doorgedrongen in de alcove der ziel, die in den zoeten walm bedwelmd van liefde zingt in eindelooze herhaling
De Heilige sprak tot den Vader:
‘Ik zal voor den gloed van het vuur niet wijken, wanneer het zoo moge zijn volgens uw eeuwig bestel. Want in alles zij trouw uw heilige verordening gedaan, en op uw wenk zal ik ten doode gaan.’
‘In U bevind Ik mijn Zoon’ zei de Vader, ‘en op uw hoofd kome de zegen van mijn krachtige hand.’
De Heilige sprak tot den Zoon:
‘Gij schitterende Prins op uw hoogen schimmel, ziet Gij den rossen schijn op de flank der wederzijdsche bergen: de weg is nauw: de pijlen zijn vele, en doodelijk is de grim van den verscholen vijand.’
‘Het kind van den Vader’ zei de Zoon, ‘mag ik in het duister niet achterlaten: en in den nauwen bergpas zal ik den nachtelijken vijand krachtig verdrijven.’
De Heilige sprak tot den Geest:
‘Dat uw heilige gloed op mij neerdale: en maak mij tot een levend komfoor van uw vuur. Want een doodelijke kou dreigt mijn leden te stijven: ik ben een bedelaar, die verkleumd zit te sterven onder de portiek van een woonhuis.’
‘Hoe zal ik u niet warmen met den brand mijner liefde: en met den Vader en Zoon in de warmte zal ik bij u gaan wonen: ik zal den luchter ontsteken in het vertrek der ziel: in hitte en licht en onder veelstemmig gejuich zij ons verblijf door een bloemrijk feestmaal bestendigd.’
En met den Vader, den Zoon en den gloeienden Geest is de Heilige door het leven gegaan: en in den verheugenden wasem van het goddelijk feest in zijn ziel ontging hem veel, dat ons bezorgt: want in het mateloos groote vergat hij de kommernis omtrent het kleine, in het onbelijnde het omlijnde. En in den gouden schijn om hem heen, hield hij de aandacht gevestigd op het feest in zijn ziel: en de schijn