De Beiaard. Jaargang 3
(1918)– [tijdschrift] Beiaard, De–
[pagina 358]
| |
Kerk en KunstGa naar voetnoot1)ERNSTIGE Christenen dreigen soms de Schepping aan de Verlossing op te offeren en hun geboorte voorbij te zien om hun wedergeboorte. Deze valse geestelikheid wreekt zich tenslotte aan hun vatbaarheid voor de biezondere Openbaring, omdat die de algemene onderstelt; verbreekt de harmonie van hun zaligmaking, want die betekent samenwerking van God met mens; verzwakt de aanraking tussen hun ziel en de eeuwige Geest, die zijn schepselen voor hun eigen redding wil gebruiken. ‘God, die u gemaakt heeft zonder u, zal u niet zalig maken zonder u’, leert Augustinus, de laatste om de menselike wil te vleien. Al is helaas de onverdeelde Godskennis, het ongetemperd Godsgevoel, het ongestoord Godsleven van 't paradijs door onze schuld verloren, er moet een ontvankelikheid voor nieuw leven in ons overgebleven zijn, een bereikbaarheid voor de genade als de dorre hei bewaart voor de vruchtbare zon. De vervloekte aarde kan de oorspronkelike zegen van zijn Schepper niet volslagen kwijt raken; 'ttragies woord zelf, dat de schepping zucht in barensnood, wijst het spoor van hoopvolle kiemen; immers ‘niemand zal de vervreemding van God pijnlik voelen zonder verwantschap aan God’, zegt een Katholiek theoloog. Dezelfde apostel, die onze ellende zo menskundig diep doorgrondde, heeft dan ook de gevallen wereld nog van verheffing horen fluisteren. In 't brandpunt van de heidense cultuur vond hij een altaar gewijd aan de onbekende God, dus een God, die vast bestaat, maar zich niet nader openbaart (u ziet, hoe ongelukkig Huxley zich naar deze woorden άγνώτω Θɛᾠ agnosticus noemde in de noodlottige zin van iemand, die de waarheid niet kennen kán); en naar 't middelpunt van 't wereldrijk schreef Paulus: ‘Wat van God geweten kan worden, is onder hun openbaar, want God heeft het hun geopenbaard. Of worden niet zijn onzichtbaar | |
[pagina 359]
| |
wezen, zijn eeuwige kracht en goddelikheid van de wereldschepping af in 't geschapene met het verstand doorzien? Dus zijn ze niet te verontschuldigen’. Nu is 't voor de gemengd geestelike en zinnelike mens kenmerkend, dat, bij verbleking van de begrippen oorzakelikheid en doelmatigheid, tenminste fris blijft het spontaan gevoel voor hoger ordelikheid, die schoonheid heet. ‘Want uit de grote heerlikheid van 't schepsel valt redelik zijn Schepper te erkennen’Ga naar voetnoot1). Sinds Fénélon dit thema aangrijpend had uitgewerkt, moest zelfs Kant, die de kracht van alle Godsbewijzen dacht te ontzenuwen, prakties de pracht van de sterrehemel ervaren als een aanwijzing; en zijn motief blijkt eenvoudig het teleologies argument in 't verkort. Het gevoel voorkomt het verstand en vult het aan, het logiese wordt toegepast, ondervonden, eigengemaakt door het psychologiese. De kritiese mens houdt ergens een gevoelige plek, waar zijn waarnemingen in aandoeningen overgaan: 't estheties orgaan, dat hem is ingeplant, om de natuur te genieten en zijn indrukken te verwerken tot uitdrukking van zijn diepste wezen, eindelik vooral om door het zichtbare ‘tot liefde voor het onzichtbare verrukt te worden’, zoals de Kerstprefatie zalig zingt. 't Oneindig grote wordt in een oneindig klein moment gegrepen met een intuitie, zó overweldigend direkt, dat het experiment er nauweliks in wordt gemerkt, ofschoon de oorsprong van 't woord estheties genoeg bevestigt, wat de School vanouds verklaart: buiten de poort van de zintuigen komt niets in ons denken. Zuiver gees- | |
[pagina 360]
| |
telike kennis, de beschouwing van aanschijn tot aanschijn, is voor hemelingen bestemd, niet voor mensen, die levenslang de dingen ‘ten dele’ zien en ‘door een spiegel’. Zoals we onmogelik recht de zon instaren, maar onze blik met oogharen moeten vertroebelen, om in de verte wat te onderscheiden, zo zou een onmiddelike Godsverschijning ons verblinden. ‘Geen oog heeft het gezien, geen oor gehoord...’ Wat we bereiken, dat benaderen we door een medium, en zo'n medium is de kunst, waarin alleen de geïnspireerde even een vaag uitzicht op de eewigheid opent. De laatste zang van de Divina Commedia is nog maar een echo van een echo. Al kan de kunst wel tot leven bezielen, persoonlik ondergaat de kunstenaar zijn visies in verbeelding; hel of hemel had Dante geen van beide werkelik bezocht en Shakespeare hoefde geen moord begaan te hebben, om de moordenaar te doorzien. De scheppende artiest blijft passief en verplaatst zich vrij objectief in de hartstocht van anderen; waarschijnlik heeft een lezer soms sterker gevoel dan de schrijver, die 't beter weet weer te geven. En zoals Shelley zich een tolk noemde van de mensheid, een spreker over algemene daden, een getuige voor gemeenschappelike geest, had Goethe gelijk, de poeet te verheffen tot profeet. Zolang er ook duivelsprofeten zijn, houdt de Christen des te strenger de plicht om niet elke geest te geloven, maar te onderzoeken, of de geesten uit God zijn. De historiese wet schijnt, dat een kunstenaarsgeslacht volgt op een heiligegeslachtGa naar voetnoot1); en bekend zijn renaissancemeesters, die Madonna's konden schilderen, zonder het maagdelik ideaal in hun model te eerbiedigen of zonder maar aan de Moeder Gods te geloven, omdat ze teerden op de geestelike erfenis van hun volk. Hoe virtuozen dikweis buiten hun kunst leven, vermeld ik niet eens, al geldt die afstand ten goede gelukkig als ten kwade. Maar mag | |
[pagina 361]
| |
dit het besef versterken, dat verbeelding iets anders is dan gevoel en gevoel iets anders dan wil, het pleit allerminst tegen de roeping van de kunst. Personen, die karakterbederf tot het wezen van 't toneel rekenen, wordt daarom het woord aanbevolen, dat een gevierd dominee in zijn kamer schreef: ‘Wat is een predikant zonder heiligheid-Een komediant’. Ook de gave van 't woord kan immers uiterlik gehanteerd worden; ja, omdat een spreker vlak vóór zijn publiek staat, is de verleiding tot ijdel vertoon misschien bij hem nog wel het sterkst. Intussen denkt geen kerkganger eraan, de welsprekendheid, toch ook een kunst, om mogelik Farizeïsme te veroordelen.
