De Beiaard. Jaargang 4
(1919-1920)– [tijdschrift] Beiaard, De–
[pagina 252]
| |
BoekbesprekingChristelijke Dogmatiek door Dr. G. Vellenga, Predikant te Nieuw-Loosdrecht - W. ten Have, Amsterdam.VAN de zes deelen, die dit werk zal tellen, zijn er twee verschenen. Wij beperken ons heden tot het eerste deel, dat handelt over Openbaring, wezen en werk van God, over oorsprong, wezen, bestemming van den mensch; over oorspong, wezen en gevolgen der zonde. De schrijver opent met een kort voorwoord, waarin hij o.a. zegt: ‘Deze christelijke Dogmatiek moet voor zich zelve spreken.... dit werk moge als een wetenschappelijk werk dienst doen.’ Terecht merkt hij in zijn inleiding op, dat men in de protestantsche dogmatiek objekt en subjekt heeft verward (3-7)Ga naar voetnoot1). Zoo bezit men geen dogmatiek maar geloofspsychologie. Hij voegt er aan toe: ‘Elke Glaubenslehre in Duitschland en alle Geloofsleeren in Nederland lijden minder of meer aan dit euvel.’ (5) Dit juist verwijten wij katholieken den protestanten immer. De uitsluitend individueele voorlichting van den H. Geest en het daaraan beantwoordend privaat onderzoek vorderen dit principieel. Iedere protestantsche dogmatiek is in princiep een private uiting van een zuiver persoonlijke overtuiging zonder eenig gezag, en dus noodzakelijk individueele geloofspsychologie. Wat stelt Vellenga hier tegenover? Confessioneel wil hij niet zijn (4), neutraal evenmin (5). Hij erkent de waarde van een roomsche, gereformeerde en luthersche dogmatiek, doch zij zijn te beperkt en al te eenzijdig. Zij behandelen de dogmatische stof met een strikt confesioneel doel. ‘En dat nu wil onze Dogmatiek niet. Zij wil in de allereerste plaats Christelijk en niet Kerkelijk zijn (4)’. Hij wil een objektieve dogmatiek schrijven, want zij heeft alleen de groote lijnen der H. Schrift te volgen (10). Men wete dat V. Bijbelsch gerefomeerd is, d.w.z. hij behoudt zich het recht voor op grond van eigen exegese der H. Schrift, van de gereformeerde belijdenis af te wijken. Dit is voor den protestant zeker konsekwent, maar noodzakelijk ook zijn groote zwak. Welke garantie geeft Vellenga, dat die ‘eigen exegese’ den objectieven zin der H. Schrift schenkt, en die van een ander, welke aan de zijne tegenover staat, niet? Wat geeft hem het recht te laken, dat ieder naar eigen overtuiging zijn inzicht verwerpt? De blijkbare behoefte om steeds te getuigen in plaats van te argumenteeren, is dan ook wel teekenend. Zijn werk is niet een | |
[pagina 253]
| |
geweldig, uit klare bewijzen opgebouwd systeem, doch een voortdurend verzekeren en mededeelen. 't Is, wat het alleen zijn kon: een individueele getuigenis. Nu meene men niet, dat V. zich in het bezit weet der onaanvechtbare waarheid. Dit toont zijn weifelen en geen partij kiezen bij verschillende vraagstukken. Overtuigend is zijn verzekering, ondanks protesten tegen evolutionisme en relativisme, dat de meeste dogmatische problemen nog niet af zijn (172). Is Vellenga er in geslaagd een objektief en wetenschappelijk werk te schrijven? Wij zullen, naar eigen wensch, het werk voor zich zelf laten spreken. Pelagius ontkende de erfzonde, zegt V., waardoor de noodzakelijkheid der erfzonde verviel. Christus werd meer Voorbeeld dan Verlosser; de mensch werd zijn eigen God. ‘Dit systeem kwam tot heerschappij in de Roomsche Kerk.’ (17) Rome zat daarom ook verlegen met het bepalen van het wezen der zonde. De praktijk der Kerk stelde het in de overtreding der kerkelijke wet. De protestansche theologie verzette zich hiertegen en noemde de zonde een overtreding der wet Gods. Hierin, zegt V., ligt het principieel verschil tusschen Roomschen en Protestanten (147-8). In de erfzonde erkent Rome geen schuld, wel een smet. De erfzonde is een ziekte, welke alleen physieke gevolgen heeft. De wil is slechts verzwakt. Als de mensch dien goed gebruikt, kan hij, door de hulp Gods, trots val en erfsmet, zijn hoogste levensdoel bereiken. Indien echter de val Adam wel schuldig maakte, maar niet toegekend werd aan zijn nageslacht, verliest de erfzonde heel haar schuldkarakter, en is ook de schuld der eerste niet te handhaven. Sedert het Concilie van Trente werd deze leer op praktische wijze door de Roomsche Kerk toegepast. (169-70). Arius ontkende de Godheid van Christus. Het Arianisme vinden we in de geschiedenis altijd weer terug, zegt Vellenga, bij hen, die den Zoon aan den Vader subordineeren, b.v. de Roomsche Kerk (73). Hij meent, dat volgens de Roomsche leer Adam hemelsche zaligheid zou verkregen hebben door het eten van een aardsche vrucht. (131) De Kerk heeft meermalen den hemel op aarde gezocht. Dit deed het Chiliasme door alle eeuwen heen en het monnikendom in de Roomsche Kerk. Het papaalsysteem van Bonifacius VIII opende den weg tot afgodische verheerlijking van den paus, zoo zelfs dat men sprak van: onze heer god de paus (20). Ook vereenzelvigde | |
