding en onderwijs eenvoudig overboord werpen en steunend op Rousseau, Haeckel, Nietzsche, Ellen Key en hun napraters opkomen voor de zelfstandigheid, de ‘individualiteit’ van ‘Het Kind,’ dat spelend moeten leeren, zich moet ‘uitleven,’ zich op niets anders moet toeleggen, dan waarin het belang stelt - of hoe de phrasen verder luiden. Zoo proclameerde en verdedigde Wyneken de autonomie van de school, d.w.z. van de leerlingen, zoodat niet langer de ouders en de schoolbesturen, maar de jongelui zelf bepalen wat ze zullen leeren of niet, en wenschte een Gurlitt naar de wijze van de dierenbescherming, vereenigingen tot bescherming van de gepijnigde ‘kinderziel’; om dat reddingswerk maar vast te beginnen, vragen anderen om lichamelijke opvoeding,

[pagina 188]
[p. 188]

die dan een lichamelijke inspanning wordt, als zelfs een Olympischen kampvechter te kras zou zijn; maar de studie van de oude talen is te zwaar en leidt tot overspanning, vitusdans, epilepsie en zelfmoord!

't Is in nieuwen vorm de oude strijd over de waarde van de klassieke opleiding. ‘Fortuna simul cum moribus immutatur’, zegt Sallustius: worden de zeden anders, dan verandert daarmee heel de maatschappelijke toestand en ontstaat er nieuwe strijd over vraagstukken, die lang schenen opgelost. In bovengenoemde Ergänzungshefte geeft J. Stiglmayr de vraag breed maar zakelijk uiteengezet en beantwoord, eigen oordeel stavend met de uitspraken van kerkvaders en tal van vakgeleerden en mannen van de school. Een gezonde, belangwekkende studie! Voor den ondergang van de humanistische studiën behoeven we dan vooreerst nog niet te vreezen: ze hebben al andere stormen doorstaan.

Toen de ruwe, krijgshaftige nakomelingen van Romulus Griekenland staatkundig vernietigd hadden, werden de overwinnaars, ondanks den grimmigen tegenstand van de ouderwetsche, strenge Romeinennatuur, de overwonnenen op geestelijk gebied; en toen het heidensch Rome op zijn beurt ten gronde ging, heeft het Christendom, hoewel lijnrecht met de heidensche kuituur in strijd, toch die geestelijke schatten gered. De Christelijke middeleeuwen hebben er mee gewoekerd en ze gemeengoed gemaakt van de volkeren van Europa. St. Bonifacius nam op zijn tochten door de wildernissen van Germanje mèt zijn evangelieboek ook Cicero en Vergilius mee; hij bracht den barbaren geloof èn wetenschap, die elkaar altijd gesteund hebben. Als onze kloosterzusters weer Latijn en Grieksch gaan leeren, vatten ze weer op wat haar zusters van twaalf eeuwen geleden in de kloosters, door dien apostel in Duitschland gesticht, al ijverig beoefenden, zoodat ze zelfs wedijverden in het schrijven van Latijnsche verzen en Latijnsch kunstproza. Met Karel den Groote begint al een eerste renaissance en Norden heeft aangetoond, dat het verwijt aan de scholastiek, de humanistische studiën gedood te hebben, niet verdiend is. Het eigenlijke humanisme maakte zich aan overdrijving schuldig; toch bleef toen en later ondanks kerkelijke en staatkundige revolutie het goede behouden en heeft de studie der klassieken, zij het beoefend naar verschillende methoden en in verschillende richtingen, zich gehandhaafd tot op onze dagen toe.