Het scheppingsconcert in de drie laatste psalmen handhaaft Gods heerlikheid tegenover wat wij materialisme noemen of pantheïsme. ‘Alles wat adem heeft, love de Heer’, 't is de natuurwijding van Franciscus en Gezelle. We zijn op liefde tot God aangelegd ‘met al ons verstand en al onze kracht’, waartoe Christus ons niet kon verplichten, als Hij ons geen rede en geen wil had toegekend. Geen enkele Godsgave laat zich zonder heiligschennis wegdenken, al gebeurt het onder de schijnbaar vrome leus, dat de hele mens een verdoemelik vat is met geen restje goeds. Hier ontmoeten wij een levenskwestie, waarbij de klacht van een geloofsgenoot past: ‘Niets droevigers kon de Kerk ooit overkomen dan door 't verloop van de dingen gedrongen te worden, om de voorstellingen van de grootheid van de erfzonde te beperken’Ga naar voetnoot1). Maar recht is recht, zowel het recht van de mens als dat van God, die geen onrechtvaardigheid kan dulden. De erfzonde is waarachtig te ontzettend om hem nog te verergeren! De mens niet enkel zondaar, maar de zonde zelf noemen, zoals Luther deed, lijkt een geestelike zelfmoord. Kalvijn's afsnijding van de schoonheid, hoe offervaardig ook bedoeld, komt de mens- | |
[pagina 362]
| |
heid op verdorring te staan, als de vertrapte natuur zich niet tijdig herstelt. Sinds de beeldstorm ons volk nog zwaarder dan ons land verminkte, is't estheties orgaan telkens onweerstaanbaar aangegroeid als een knotwilg. Ons wezen werd een paar honderd jaar verwrongen, la haine du beau heeft ons zo grondig vergiftigd, dat een matroos zich blind op de staat wreekte met beschadiging van de Nachtwacht, die Nachtwacht, waarvan de domme naam een schande voor onze verblinding blijft, nadat wij 't meesterstuk in 't donker Trippehuis lieten vervuilen. Welk volk op de wereld zingt zijn liedjes opzettelik zo gemeen als de Hollander, voorzover hij dan zingt? Zijn psalmgezang schijnt niet eens te willen lijken op muziek. Wie heeft zo'n valse schaamte bij elke houding, bij 't minste gebaar, dat niet links is en niet lomp? De witkwast, die de wijwaterkwast verving, heeft zijn schatten te lang vergeusd, om hem oog te laten voor sierlike vormen; vandaalse straatjongens zit de beeldstormersaard in 't bloed. Wanneer dan tòch het Hollands genie in zoveel schilders uitbrak, dan mochten de meesters van 't landschap verhongeren met Hercules Seghers, die 't hemd van zijn kinderen moest kapot scheuren voor linnen, terwijl de dolle klanten van maaltijden en vechtpartijen vetgemest werden. Kuyper betoogt, dat in een land zonder kerk- of hofkunst alleen huiskunst overbleef, dus portret en stilleven moesten bloeien; maar de koele berekening van Fruin, dat boeren hun geld in schilderijen belegden en natuurlik volksbruiloften of zo bestelden, de economiese wet van vraag en aanbod, waaraan 't Zuiden zijn overvloed bijbelse tafrelen dankte, geeft een correctief op dat vernuftig pleidooi. Een niet-puriteinse eeuw had de Jan Steenen bij al hun aangeboren realisme nog wel edeler kanten van hun rijk talent laten ontwikkelen! In Frans Hals zat iets romanties, in Vermeer iets mystieks, dat toen moeilik kon opkomen. Met hun enge vrijheid hebben onze meesters intussen gewoekerd, ofschoon ze onwillekeurig ons volk in 't bui- | |
[pagina 363]
| |
tenland de naam bezorgden van lage kermishouders. Over Dort vloeiden hun blije kleuren als zonnestralen over een kerkhof. Vondel vereerde hartstochtelik zijn Muze, ‘om wie ik 't leven lieve’, dicht hij in zijn doopsgezinde jeugd; een Sweelinck werd de geestelike stamvader van Bach, die 't orgel, door onze gereformeerden voor paradijsslang uitgescholden, de ‘Herrgottstimme’ noemde; een eeuw nadat Lucas van Leiden zich stervend naar buiten liet dragen voor een groet aan de lucht als Gods meesterwerk, maakte Rembrandt, door geen miskenning ooit ontmoedigd, van Joodse en Roomse schoonheid vervuld, heel de atmosfeer om Christus doorschijnend als een nimbus. Het volk liet zich de poëzie van kerkfeesten met geen geweld afnemen; en terwijl een synode zelfs Kerstmis verbood, werd op Nova Zembla gewoon Driekoningen gevierd. In Amsterdam haalde de schouwburg, die zich tegen alle verzet wist te handhaven, Spaanse stukken in, de markt hield Italjaanse gravures op prijs. Door de donderpreken van Voetius heen kookte de scheppingskracht over, maar veilig buiten de Staatskerk, vooral bij libertijnen en dissenters. De scheiding tussen Hervorming en kunst duurt tot onze dagen, nu deze vredesconferentie hier nog de spanning tekent.
Waarom is de verhouding tussen godsdienst en kunst blijkbaar geen moeilikheid voor de Katholieken? werd bij uw vorige samenkomst opgeworpen. Zo onbevangen dan een Roomse deze vraag is voorgelegd, hoop ik die te behandelen: zonder polemiek, uiteraard niet zonder kritiek, in 't volle vertrouwen dat u mijn fouten verbetert. Voorlopig valt de kwestie hiermee te beantwoorden, dat de Katholieken te rijk zijn aan godsdienstige kunst om over de theorie daarvan te tobben, zodat hun encyclopedieën, in plaats van 't artistiek program te ontwikkelen, eenvoudig de geschiedenis beschrijven. Dus wordt het probleem herleid tot de minder abstracte kwestie: waarom hebben de Katholieken hun kunst en de Protestanten niet? | |
[pagina 364]
| |
Het dubbel feit, waarvan we samen de oorsprong en oorzaak willen nagaan, staat zeker bij ons beiden vast. Wie me zou opmerken, dat een oudtestamenties getint Kalvinisme nooit het Protestantisme dekt en dat de Hervorming wel feitelike, geen principiële tekorten heeft aan kunst, die verwijs ik naar getuigen van Anglikaanse en Lutherse oorsprong. De alles behalve roomsgezinde Chamberlain beweert: ‘Der Protestantismus hat etwas eigentümlich einseitig Männliches an sich; gebären thut aber nur das Weibliche, und weiblich ist der Katholizismus’Ga naar voetnoot1); de schrijver van ‘Rembrandt als Erzieher’ prijst Luther, die de keus liet ‘zwischen dem weiten Herzen des Katholizismus und dem engen Gewissen des Protestantismus’Ga naar voetnoot2), waarmee de kunst duidelik aan Rome wordt toegewezen. Niet om zulke eenzijdigheden te aanvaarden, enkel om er 't klaarblijkelike van 't geval mee te illustreren, haal ik beide simplisten aan. En Thorwaldsen dan, die zelfs in Rome werd gehuldigd? Juist door een pausgraf in Sint Pieter te ontwerpen, bewees Thorwaldsen, dat het Protestantisme, als het bij uitzondering een kunstenaar oplevert, hem geen eigen kunst inspireren kan, maar zijn kind te vondeling legt en de Moederkerk het laat opnemen of de wereld. ‘Bestaat het Protestantsche van de Protestantsche kunst niet voornamelijk daarin, dat zij geen Katholieke kunst is?’ vraagt de estheet Allard PiersonGa naar voetnoot3). De beste kunstenaars onder de Protestanten stemmen bovendien met Bilderdijk's bekend getuigenis in: ‘Mijn hart heeft ten allen tijde warm voor de Moederkerk geslagen’. Een Bosboom-Toussaint, waarvan de man levenslang zijn heimwee naar de middeleeuwen uitvierde, kon midden in haar Hervormingsroman zelfs geen klassieke hulde onderdrukken aan de Moedermaagd, waarin de Roomse schoonheid verpersoonlikt is. | |
[pagina 365]
| |
