Verscheidenheden
Vondel's Harpzangen -
Dezer dagen viel mij een curieus werkje in handen getiteld: ‘Davids Tranen door J.H. de Wit, naar Vondel. Ten behoeve der Algemeene Haagsche Armen.’ Het werkje was ‘te bekomen bij G. Bakhuizen, in 's-Gravenhage’, en de dichter dateerde zijn opdracht ‘den laatsten van Bloemmaand 1815.’ Het werkje schijnt tamelijk zeldzaam te zijn, want het is niet genoemd in Unger's Bibliographie. De ‘voorreden’ is vermakelijk niet alleen, doch toont, hoe in het begin der negentiende eeuw alle gevoel voor taal en ritme schijnt afgestompt. Ik schrijf de eerste twee alinea's over: ze zijn een prachtige illustreering van de Vondel-waardeering, en niet minder van de slapheid van het taalgevoel in die dagen:
Toen Joost van Vondel de Hollandsche ooren met zijne zangen streelde; toen hij de bewondering van de liefhebberen der Hollandsche taal tot zich trok; leefde hij in eene eeuw, waarin deze voortreffelijke taal nog niet op haren luisterrijksten zetel schitterde. Zijne verzen, zijne stijl en uitdrukkingen, hoe treffelijk toen ook, zouden echter veel schooner wezen; indien hij had kunnen zien, tot welken hoogen trap van volkomenheid die rijke taal is opgeklommen.
Wijl ik nu in deze zangen Vondels spelling en berijming naar mijn welgevallen heb behandeld; zoo zal niemand mij verdacht mogen houden dat ik roekeloosheid koester, om als verbeteraar of berisper van de Hollandsche Vergijl op te willen treden. In tegendeel verzoek ik, dat men mij mijne dwalingen gelieve aan te wijzen; op dat ik leere en mij betere. Het zal toch zeer mogelijk zijn, dat ik misslagen heb begaan; om dat dit werkje het eerste is, dat ik waag in het licht te geven.
Een enkele stroof in deze bewerking, gezet naast die van Vondel, laat duidelijk zien, hoe de ooren geheel doof waren voor het levende zinritme en tevreden met het machinale maatritme; ziehier Vondel, harpzang 101 en daarachter zijn bewerker:
Want Godt zagh uit de wolcken,
Der boejen, hardt en zwaer.
Want Hij zag door de wolken,
Uit 't hoogste Heiligdom,
Te hooren, in hun klagt, -
Te ontslaan uit's kerkers macht.
W.v.K.