Na zijn historische uiteenzetting bespreekt Stiglmayr achtereenvolgens de ideëele en praktische waarde van de humanistische opvoeding, de moderne opwerpingen daartegen, de middelen om gegronde grieven te voorkomen of te verhelpen, de huma-

[pagina 189]
[p. 189]

nistische studiën en de theologie en tot slot den ‘Ersatz’ door vertalingen. Wat vormende kracht betreft, staat, bij gelijken aanleg en een zelfde doel van de beoefenaars, de studie der oude talen bovenaan. Immers al onze handelingen, in 't bijzonder die van den geest, worden door hun object bepaald. Een opvoering van Macbeth werkt anders op ons denken en voelen dan een voetbalwedstrijd. En nu is de mensch met zijn geestelijk-lichamelijk leven het voornaamste en edelste, dat zich in het heelal aan onze zinnen voordoet en waarneembaar object van studie zijn kan. De mensch uit zich in zijn spraak, zijn literatuur: daarin schrijft hij zijn geschiedenis, legt hij zijn vreugde en droefheid, deugden en gebreken, leven en streven, heel zijn denken en doen voor ons bloot. Echte menschen heeft de oudheid opgeleverd; zij mogen jammerlijk gedwaald hebben, bedorven, diep bedorven zijn geweest - krachtkerels waren het, geestelijke reuzen, die onbewust ook bouwsteenen voor de Stad Gods hebben aangedragen. Dichters, wijsgeeren, redenaars, geschiedschrijvers, staatslieden, veldheeren - vaak alles tegelijk; mannen gloeiend van vaderlandsliefde maar van eerzucht tevens; opofferend en egoistisch, wijs en sluw, eerlijk en toch weer gewetenloos; telkens terugkeerend in het grijze verleden, maar ook het oog gericht op de verre toekomst, mannen van de daad en toch ook levend voor het goede en schoone; zoo heel anders denkend en voelend dan wij, maar ook menschen van vleesch en bloed; levend in een andere wereld dan de onze en toch in haar nooden, in haar strijd, in haar lief en leed, in haar goed en kwaad weer aan de onze gelijk. Van de werken van en over zulke mannen moet voor jonge menschen een ontwikkelende kracht uitgaan, waar de studie van geen ander vak, zij het dan nog zoo nuttig en verheffend, tegenaan kan. Karakter en structuur van de oude talen werken krachtig hiertoe mee. De talrijke vormen van het ééne werkwoord, waardoor vooral de Grieken hun gedachten en gevoelens zonder eenige omschrijving nauwkeurig weergeven, de plaatsing en het onderling verband van woorden en zindeelen, schijnbaar zoo willekeurig en toch altijd zoo juist, de talrijke voegwoorden en partikels, die het geheel samenhouden en kruiden tegelijk, dwingen den leerling zich los te maken van eigen werktuiglijkheid en willekeur in denken en spreken en voortdurend zijn vollen aandacht te wijden aan den tekst, om uit de woorden een zin, uit de zinnen een geheel te maken. Met de studie der moderne talen, hoe nuttig en noodig overigens ook, valt in dit opzicht zooveel niet te bereiken; daartoe lijken ze te

[pagina 190]
[p. 190]

veel op de moedertaal en is de achtergrond te gelijk aan het eigen leven. De studie der oude talen is dus als een studie van geestes- en beschavingswerk juist uitermate geschikt om tot grondslag te dienen voor de vorming van bruikbare menschen ook in onze moderne samenleving, te meer wijl de leerling daarnaast ook nog kennis genoeg van z.g. realia kan opdoen om geen wereldvreemde te zijn, of om ook in die richting zijn studiën voort te zetten. Of is een jongmensch, die zijn eindexamen van de H.B.S. achter den rug heeft, opeens een geleerde en wereldwijze geworden, die in 't geheel niet behoeft te luisteren, als Dr. Is. van Dijk van jonge academici zegt:

‘Mij dunkt, onze jonge menschen moeten allereerst leeren werken, aan de Universiteit verstaan zij er dikwijls nog zoo weinig van. Dan moeten zij altijd weer leeren wegdoen alle valsche inbeelding van kennis, deze inbeelding zit er zoo vast in. Voorts moeten zij een weinig zelf leeren denken, physisch denken en historisch denken. Ik zeg een weinig, omdat het daarmee gewoonlijk niet dadelijk zoo'n vaart loopt. Al verder moeten zij gaandeweg leeren verstaan, dat werkelijke kennis niet goedkoop maar duur is.’