Trouwens de neigingen van de romantiek - en niet alleen van bekeerlingen als Chateaubriand of de Nazareërs, ook van een Walter Scott, die zoveel invloed op de Oxford-beweging had - zijn voorbeelden van 't opvallend verschijnsel, dat geen kunstgevoelige ziel bijna de Moederkerk verlaat, zonder weemoedig om te kijken, tot hij eindelik voorgoed omkeert. Op Rome past het psalmvers treffend: ‘Vergeet ik u ooit, Jeruzalem....’ Evenals een predikant eens bekende: ‘Seit ihrem Beginne bis jetzt schwankte die protestantische Kirche zwischen einem unphilosophischen Glauben und einer ungläubigen Philosophie’Ga naar voetnoot1), mag de bewering gelden, dat de Hervorming in 't dilemma van stichtelik proza of onstichtelike poëzie bekneld raakte: Cats of Bredero. 't Getal kunstenaars, dat de katholieke warmte zoekt boven de z.g. verlichting, neemt eerder toe dan af; Multatuli, Van Eeden, allerlei anticlericalen hebben 't Protestantisme zijn kilheid verweten, Heyermans vindt kamers met een kruis aan de muur en een pastoorsfiguur wèl zo decoratief als dominees tegen tekstebehang; en ofschoon de bediening van 't Woord betrekkelik de literatuur nog het naaste stond, voelt het koor van predikantdichters zich verstommen bij 't paradijskind Gezelle. Maar Bach, is dat geen Protestant genie? Hij is een Lutheraan, die zijn inspiratie uit katholieke traditie haalt; ik bedoel niet zozeer zijn componeren van Mis en Magnificat als wel zijn geregeld werken voor een eredienst. Naar aanleiding van de muziek verklaarde Pierson dan ook: ‘Wat het Protestantisme nog van liturgie heeft overgehouden, heeft het aan de Moederkerk te danken’Ga naar voetnoot2). Alleen voorzover er een protestante liturgie bestaat, heeft een protestante kunst ook kans op leven. Dit is 't histories keerpunt, dit het religieus kernpunt: gewijde kunst is een kind van de ritus. De cultus ver- | |
[pagina 366]
| |
wekt vanzelf een cultuur; samenwerking van alle kunsten is de Katholieke liturgie, een eeuwige bron van schoonheid. Tot het toneel toe was eigenlik een godsdienstige plechtigheid, de schouwburg oorspronkelik een uitbouw van de kerk. Daarom is 't streven naar opluistering in Genève, in Wittenberg, nog in Canterbury iets toevalligs als een bloempje tussen de stenen, in Rome iets wezenliks als planten in de moederaarde. De vrouwen van 't Evangelie spaarden hun kostbare balsem, toen ze 't graf van Christus leeg vonden; en zo blijven Protestante kerken arm, nu de Hervorming onder alle godsdiensten van de wereld de enige is zonder zichtbaar offer. Vandaar staat de kunst er vier eeuwen buiten te treuren, ‘omdat ze mijn Heer hebben weggenomen’. Zag u 's avonds wel eens binnen een Roomse kerk de godslamp stilletjes branden? 't Vurig hart van de vrome gemeenschap, die Jezus trouw gezelschap houdt! Ook in 't huis van een afwezige familie voelt u dadelik, of het bewoond is of niet. Onze kerken zijn bewoond, vol leven en vol geest, vol geheim en vol zegen; de kunst is daar louter uitdrukking van een heilige werkelikheid. Komt de Koningin hier morgen op bezoek, dan wordt alles versierd; welnu, met hart en ziel geloven wij, dat de Koning der koningen in onze kerken woont, en ‘zie, ik maak alles nieuw’, spreekt die ‘Opperste Kunstenaar’. Allerlei kamers zag ik gemetamorfoseerd in stemmige kapellen, allerlei kerken kan u tot doodse lokalen gebanalizeerd vinden. Een protestante kerk is immers geen Godshuis, maar een vergaderzaal, waaraan enkel een gelukkige inconsequentie nog wat voorkomen geeft. Protestante stijl blijft verder onmogelik, zolang protestante gemeenschap uitgesloten is. Voldaan met de onzichtbare Kerk, heeft de Hervorming geestelik in verspreide tenten geleefd, zonder ooit onderdak te vinden in een waarachtig thuis. En hebben Viollet le Duc, de hersteller van gotieke kathedralen, en Berlage, de gehoopte grondlegger van een moderne architectuur, eenstemmig de bouwkunst tot werk- | |
[pagina 367]
| |
zaam gemeenschapsgevoel herleid, dan blijkt het Protestantisme wel een onvruchtbare bodem voor monumenten. Zelfs glorieert Kuyper in dat feit, even vast overtuigd, dat de godsdienst uitsluitend een stijl kan vormen als dat zijn kerkdienst in geest en waarheid ver boven de kunst uitgaatGa naar voetnoot1).
‘Geen onmeetkundige mag hier binnenkomen’, schreef de dichterlike Plato boven zijn deur; zo dringt in 't heiligdom van 't Katholicisme niemand door, die anti-dogmaties is. Waar ik u moet inleiden en inwijden in 't geestelik leven van de Kerk, dunkt zo'n waarschuwing me volstrekt nodig. Wie gauw duizelig wordt, dient geen toren te beklimmen; wie schemer is gewend, zal pijn voelen in 't helle licht. Op de schijn van onkiesheid af voorspel ik dus teleurstelling aan iedereen, die dogmatiek voor intellectualisme, voor half rationalisme houdt. Zoals natuurkunde zonder wiskunde in liefhebberij verloopt, is godsdienststudie buiten de katechismus ongeveer spel. Laten we daarom de dingen gerust bij hun naam noemen en niet bang zijn voor een woord, dat bij eenkennige, in 't algemeen evenmin stellige als leerstellige, tijdgenoten in de ban staat. De Ethiese broeder - ik vermeld hem, omdat hij 't oog voor de volle schoonheid heeft geopend - de Ethiese broeder raakt bij ieder religieus probleem een of ander dogma; en wat hij ongemerkt doet, doe ik liever bewust. Zijn meesters Vinet en Kierkegaard mochten, hetzij uit ireniese, hetzij uit pietistiese bedoeling, over hun eigen fundament heenkijken, ze onderstelden metterdaad een bepaalde leer, door hun ouders en herders overgeleverd, en beschouwden eenvoudig de H. Schrift zo orthodox mogelik. Dat ze hun theorie verzwegen, was kortzichtig, omdat ze die theorie toch nooit verloochenden. Velen vervallen trouwens | |
[pagina 368]
| |
uit vrees voor dogmatiek in ideologie, die onvergelijkelik cerebraler is. Het hoort tot de gezonde beginselen van architectuur om de dragende constructielijnen scherp af te tekenen; en al is geen kunst in formules te vangen, ieder gebouw blijft een stuk toegepaste geometrie. Dit voorbijzien is eenvoudig dieptevrees, een vorm van ruimtevrees. Ook zonder hoorbaar éne-tweeë te tellen als een schoolmeester, voelt de musicus, dat harmonie en ritme allebei gebonden zijn aan exacte verhoudingen. Natuurlik is er een hemelbreed onderscheid tussen de geluidsleer van een fysicus en de toonkunst, maar intuitief treft een muziekaal persoon dezelfde intervallen, die de geleerde berekent; en dikwels gaat muziekale aanleg met mathematiese samen. Van musiceren is verder helemaal geen sprake, vóór een technicus uw instrument stemt. En speelt bij de minst intelligibele kunst nu 't verstand al zo'n onmisbare rol, hoeveel meer wel bij de godsdienst, die onze verhouding tot God en tot de mensen en tot ons zelf nauwkeurig bepalen moet, om een klare levensbeschouwing en een vaste levensregel te geven! Begrijpelik is 't zeker, hoe Protestanten, na 't hyperdogmatiese van de Hervormers eindelik hun controversen over de leer moe geworden, alle leerstelligheid bijkomstig of zelfs onverschillig hebben verklaard. Grootgebracht aan hogescholen, van Luther tot Harnack, van Kalvijn tot Sabatier gevoed door professoren, heeft de Hervorming op den duur een theologie tegengegeten, die van de religie te weinig overliet. Dit maakt de reactie histories noodzakelik, maar neemt het feit niet weg, dat zonder leer godsdienstig leven in de lucht hangt en, verdicht het zich niet tijdig tot nieuwe dogmatiek, in de lucht verdwijnt. Mensen met een gevoelig zenuwstel zien meermalen op gespierde, benige personen neer; maar onze zenuwen, die de fijnste functies regelen, blijven onafscheidelik samengegroeid met de bouw van 't organisme, waarvan 't geraamte 't onwrikbaar schema vormt; en iemand hoeft geen anatoon te zijn, om ook in | |
[pagina 369]
| |
