De Beiaard. Jaargang 4
(1919-1920)– [tijdschrift] Beiaard, De–
[pagina 97]
| |
I.Als ik U, lieve Heer, mijn arme liefde stamel,
die als een bleeke vlam sidderend hooger lekt,
als ik diep in mijn hart de stille offers zamel
van menschelijke ellende, och arm, zoo vaak bevlekt;
dan denk ik innig stil, hoe Gij, mijn Heer en Meester,
ons lief gehad hebt eens tot aan den bittren dood,
hoe Gij als echte slaaf geslagen en gegeeseld,
bespot zijt en gekrenkt in allergrootsten nood;
dan zie ik U helaas, helaas in duizend smarten,
verguisden bedelaar, zonder een enklen vriend,
en dan versmelten wel de meest versteende harten
bij 't onbegrijplijk leed, dat Gij niet hebt verdiend.
O God, die in de smart van Uw oneindig Wezen
de liefde hebt gelegd, druipend van eigen bloed,
Gij, die mij hebt geteeld, gevoed en uitgelezen
als Uwe zuivre bloem, rijpend van overvloed;
O Jesus, dien ik min boven mijn ziel en zinnen,
boven mijn lijf en leên, boven mijn menschenkracht,
liefde, waaraan ik steeds opnieuw weer moet beginnen,
omdat ik mij die steeds zoo anders heb gedacht!
| |
[pagina 98]
| |
II.Zoo min ik U, mijn Heer, verlaten
van alles, Heer, zoo min ik U,
ik min U meer en meer, naar mate
Gij mij beproeft, Heer, min ik U.
Zoo min ik U, mijn Heer, dan onder
een hevig leed, zoo min ik U;
zoo min ik U, mijn Heer, ook zonder
dit zware leed, zoo min ik U.
Zoo min ik U, mijn Heer, alleene,
omdat Gij mij zoo gaarne liet
gansch in mij zelf mijn smart beweenen,
omdat Gij mij geen hulpe biedt.
Zoo min ik U, mijn Heer, in lijden,
zoo min ik U in groot genot,
op iedre stond, door alle tijden
zoo min ik U, mijn Heer en God.
Al weet ik niets, ik wil U minnen,
al voel ik niets, al blijf ik koud
met deze trotsche, trage zinnen
rondzwerven in het duister woud;
toch min ik U, en ik wil sterven
aan alles wat Gijzelf niet zijt,
zoo min ik U, om eens te werven
Uw liefde, Heer, in eeuwigheid.
Zoo min ik U, mijn Heer, om alles,
door alles heen bemin ik U,
want alles zijt Gij mij in alles,
en alles ben ik, Heer, in U!
CELINE KLINKENBERGH
|
|