In enkele bladzijden aan de meest gelezen auteurs gewijd gaat ook Stiglmayr Xenophon stilzwijgend voorbij, maar blijft Demosthenes tegen von Wilamowitz ook voor gymnasiasten hooghouden. Als middelen tegen grieven bespreekt hij beperking van leerstof, daarbij het midden houdend tusschen de beulen, die ‘übersehen, dasz so ein Bubenkopf keine Pneumatik ist, die man immer noch ein bischen mehr aufpumpen kann’ en anderen, die van louter liefde en medelijden ‘Het Kind’ geestelijk doodsollen; verder tijdige schifting van leerlingen en wetenschappelijke, didactische en paedagogische bekwaamheid, toewijding en verantwoordelijksheidsbesef bij de leeraren.

De strijd over de klassieke opleiding woedt in andere landen niet minder hevig dan in Duitschland. Wie belang stelt in het vraagstuk, vindt in Stiglmayr's Hefte een keurig historisch overzicht van de bestrijding, die deze opleiding ook in vroegere eeuwen ondervond, van de waardeering, die zij genoot, van de vruchten, die zij heeft opgeleverd; naast verbluffende staaltjes van de woedende aanvallen in onzen tijd opnieuw daartegen gericht, geeft hij gezonde begrippen omtrent de waarde der klassieken en een schat van nuttige wenken voor eenieder, die met het geven van dit onderwijs belast is.

 

G. VOSKUILEN

[pagina 191]
[p. 191]

Savonarola, de geschiedenis van een groot leven, door Frances E. Cooke, vertaald door J.J. van Bemmelen - Waltman, Maassluis, 1918.

Alweer een teeken van de levende aktualiteit, die de XVde Eeuwsche held van San Marco tot onze dagen blijft houden. Is het beknopte boekje als zoodanig al merkwaardig, dubbel wordt het dit door de gekombineerde feiten, dat het door een niet-Katholieke Engelsche dame geschreven, door een Protestantsche Nederlandsche vertaald en voor kinderen bestemd werd. Omdat Savonarola streed voor zedelijken ernst, die bij 't volk en de jeugd bedreigd werd, gelooft de vertaalster, dat zijn Leven beteekenis heeft voor kinderen en ‘kan samenwerken met alles, wat gedaan wordt om hun schoonheidsgevoel te ontwikkelen en hun liefde voor kunst inboezemen, om hen sterk te maken in zedelijken ernst.’

Voor dit uitmuntend pedagogisch doel schijnt het goed begrip van Savonarola's edel streven ongetwijfeld bruikbaar, met name tegenover kinderen, die immers den Frate zoo na aan 't hart lagen. Verstandig wordt daarom veel nadruk gelegd op zijn verhouding tot de Florentijnsche jeugd, die met zoo goed gevolg door hem georganiseerd en geleid werd. Zoodoende wordt de barre boetgezant meteen van 'n nieuwe zijde belicht en zijn figuur heeft daar geen nadeel bij.

De feiten en bizonderheden van dit stormig leven worden kalm en vrij nauwkeurig verteld; de geestelijke misstanden van het eind der XVde eeuw niet scherper geteekend dan strikt noodig is, om Savonarola's optreden te begrijpen. Al krijgt de Scholastiek om zijn ‘doodelijk vervelende spitsvondigheden’ in 't voorbijgaan een duw en al heet het, dat de Frate Paus Alexander niet langer als hoofd van de Kerk beschouwde - als heraut van de Hervorming wordt hij niet opgevoerd, eerder blijft zijn roomsch karakter, hoezeer dan door Protestantsche oogen gezien, eerlijk gehandhaafd. Luther vinden we even ter loops genoemd.