't skelet een evenredigheid te bewonderen, die elementaire schoonheid is. Het symmetriese in een compositie van Rafaël moeten we leren zien en dan verhoogt het bepaald ons genot; wie geen notie heeft van contrapunt, zal de fuga's van Bach maar gebrekkig volgen. Ijle getallen hebhen al bij Augustinus en bij de gotiek en de mystiek symboliese waarde; hoe zouden geloofsartikelen dan leeg wezen? O ja, een Katholiek is van jongsaf vertrouwd met de tekst: ‘Het geloof zonder de werken is een dood geloof’, wat ik op dit geval zo durf toepassen: dogmatiek zonder ethiek leeft niet. Maar wie wil beide niet vermengen, zoals de Meester ze vermengde, wanneer Hij 't geestelik brood voor 't volk brak? Paulus, de vitaalste apostel, is de stelselmatigste meteen; Johannes, die meer van leven (ζωη) spreekt dan de andere Evangelisten samen, heette de Theoloog om zijn leer. Ik ben geen occultist, die princiepen voor sensaties vergeet, en heb gloeiend het land aan z.g. spirituele schilders, die van alle mensen een soort zwevende engelen met gedrapeerde gewaden maken, omdat ze gewoon geen voeten kunnen tekenen. Om onze ogen lang omhoog te richten, moeten we goed op onze benen staan. Vóór we daarom het sensitieve in de mens opeisen voor de kunst, verklaar ik uitdrukkelik, het intellectueel element nodig te vinden; want verbeelding, die beschouwing uitsluit, is een schip met weggeslingerd roer. De sonnetten van ‘La Vita Nuova’ zijn niets minder bezield, omdat de dichter ze stuk voor stuk beredeneerde; Tauler's mystiek blijft even spontaan, nu de scholastiek er in te ontleden valt; de inspiratie van Vondel stijgt het hoogst binnen zijn didactiese poëzie. Christus, de levende Liefde, is het Woord, bij wie de geest volmaakt de bewegingen van 't hart in vrede houdt, bij wie alle streven klaar kennen betekent, bij wie 't psychiese naar Paulus' spraakgebruik wordt opgevoerd tot het pneumatiese. Een profanatie lijkt me de verwachting, dat de leer van onze Meester onredelik, de inhoud van de Logos niet logies zou zijn. Bóven de rede | |
[pagina 370]
| |
gaat het mysterie eindeloos, maar nooit tégen de rede; menselike logica kan 't onmogelik bevatten, nog minder verwerpen; ons denken en ons voelen, heel ons wezen vliegt naar de Godmens uit. Dit is Katholieke synthese, waardoor het Ware, het Goede en het Schone onderscheiden, maar ongescheiden in drieeenheid versmelten. Scheiding daarentegen is 't innerlik beginsel van de Hervorming, die zich van de eenheid losgemaakt heeft; scheiding, de onvermijdelike straf voor de zonde, die zelf in wezen al ontbinding is, scheiding, in Paulus' worsteling tussen wet en genade, wil en rede zo scherp beschreven, door het Protestantisme wanhopig gestempeld tot regel. Want de eenzijdigheden krijgen er een wijding; rechts hoe stijver hoe vromer; hoe vrijer, hoe vromer links. Persoon en gemeenschap raken los van elkaar, zodat de verhouding tot de Kerk, waarbuiten hij niet dwalen wil en waarbinnen hij zich evenmin laat dwingen, de zelfkwelling wordt van ieder Protestant, die met zijn Kerk als een stiefmoeder in gewapende vrede leeft. Ziel en lichaam, geest en stof stoten elkaar af; en wil kunst zeggen: verzinnelikte aandoening, dan is schoonheid in deze vervreemding alleen bij toeval, haast bij ongeluk te verwekken. Ik krijg soms de indruk, dat het orthodox Protestantisme daarom zo aandoenlik greep naar de leer van de Verzoening, omdat het zich in 't leven vreselik verscheurd voelde. Mens en mens zijn door 't individualisme wreed gescheiden, zodat predikanten alle kans lopen, elkaar in hoofdzaken tegen te spreken, zo gauw ze Christus' gebod aan de apostelen vervullen en twee aan twee uit preken gaan. Het natuurlike en het bovennatuurlike doordringen elkaar niet meer, raken elkaar nauweliks, sinds de mens volslagen verdorven heet en de genade alleen zijn zonde bedekt. Bedoelt Paulus het niet heel anders, wanneer hij in pregnante stijl getuigt: ‘het vleselik lichaam heeft ons verzoend’ (Col. 1: 22)? De Vleeswording uit de H. Geest was het middel, was de voorwaarde van onze vergeesteliking; en | |
[pagina 371]
| |
daarom noemt de Apostel ook de Kerk het lichaam van Christus, waarmee de Heiland één is als man en vrouw in één vlees. Hierdoor is de eenheid volkomen hersteld; de tweede Adam ontdekt een nieuw paradijs, het Godsrijk, waarin uiterlike godsdienst de innerlike aanvult, een georganiseerde Kerk - 't organisme, bij Paulus ontleed in een volledig stelsel van organen - met goddelike en menselike elementen, om te beantwoorden aan haar Bruigom, de Godmens vol pracht van harmonie. Vanouds beroepen Protestanten zich graag op Augustinus, maar dan hoogstens op één kant van de veelzijdige Kerk-vader, die niet enkel van harte de hierarchie handhaafde, maar ook de schoonheid als integrerend deel van 't Gods-begrip hooghield. De regelmaat van de wereldbouw, de geleidelikheid van de wereldgeschiedenis, de evenwijdigheid en evenredigheid van Schepping en Verlossing openbaren de meester van de ‘Godstad’ een almachtige, alwijze, algoede Voorzienigheid in 't heelal, dat als een driehoek binnen een cirkel de Drie-eenheid aftekent. Denk nu niet, dat die schoonheid enkel een platoniese vorm blijft in overeenstemming met zijn kunstenaarsaardGa naar voetnoot1), neen 't is de spiegel van Gods volmaakte heerlikheid: het schone, dat zijn gevoel aantrekt, is de uitdrukking van Gods oneindige liefde. Voor dit mystiek leven mist de Gereformeerde 't orgaan; de ijzeren man van Genève - die ons vanzelf laat denken aan Saint François de Sales, één en al tederheid en poëzie -, Kalvijn had weinig gevoel voor de goedheid en hoegenaamd geen voor de schoonheid van God; hij zag altijd de Rechter, zelden de Vader, nooit de Bruigom; de Heer was groot, lief was Hij niet. Christus, als de Schoonheid bezongen in 't Hooglied, verrukt een Ambrosius en | |
[pagina 372]
| |
een Thomas van Aquinen - let wel: de scholastieke meester gaf meer moois in één bladzij dan zijn moderne verachters in boeken vol -, een Bernard en een Theresia. En ofschoon enkele oud-christelike schrijvers beweerden, dat Jezus lelik moest geweest zijn, omdat Hij in zijn lijden was geprofeteerd als een worm en geen mens meer, zonder gestalte of figuur, begon de piëteit in de katakomben dadelik aan de Godmens, ‘mooier dan de mensekinderen’ (Ps. 44 of 43: 3), de gedaante van een Apollo te geven en verbeeldde de Man van smarten, ook toen de traditie Hem een menseliker voorkomen met een baard toekende, tot in zijn diepste vernedering nog verheven. In ieder geval vormt de schoonheid een essentiële trek van de verheerlikte Christus als Gods Beeld en weerglans van zijn heerlikheid en kenmerk van zijn wezenGa naar voetnoot1). De Logos schiep de kosmos, Christus omvat de schoonheid, Christus is de Schoonheid zelfGa naar voetnoot2). Nadat het Schone door de Hervorming vrijwel werd prijsgegeven, dreigt de Protestant ook de eenheid van 't Ware en 't Goede op te lossen, 't redelike te stellen tegen 't zedelike - en hij heeft groot gelijk, wanneer hij Gods eeuwige wetten, in ons hart geschreven, met geen Heidelbergs maakwerk vereenzelvigt. Maar voorbeeld en offer valt in de Godmens niet te scheiden. ‘Is Christus dan verdeeld?’ vraagt Paulus immers verontwaardigd, en persoonlik noemt de Meester zich de weg en de waarheid en het leven. Daarentegen kent Kuyper zijn volk genoeg om te verklaren: ‘Licht neigt men er toe, om in den Christus steeds uitsluitend onzen Heiland en Verlosser te aanbidden, en trekt de hooge beteekenis van den Christus voor ons leven bijna geheel saam op de zaligheid onzer zielen, zoodat het zelfs voor een oogenblik saamvoegen van den hoogheiligen | |
[pagina 373]
| |
naam van Christus met de Kunst naar heiligschennis schijnt te zweemen’Ga naar voetnoot1).
