De Beiaard. Jaargang 3(1918)– [tijdschrift] Beiaard, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 386] [p. 386] Vader, onze Vader! Ik was Uw onrust heel den duur Van dagen lang en loomen nacht; Ik weet wel, wat van uur tot uur Gij met Uw kind hebt overbracht! Gij waart zou trouw, vol medelij, Als kwijnend ik Uw zorgen vroeg, Maar trouwer, als ik overblij Vol drift naar eigen daden joeg. Zat ik ooit klagend in verdriet, Waar Gij niet diep mee waart begaan? Schoot er een jubel door mijn lied, Die U niet lang heeft goed gedaan? Bezorgder dan ik zelf ooit deed Hebt Gij mijn vaagsten wensch ontward, En dichter dan ik huivrig weet Zaagt Ge in den afgrond van mijn hart. Ge peinsdet bij mijn stil gedrag, Hoe 't eindloos weer zijn luimen wendt, Gelijk de zaaier dag voor dag De deining van zijn koren kent. Hoe ziet ge langs mijn aangezicht Den weerschijn van mijn leven gaan: Ge kent mijn lach vol bevend licht, Ge kent het branden van mijn traan. Zal 'k dan nog roepen, dat Ge hoort De kreten van mijn vreugd en smart? Wat talm ik op een noodloos woord... Ik berg mijn hoofd maar aan Uw hart. [pagina 387] [p. 387] II. Dat ik verdwaasd in Uw gedrag Ooit bitterheid en hardheid zag En met Uw kus nog op mijn hoofd Niet in Uw liefde heb geloofd! In milden schemerglans vergaat De zachte vlam op Uw gelaat, Nu zie ik vol verteedering Geen hardheid - enkel zegening. Mocht dan de wijnrank onbesnoeid Verarmen, machtloos uitgebloeid? Moest snerpend niet het kerfmes gaan, Waar voller nu de trossen staan? O, toen door 't donker van mijn ziel Dat stille licht naar binnen viel: Wat vader ziet zijn kind in smart En sterft niet diep in 't eigen hart! Gij zijt mij nooit zoo lief geweest, Als nu mijn ijlend hart geneest, Nu 'k opleef, langzaam sterker ben En altijd nieuw Uw lach herken! O Vader, die geen kind vergeet!... Dat ik verbijsterd door mijn leed, Maar met Uw kus nog op mijn hoofd, Niet in Uw liefde heb geloofd! [pagina 388] [p. 388] III. Ge zaagt mijn moedwil, toen ik ging, Ik gaf Uw weeklacht nauw bescheid, Nu keer ik in ontgoocheling En hoop op Uw barmhartigheid. Rijpt dan alleen in droefenis De late wijsheid, die ik vond? Ik weet nu wat het leven is, Ik proef het stof nog in mijn mond. O, zoo belust en hoog van hart Den klaren morgen in te gaan, Om zoo vernederd en benard Weer smeekend aan Uw deur te staan! Vergeef mijn koelen overmoed, Nu ween ik om mijn diepe pijn... Ge ziet zoo stil, Ge weet te goed, Hoe kort van tranen kindren zijn. Maar 'k heb U altijd liefgehad, Hoe luchtig ik Uw oog ontliep, Ze zeiden, dat ik U vergat... En 'k hoorde Uw stem nog, als ik sliep. In stilte zwijmt de dag zoo druk, Wat verre galmen sterven weg... Ik ben zoo vòl, nu 'k in geluk Mijn hoofd weer aan Uw harte leg. JOS. VAN WELY O.P. Vorige Volgende