De vertaalster schijnt nooit een Dominikaan gezien te hebben; die loopt immers niet in zwarte pij, maar wit habijt met zwarten mantel. 't ‘Black Friar’ van 't origineel blijkt hier schuld van de verwarring. Beter is 't ook te spreken van ‘Signoria’ met 'n enkelvoudig werkwoord dan van: ‘De Signory waren verstandig genoeg’ enz. Broeder Aurelius moet zijn Maurelius. Zijn ‘de nieuwe banken’ van bl. 94, voor kinderen duidelijk herkenbaar als ‘leenbanken’?

 

B.H.M.

[pagina 192]
[p. 192]

Dr. L.J. Sicking: Joachim George le Sage ten Broek - Malmberg, Nijmegen.

Deze eerste monografie over de baanbreker, waaraan ieder ijveraar in Katholiek Nederland zich kinderlik verplicht voelt, is een aktueel en prakties boekje, dat de apostelgeest van Lesage en Sicking samen bij veel geloofsgenoten mag vermeerderen. Als geschiedwerk maakt het weinig aanspraak op oorspronkelikheid; immers, waar de schrijver uitdrukkelik zijn zoeken naar Lesage's portret vermeldt, maar nergens laat merken, of hij de correspondentie naspoorde van Lesage's geestverwanten en meewerkers, waaronder brieven moeten geweest zijn om van te watertanden, toont hij duidelik, dat zelfstandig vorsen minder zijn doel was, zoals ook genoeg uit de stof en de bouw allebei blijkt. De bronnen worden zó huiselik aangeduid, dat de vage verwijzing ‘Gesch. Bladen’ zelfs een keer (bl. 26) bij ongeluk ‘Wetensch. Bl.’ wordt: de naam van een bestaande periodiek, die geleerden dus van de wijs kan brengen. Waarschijnlik is deze uitgaaf een voor 't jubilé wat vluchtig voorbereide bewerking van Dr. Sicking's bijdrage aan 't gedenkboek ‘Het Katholiek Nederland’, waarin dit stuk zo'n prachtig figuur maakte. Vandaar de, bl. 23 in een verwarde zin herhaalde, bewering, dat Lesage zoveel had van O'Connell, waarmee Schaepman indertijd met meer recht vergeleken is. De voorstelling van Witz als Lesage's opvolger lijkt me ongegrond, omdat zijn onuitgegeven brieven aan Thijm de indruk bevestigen, dat de pleegzoon alleen of vooral uitgever was, terwijl de ‘Stemmen’ in Arnhem bepaald Deken Brouwer voor leider kregen, over wie een studie te verwachten valt. De definitieve biograaf van Lesage dient verder het koninklik huisarchief te raadplegen, dat volgens Blok (IV2 329) de Haagse Van Langenhuysen als republikeins samenzweerder compromitteert en daarbij mogelik over de redacteur, tegelijk met zijn drukker gevangen genomen, materiaal oplevert. Het leerzaam bericht over Lesage's Belgiese abonnés geeft de wens in, dat krachten als Karel van den Oever, in plaats van ons met polemiese, om niet te zeggen querulante, brochures te overstelpen, hun verblijf in ons land gebruiken voor een geschiedenis van de betrekkingen tussen Vlaanderen en Holland. Want als Dr. Sicking's welkom geschrift naast de apologie, waarin 't zijn direkte bestemming vervult, nog de wetenschap bevordert met de kracht van 't voorbeeld, zal 't aan 't veelzijdig karakter van de schrijver beantwoorden.

G.B.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over dit hoofdstuk/artikel

auteurs

  • B.H. Molkenboer

  • Gerard Brom

  • G. Voskuilen

  • over L.J. Sicking

  • over Joachim George le Sage ten Broek