De zichtbare Kerk is volgens Paulus de voorstelling en voortzetting van 't Vlees geworden Woord. Ook de kunst heet een belichaming van de idee; dus Kerk en kunst zijn innerlik verwant. Was God niet mens geworden, dan kon er desnoods godsdienst zonder Kerk denkbaar zijn en meteen zonder kunst, zoals Mohammed het eiste, waarvoor de Godheid droevig op een afstand bleef, vormeloos en daarom onverbeeld. Maar, jubelt de Imitatio 't de Bijbel na, geen ander volk had goden zó dichtbij als onze God ons nabij is. ‘God met ons’ wordt eerst volop waarachtig in de Eucharistie, waar het Woord altijd onder ons tabernakelt. Hier is de diepste, volste eenheid in de Kerk: dat de ziel zich innig verenigt met God. Heel de Openbaring wordt door de kring van 't kerkelik jaar achtereenvolgens gedramatizeerd; groeien als de levende Kerk doet, bloeit ze telkens opnieuw in rijke pracht; symbolies met de Goddelike Meester, die 't volk in gelijkenissen, in gebaren, in handelingen leerde, weet de populaire Kerk zich menskundig bij allen aan te passen. Wat verschillend is 't Protestantisme, abstract tot in zijn schoolse naam, bij gebrek aan positieve organisatievorm! Uiterst spiritueel, vertoont het zich in naakte bijbeldienst; volstrekt individueel, is 't onherroepelik stijlloos; beslist subjectief, treedt het tegen hierarchie èn cultus iconoclasties op. Het drievoudig beginsel van de Katholieke Kerk, sacramenteel, sociaal en dogmaties, concentreert zich in 't geloof, waarmee Rome staat of valt: de genade heft de natuur niet op, maar voltooit die; een regel, die aan Jezus' woord over de wet herinnert en die zich in dagelikse praktijk omzet. Over deze grens stapt geen gevoel heen; dit gronddogma is zó werkelik, dat het in ons gezicht staat afge- | |
[pagina 374]
| |
drukt, waar iedereen 't kan lezen, die de katechismus als een soort religieuze algebra verwaarloost. Het sombere van de Puritein gaat terug op het pessimisme, zoals Luther en Kalvijn 't allebei leerden: dat de natuurlike gaven ontoegankelik zijn voor de genade. De spreekwoordelike Roomse blijdschap daarentegen valt tastbaar te herleiden tot het besef, dat de zondige ziel nog aanknopingspunten voor de hemel houdt en dat alles, stof zo goed als geest, van goddelike zegen kan doordrongen worden. De Hervormers, die God dachten groot te maken met eigen vernietiging, stonden ver van zonnige Vaders in 't Oosten als Chrysostomus, die naar aanleiding van de tekst: ‘Hemel en aarde zullen voorbijgaan, maar mijn woorden zullen niet voorbijgaan’ mediteert: ‘De Kerk is God liever dan de hemel zelf, want van de hemel heeft Hij geen lichaam genomen; zijn vlees hoort aan de Kerk. En daarom is de hemel voor de Kerk en niet de Kerk voor de hemel’. Is 't wonder, dat de Griekse Kerk, ingeleefd in 't geheim van de Menswording, zoals die in ieder Christusbeeld wordt voorgesteld, de overwinning op de iconoclasten uitdrukkelik bleef vieren als ‘het feest van de Orthodoxie’? Die grote naam is niet te groot voor de belijdenis van Christus als Gods beeld en voor de overtuiging, dat het Godsbeeld in ons, ofschoon geschonden, niet verloren werd. Zelf in wezen fragmentaries, richt de Hervorming zich uitsluitend tot een deel van de mens en wel door de spraak tot de geest. Protestante kerken zijn gehoorzalen, protestante diensten lessen; hoe minder afleiding daarbij, hoe beter, dus liefst een kale ruimte met witte muren. Dit verstandelik systeem miskent hemel en aarde samen. Het miskent de hemel, waaraan de wereld met al zijn volheid toehoort en dus toegewijd moet worden: allereerst de volledige mens met lichaam en ziel, die onder mondgebed en kniegebaar zijn Schepper te aanbidden heeft, omdat we God niet minder mogen geven dan de mensen, die we ook uitwendig eren; het miskent de hemel, waaraan anders een echte roof wordt | |
[pagina 375]
| |
gepleegd door het overlaten van allerlei vermogens aan de wereld, waar de mens toch al naar granteert, zo niet aan de hel; het miskent de hemel, waarvan de zinnelike mens vervreemdt, wanneer hij niet met zijn fantazie en zijn gewoonte daar leert verkeren, zoals de vizioenen van 't Boek Openbaring ons het voorbeeld geven. Miskend wordt tegelijk de aarde: 't karakter van de mens, die zijn hersenen in al zijn zenuwen vertakt heeft en zijn zinnen voelt inwerken op zijn ziel. Nu kunnen gevoelige functies bij een of ander Kalvinist op den duur wel atrofiëren, en gedeeltelike verstening is in sommige kringen meer dan een gevaar; maar bij de meesten dreigt dat element zich juist te emanciperen, te isoleren van de godsdienst. Wie dan ook geen gewijde schoonheid wil, profaneert de schoonheid. Geen aangeleerde term, een spontane liefdenaam is daarom het woord Moederkerk. Want met moederlike intuïtie, moederlike pedagogie leidt de Kerk ons langs alle banen van ons bewust en onbewust leven 't geloof binnen; van jongsaf drinken wij de indrukken van onze godsdienst in, die onze ogen en oren al doordringt vóór onze geest en wil. En zoals een kind zijn moeder aanhangt, ik zou haast zeggen met handen en voeten, zo hangen wij hartelik aan de Kerk. Ik begrijp best, dat een zendeling van u, die kinderlike natuurvolken zonder uitwendige middelen wel lastig pakken kon, onlangs in tranen een kloosterkapel uitkwam onder de klacht: ‘Dat wij de kunst toch hebben laten varen!’ Een verkeerde opvatting zou 't immers wezen, dat de Kerk feitelik de kunst zoekt om de kunst. Hoe kunnen de gemiddelde priesters, van huis uit zelden ‘pulchritudinis studium habentes’, zoals Vulgaat en brevier aanbevelen, ineens de ware schoonheid onderscheiden? Ook in de middeleeuwen waren een hoop beelden grof handwerk, al stond het ambacht toen veel hoger; en de Byzantijnse poppen zijn nog altijd Schablone zoals veel reliefs op oudchristelike grafzerken, waarin 't Evangelie ontroerend gestameld staat. Katholieken stellen de heilsgeschiedenis en 't verlengde | |
[pagina 376]
| |
daarvan, de Kerkhistorie, om godsdienstige motieven voor. Noemde Jezus 't een kenteken van 't Godsrijk, dat armen geëvangelizeerd werden, doelmatig heeft de Kerk een ‘armebijbel’ geschilderd en gebeeldhouwd langs de muren van haar heiligdommen. Wat de Schriftuur is voor de lezenden, is de pictuur voor de onwetenden, constateerde dertien eeuwen geleden paus Gregoor de Grote; en die wijze regel past op ons allen, die behalve intellectueel nog sensitief zijn aangelegd en onbeschrijfelike geheimen 't best zwijgend benaderen. De Moederkerk weet in de geest van Paulus' tedere liefde aan de kleinen melk te geven vóór het vaste voedsel; en beginnen wij de vorming van kinderen met platen in de Bijbel, het volk krijgt de. Openbaring aanschouwelik voorgesteld. Zo oud als het Christendom is in ons land, zo oud ook de gewijde kunst, want Bonifaas liet opzettelik de H. Schrift met uiterste zorg versieren, om de heidenen eerbied voor Gods Woord in te geven. Nog zwaarder dan dit prakties leermiddel weegt in de gemeenschap der heiligen, die zich niet alleen over deze wereld uitstrekt, maar de strijdende Kerk op aarde verbindt met de lijdende Kerk in 't Vagevuur en de zegevierende Kerk in de hemel, de behoefte, alle heiligen om zich te verzamelen als geestelike voorouders, als zedelike voorbeelden; het graf van die helden groeit tot altaar, omhangen met tekens van dankbaarheid. Zo wordt het Godshuis vanzelf het volkspaleis, waar de weelde, aan aller Vader geofferd, algemeen genoten wordt. Maar tenslotte vormt deze overweging niet de eigenlike beweegkracht. Ook buiten zulke zorg voor medemensen voelen de Roomsen een onweerstaanbare drang tot uitbeelden: de drang van de liefde. Welk verliefde ziet zijn geliefde niet tastbaar vóór zich en wil met dat al geen beeld voor zijn ogen houden, zoals hij 't draagt in zijn hart? De Kerk is als Bruid van Christus letterlik op Onze lieve Heer verliefd. Haar devotie lijkt misschien overdreven, maar liefde raakt nooit uitgeput in bewijzen. De stroom van haar lyriek is eindeloos, en stromen doen de hymnen van | |
[pagina 377]
| |
de mystiek, stromen de vormen van de plastiek, die zich daarop inspireert. Nu eens omhelst de Kerk haar Jezus in één gebaar, dan kust ze Hem trek voor trek, vereert zijn jeugd en zijn lijden, zijn naam en zijn hart, zijn bloed en zijn wonden, waarin ze zich verdiept en verliest met een heilige hartstocht. Zijn de tachtig zelfportretten van een Rembrandt, van alle kanten waargenomen, in elke stemming weergegeven, geen ijdelheid, de ontelbare voorstellingen van de Godmens zeker niet. De schepsels één voor één voorstellen, alle wezens verbeelden behalve de Schepper, die ons 't beeldend vermogen gaf, verdient duizendmaal eerder afgoderij te heten dan 't uitdrukken van God, die uit liefde voor de mensen mens geworden is. Misverstand berust gewoonlik op een dubbelzinnigheid. Zinnelik heet het Katholicisme, maar dat woord betekent sensibel en sensueel, heeft een onzijdige en een vijandige klank. De Kerk is niet zinneliker dan de verrezen Christus, die Thomas zijn handen in de wonden liet leggen, met zijn apostelen at en dronk, om afdoende te bewijzen, dat Hij ‘geen geest’ was, en in zijn openbaar leven doorlopend zinnebeelden gebruikte voor zijn denkbeelden. De absolute quintessens van de verschijnselen willen genieten is vooruit grijpen op de eeuwigheid; voorlopig houdt iemand, die een roos blad voor blad afplukt om de zuivere rozegeur, niets over; en mag ik even wijzen, hoe de richting, waardoor Christus' godheid zonder verband met de mensheid werd gepreekt, tenslotte uitliep op loochening van Christus' histories bestaan, dus van zijn mensheid zelf? Door de Godmens niet volop als mens te nemen, lopen we 't gevaar van de oude ketters, die Hem uit hyperspiritualisme hoogstens een schijnlichaam toekenden en dan de Blije Boodschap vervluchtigden tot een sprookje. Wat een omkeer heeft onze Kerk beleefd, die als de zon gedurig de aarde ziet wenden! Sinds Athanasius een heldestrijd voerde tot verdediging van Christus' godheid, moet het nageslacht zijn waarachtige mensheid hoog houden; nadat Augustinus overvloedig de genade handhaafde, krijgt onze | |
[pagina 378]
| |
tijd de vrijheid van de wil en de rechten van de natuur te bepleiten; zoals Bernard de aanmatiging van de rede bestreed, hebben wij te waarschuwen tegen onderschatting van de rede. Tussen beide uitersten staat Rome vast; en als morgen de wind draait en de storm van de overkant opzet, verschijnen Athanasius en Augustinus en Bernard opnieuw, omdat ze ons nooit verlaten hebben. Heilig ontzag mag geen Christen verwijderen van God, die de wereld zo intiem is genaderd; uit louter eerbied voor zijn vader zal niemand vertrouwelike liefde afleren. De verhouding tussen Jezus en zijn Bruid wordt hoe langer hoe inniger en in 't gevolg van de levende Incarnatieleer kwam de bezielende devotie tot Maria, ‘moeder van de schone liefde’ (Sirach 24: 24), patrones van ontelbare kerken, type van Gods Kerk, de Katholieken vertederen en de buitenstaanders zelfs betoveren, zodat uitingen van onroomse Mariavereerders hele bundels vullen. ‘Alle geslachten zullen mij zalig prijzen’ heeft ze ook voorspeld, wat alle geslachten op het protestante na lijken te vervullen. En terwijl menige sekte, die de Moeder verdreef, de Zoon langzamerhand ook heeft verloren, leidt Maria velen tot Jezus terug. Dat onder invloed van deze piëteit verschillende parochiekerken eindelik smakeloos overladen werden, herinnert aan een huiskamer, volgepropt met familieportretten, en bewijst, hoe de monumentale stijl van de liturgie meermalen door sentimentaliteiten van private devotie wordt overwoekerd. Maar laten we mild bedenken: wie veel bemind heeft, die zal veel vergeven worden. Naast zoveel ontoonbaars, dat de massa bevalt, blijft ook genoeg aantrekkeliks voor edeler smaak. De sociale Kerk leert Protestanten meteen wat Kloos allerindividueelste expressie van allerindividueelste emotie noemde, in verhouding tot het bovenmenselik heroïsme van haar heiligen. Omdat heiligheid een biezondere vertrouwelikheid met de hemel betekent, en gewijde kunst geboren wordt uit een omhelzing tussen ziel en onzichtbare werkelikheid, gaat het een met het ander samen. Toen de pietistiese dichter Versteegen zijn drie delen ‘Auserlesene | |
[pagina 379]
| |
Lebensbeschreibungen heiliger Seelen’ uitgaf, had deze Protestant uitsluitend Katholieken te beschrijven; en de moderne, die de hoogste individualiteit nastreeft, kan niet hoger grijpen dan Sint Franciscus, door wie een schoonheid is geïnspireerd als door Christus en Maria alleen. De lyriese stemming in 't geloofsleven, de zegevierende vrijheid van Gods kinderen schijnt eigendom van de Roomsen, die minder over godsdienst praten, omdat ze volgens een Bijbelwoord het Koningsgeheim willen verbergen, maar des te dieper hun ziel peilen. Brentano, Verlaine of Francis Thompson zijn broeders van die verrukkelike dwaas Jacopone uit de middeleeuwen; en ofschoon ze geen van drieën ook maar léken op een heilige, spraken ze met gemak de taal van heiligen, omdat in onze broederschap de kinderen ongemerkt hun schatten ruilen. Als secretaris van de zienster Catharina Emmerich bekeerd, maakt de wilde Brentano zijn hemelse toon vanzelf verklaarbaar; de beide anderen danken hun verheffing niet alleen aan de geestelike omgang met uitverkoren zaligen, maar vooral misschien aan 't voorbeeld en de voorbee van mystieke tijdgenoten, zoals de Kerk er in geen periode mist. Wil u 't raadsel vinden van een gedegenereerde Verlaine, een ongeëquilibreerde Thompson, die Gods Woord zo wonderbaar moduleren, lees de geschriften van nonnetjes als de naieve Petite Thérèse de l'Enfant Jésus of de sublieme Soeur Elisabeth de la Trinité, die beleven wat onze dichters bezingen; lees 't leven van een Maria von Droste-Vischering, die, vrijwillig opgesloten met gevallen vrouwen, de eenvoud bewaarde van een kind en de Paus bewoog om in 't eeuwjaar 1900 de hele wereld plechtig aan Jezus' Hart toe te wijden. Zulke stille offerzielen - enkelen uit het koor serafijnen op aarde - leren 't Katholicisme wezenlik doorgronden. Wat het Protestantisme ooit aan zulke direkte uitingen levert, is in een Roomse toonaard als Novalis' Geistliche Lieder met Mariaverering en al. Uit zich zelf bereikt de Hervorming nauweliks extaze, stijgt even moeilik tot lyriek als tot mystiek, omdat de Protestant voor God verlegen, | |
[pagina 380]
| |
niet natuurlik, niet menselik, niet kinderlik genoeg staat. Wie zich nooit zo ver naar buiten kon keren om een dom van Utrecht te bouwen, die mist ook de kracht, zich zo diep naar binnen te wenden voor een innig werk als de Imitatio, is er eens opgemerkt. De middeleeuwers en hun moderne geestverwanten hebben Jezus met eigen ogen gezien, met eigen handen getast, zoals Johannes tot inleiding van zijn brieven zegt gedaan te hebben; ze hebben Hem gevoeld en ondervonden, toen Hij zich persoonlik aandiende als de Bruigom van hun ziel. De innigheid van een Anselmus spreekt dadelik onze fantazie aan; en de devotie wordt nog intiemer met Franciscus, die als de geliefde leerling aan de borst van de Meester mocht liggen en, als Paulus met Christus gekruist, de stigma's in zijn lichaam droeg, tot hij niet meer leefde, maar Christus leefde in hem. Dat liefdeleven bracht de heiligen thuis in de hemel; en de overgang van 't landschap in 't paradijs is bij Angelico zo licht als zijn stap van de cel in de kerk. De vizionaire Paulus en Bernard waren wel blind van de rijkdom van de natuur, waarvoor Christus in de vorm van lelies en korenaren, mussen en vossen, rotsen en water zoveel oog hield, omdat Gods Zoon tegelijk in hemel en op aarde kon verkeren. Maar is de vaart van Paulus' of Bernard's woorden geen schoonheid op zich? Nadert de taal van ieder heilige geen kunst? De Kerk, die Christus op het altaar tegenwoordig heeft, laat de Openbaring veel aktueler aanvoelen dan de Bijbel het kan. De traditie maakt de historie levend, en 't anachronisme van zoveel middeleeuwse voorstellingen is geen naiviteit zonder meer, 't is de onmiddelikheid van de geest, die de letter doorbreekt; 't is wat tegenwoordig heet: de suprahistoriese realiteit. Op het Engels toneel sprak Herodes eenvoudig Frans, omdat de koningen daar in 't land Frans spraken; een Kerstpastoraal in Provence en een Passiespel in Tirol zag ik even gemoedelik, want nog altijd staat de Katholiek heel huiselik, te familiaar soms met het heilige. Er is direkt kontakt tussen de natuurlike en de bovenna- | |
[pagina 381]
| |
tuurlike verdieping van zijn psyche en door dat kontakt springt de vonk, vliegt de vlam van inspiratie voor de kunst. Op 't ogenblik voelt Europa zich in 't hart getroffen bij 't vernielen van gotieke kathedralen, die wonderwerken, zo populair en zo spiritueel, ja intellectueel, want mèt de Divina Commedia is zo'n monument in zijn symboliek een geïllustreerde Summa Theologica. ‘Uiterlik’ is de eeuwige dooddoener tegen onze kunst, alsof een vorm geen inhoud kan hebben zoals het woord een geest. Waarom klanken en letters gezegend, lijnen en kleuren verdoemd? Wordt een ziel door muziek niet eerder gegrepen dan door poëzie? De wetenschap heeft gedemonstreerd, hoe middeleeuwse schilderingen en beeldegroepen zich modelleerden naar het geestelik toneel, dat op zijn beurt eenvoudig voorstelde wat de mystiek beschreef. Wie dus Bonaventura vereert, erkent stilzwijgend de mysteriespelen en fresco's en sculpturen, waarin zijn contemplatie tot blijvende preken gekristalizeerd staat. De zoekende geest, die een Protestant eenmaal is, voelt zich vooral naar wetenschap gedreven; als strevende ziel wordt de Katholiek niet minder bezield tot kunst. ‘Laat uw licht voor de mensen schijnen, dat ze de Vader verheerliken in de hemel’, zei Jezus, die zich persoonlik op de wonderen van zijn almacht beriep. De Kerk mag gerust de bewijzen van haar liefde tonen. Een geschenk is een offer en aan offers wordt de liefde gemeten: tel onze kostbare werken, reken de gevers met de makers mee. Hoeveel toewijding, hoeveel geestelike kracht! Werd deze energie niet aan heiligdommen besteed, waaraan dan? Aan ijdelheden of ergernissen. De kunstgeschiedenis laat onverbiddelik kiezen tussen Maria en Venus. In altaarstukken en kruiswegstaties, in Derkinderen's Processie, in Diepenbrock's Stabat Mater, in Toorop's apostelraam, waarmee onze nationale kunst wordt herboren, zoals ons landschap door nieuwe kerktorens tussen de fabriekschoorstenen vergeestelikt en verlevendigd is, ligt het geloof van een volk uitgedrukt als schatten van onschatbare godsvrucht. De voor- | |
[pagina 382]
| |
vaders kapten hun heiligebeelden uit de portieken van hun kathedralen, kunst groeit uit de godsdienst zelf. Die inwendige, innige eenheid is 't waarschijnlik, waar u belang in stelt, waar u belang bij hebt, omdat u wel weet, hoe een kruisbeeld op een altaar ànders doet dan in een museum. Tussen schoonheid en Katholicisme bestaat het organies verband van lichaam en ziel; geen pronkend kleed alleen is voor ons de kunst. En al verdraagt Rome best vervolging, al kent het Missen in kelders en op zolders, het viert de vermogens van de natuur, die barbaren nog tot versiering van hun leven leidt, gebrekkig misschien, maar overal vurig uit. Als kind heb ik Misje gespeeld en mijn geïmproviseerd altaar zo mooi mogelik gemaakt met de grootste kandelaars en de beste bloemen en de bontste lappen van 't huis, zoals Roomse vrouwen nog hun juwelen voor kelken overhebben en een bruid haar bruidsboeket naar 't altaar brengt. U ziet het voor ogen: onze tempels zijn in vreemde handen, maar onuitputtelik bouwen we andere Godshuizen, die we eindeloos vermeerderen en verbeteren. Neem bijen hun honing af en ze maken weer honing, seculariseer onze kerken en we stichten opnieuw kerken! Waarom? Vraag Paulus, waarom hij de wereld door gaat preken, en hij antwoordt eenvoudig: ‘Ik kan niet anders.’ Wij kunnen ook niet anders. De geestdrift, waarmee de Joden hun tapijten uitspreidden voor Jezus' voeten, pas door Magdalena tot haar eeuwige lof met edele balsem gezalfd, die geestdrift sleept ons mee. Voor 't altaar op onze knieën vallen is onze eerste daad, voor 't altaar onze offers brengen onze tweede; daartussen danken, danken, danken wij. De God, die zijn genadegaven als onze verdiensten rekenen wil, verdient heel ons hebben en ons zijn; de God, die ons wezenlik, persoonlik, lichamelik komt bezoeken, ontvangen we feestelik; de God, die ons gezelschap blijft houden, geven we 'n huis, dat hem 't minst onwaardig is. En zoekt iemand Christendom op aarde, twijfelt er een, of het Evangelie toch ergens waarachtig leeft, ik wijs hem zoveel arme kloosters naast zoveel rijke kerken en ik weet dat hij er | |
[pagina 383]
| |
Paulus' woorden ziet vervuld: ‘De liefde van Christus dringt ons’.
Overtuigd is mijn toon, ik hoop ook overtuigend voor zo'n goed gestemd gehoor. Wat zeventig jaar geleden De Génestet's vriend ontdekte, is hier geen verrassing meer: ‘De gehechtheid van den katholiek aan zijn lieve moeder de kerk alleen te willen toeschrijven aan bijgeloof en onkunde, schijnt mij toe bijgeloof aan het vermogen der onkunde en onkunde van den aard van het bijgeloof te zijn’Ga naar voetnoot1). Ik hoefde niets te verdedigen, ik mocht eenvoudig vertonen en verklaren, en ik heb toegelicht, hoe de verschillende toestand bij u en bij ons een principieel onderscheid weerspiegelt. De proef op de som is, dat we beiden toenadering zoeken of, laat ons het hoger bezien, dat God onze wegen samenvoert, nu de scheidingsmuur begint te vallen. Ik heb u de dogmatiek voorgehouden en menigeen onder u is misschien gesteigerd voor dat schrikbeeld, waarin u moeilik uw overtuiging kon herkennen. Ik spreek dat niet tegen, ik juich dat toe: de rechtvaardigmakingsleer van de Hervorming, ‘articulus stantis aut cadentis Ecclesiae’, beantwoordt nauweliks meer aan 't leven van één op de duizend Protestanten. En daarom kon u me uitnodigen en daarom me verstaan, zoals op het huis Lauernesse, waaraan dit Stichts kasteel ons herinnert, onmogelik was. Ik heb de een of ander misschien gekweld met tegenstellingen van de leer; laat me hem even met onze verzoening troosten. Toen Luther Paulus' woord, dat de mens gerechtvaardigd wordt door het geloof (Rom. 3: 28), vertaalde, om niet te zeggen vervalste, met: ‘het geloof alleen’, en voor 't gemak het uitdrukkelik getuigenis van Jacobus, dat de mens niet gerechtvaardigd wordt door het geloof alleen (Jac. 2: 24), overboord gooide, hield de traditie tegenover deze nieuwe leer trouw het geloof bezield door de liefde hoog. En wat wil het tegenwoordig Protestantisme nu anders dan zo'n levend geloof als Jacobus en Paulus beiden eisen? | |
[pagina 384]
| |
Ik herhaal nu nog eens ons onderwerp: waarom had het Katholicisme wèl een kunst en het Protestantisme niet? Omdat het eerste ‘fides charitate formata’ leerde, het tweede ‘sola fides’. Is 't genoeg, dat ik mijn vaders verjaardag ken, of is 't mijn kinderplicht, dat feest te vieren met een hartelike gave? Is 't afdoende om het geloof te aanvaarden ot dien ik het ook in mijn leven weer te geven? Na 't optrekken van de kruitdamp uit de Hervormingstijd blijken we mekaar veel nader te staan dan we dachten. Toen ik dezer dagen in uw Utrechtse Jacobikerk de tekst geschilderd zag: ‘Weest daders van het woord en niet alleen hoorders’, waarin niet anders dan onze versmade leer van de goede werken is gesublimeerd, toen leek de verscheuring van de Christenheid me haast een bloedige droom, die in 't daglicht verdween. Tenminste, vertrouw ik, worden we 't ééns over heiliging van de schoonheid. Tot bezegeling van dit verbond citeer ik veilig Protestante wetenschap: ‘Wohl trat der Bilderstreit zerstörend dazwischen, aber sein Ausgang ist der sicherste Beweis des unzerreiszbaren Zusammengewachsenseins von Kunst und Kirche’Ga naar voetnoot1). Hoe we ook verschillen in onze motieven, ons doel is gelijk: we willen allen een christelike kunst, een kunst die God eert en de mensen sticht, een kunst die ons gebed en ons genot verenigt in de zonnige blik van de Zaligmaker. We willen die ook met een apostoliese bestemming, om de esthetiese wereld religieus te helpen maken. Voor veel mensen tegenwoordig is 't verschil tussen mooi en lelik duideliker dan 't onderscheid tussen goed en kwaad; het begrip van iets ‘burgerliks’ - 't ergste wat er in de wereld schijnt te bestaan! - is objectief en reëel binnen zulke verfijnde kringen, waar het besef van zonde Godbetert fraze werd of spot. Daarbij staan we machteloos, zolang godsdienst en vormdienst wanhopig ver gescheiden blijven. We moeten daarom Paulus volgen van Jeruzalem naar Athene, we moeten de Messias tot Logos kronen. De ramp- | |
[pagina 385]
| |
zalige theorie, dat schoonheid en zedelikheid hoegenaamd niets met elkaar te maken hebben, is helaas gevoed door de praktijk, die even weinig vrome kunst als mooie deugd vertoonde en Heine 't sarcasme ingaf, dat deugd ruikt naar groene zeep. Goeie zielen waren meestal muf en duf als een kwezel op een hofje, schone geesten volgden met naam en daad de Zigeunertroep na. Hoe groter geest, hoe groter beest, oordeelt ons land gladweg, en zelfs Vader Vondel heet onder 't volk een doordraaier, omdat de Hollander, even vlak en plat als recht en slecht, aan een matig, kuis dichter moeilik geloven kon. Noodlottig leek de keus: vervelend braaf of ergerlik mooi te zijn. Het woord schoon wordt in 't Noorden uitsluitend gebruikt voor zindelik; blijkbaar gaat de vaderlandse esthetica in 't glimmen van de schoonmaak opGa naar voetnoot1). Schoonheid kent de massa enkel in de verleidelike gedaante van een vrouw, die zich tentoonstelt en aanbiedt, dus de waan bevordert, dat het mooie een gevaar is en een kwaad. Uit heel het Boek Openbaring, dat van heerlikheden overloopt, onthield de katechizant maar de beruchte Babelse, die met Rome vereenzelvigd werd. U begrijpt, hoe verlicht en verplicht ik me voel, dat het oude vooroordeel: ‘kunst is paaps, dus kunst is slecht’ ù niet meer drukt. Wetenschappelik als studenten, wilt u zelfstandig onderzoeken; broederlik als Christenen, hebt u me edelmoedig een voorsprong gegund. Ver van de katholieke meerderheid op dit punt te ontkennen of te ontveinzen, laat u die een Katholiek zelf met de vinger aanwijzen. Ik reken dan ook, dat u, na zo eerlik voor u zelf geweest te zijn, openhartig uw oordeel durft geven over mij. Inlichten en voorlichten kunnen we wederkerig; voor ons beiden geldt de belofte van onze éne, onze énige Meester: dat de waarheid ons zal vrijmakenGa naar voetnoot2).
GERARD BROM |
|