[pagina 254]
| |
Rome steeds meer revelatie en paus (60). Bij Thomas van Aquino zijn Openbaring, Kerk en Paus eveneens tamelijk wel synoniem (59). Vellenga noemt hem den grootsten roomschen theoloog, heeft echter een eigenaardig inzicht in zijn leer. Het blijkt reeds uit het bovenstaande; den graadmeter voor zijn thomistische kennis vinden we in de volgende uitspraak. De Summa van Thomas van Aquino, verdeeld in partes en quaestiones - (en articuli) - had geen bepaalde indeeling (41). De theoloog komt noodzakelijk in kontakt met de wijsbegeerte. Wijl aan Vellenga alleen de moderne verwarring bekend is, wantrouwt hij haar. Naar zijn meening begint en eindigt ze met abstracties, haar heele wezen is logische deductie, constructie van begrippen. Tot beter inzicht in zijn dogmatiek is het nuttig, hem ook hier even te volgen. V. geeft vier argumenten voor het Godsbestaan. Hij meent het argument van Ansel mus in dezen vorm te moeten weergeven: ‘Wat bestaat in intellectu bestaat ook in re; God bestaat als idee in ons denken en dus moet Hij ook in persoon bestaan’ (49). Hij aanvaardt geen enkel bewijs. Het bestaan van God is een zaak van het hart. Wie in God gelooft, heeft zulke bewijzen niet noodig; wie niet in Hem gelooft, komt er niet door tot gelooven (50). De aanleg voor de Godskennis is niet actueel, doch slechts potentieel aanwezig. Deze kennis is geen product van den mensch, doch een gave Gods (57-8). De Openbaring zelf is noodzakelijk middellijk. De reden is deze: het eindige kan het oneindige niet bevatten (59). Vellenga durft niet kiezen tusschen traducianisme en creatianisme. Worden de zielen overgeplant, dan is Gods voorzienigheid overbodig en komt zelfs de schepping in het gedrang. Indien ze geschapen worden, kan men de eenheid van het menschelijk geslacht niet verdedigen en de erfzonde niet verklaren (106-7). De Mensch is het beeld Gods; dit is zelfs zijn wezen. Zijn eigenschappen zijn tweeërlei, zuiver geestelijke: gevoel, verstand en wil; gemengd geestelijke: geweten, spraak en productie. De mensch is een dichotomisch wezen, toch mag men niet zeggen: hij heeft een ziel, maar hij is een ziel. De ziel is het menschelijk ik, het diepste wezen van den mensch. V. vindt het ‘zeer moeilijk’ de verhouding van ziel en lichaam te bepalen. Augustinus wist geen uitweg; Thomas leerde: de ziel is forma; de oude protestantsche theologen gaven veelal deze definitie: homo est animal rationale. Bij dezen sluit V. zich aan (114-15). Ziel en geest zijn één, ook ziel en hart. De Schrift zegt, dat in het hart verstand, inzicht, wijsheid, reinheid, | |
[pagina 255]
| |
oprechtheid, en verder alle deugden en ondeugden zetelen. ‘Er is dus geen principieel verschil tusschen ziel en hart’ (116 cfr. 142). Het geweten is iets negatiefs en reageert alleen tegen de zonde (118), zoodat men bij Adam en Eva vóór den val alleen kan spreken van geweten als vermogen; door den val kwam het tot akt (63). De dieren schijnen aansprakelijk voor hun daden, want de Schrift spreekt van hoogmoedige dieren en dat is meer dan beeldspraak (160). Het voorgaande is, meenen we, voldoende om zich eenig oordeel te vormen over de objectiviteit en wetenschappelijkheid van Vellenga's dogmatiek. We hebben ons opzettelijk van eenige kwalificatie onthouden, ieder ontwikkelde lezer is in staat zelf zijn oordeel uit te spreken. Dit staat wel vast, dat het ‘catholica non leguntur’ in niet geringe mate op hem van toepassing is, terwijl hij zelf de Scholastiek verwijt, dat zij de bronnen niet raadpleegde. Men kan niet zeggen, dat V. zijn werk in aangenaam, vloeiend Hollandsch geschreven heeft. Daarbij heeft hij het zoo met Grieksch en Latijn doorweven, dat alleen klassiek gevormden het kunnen lezen. Dr. B.A. LUYCKX O.P. | |
Dr. Herman de Vries, Genève, pépinière du Calvinisme hollandais, tome I - Fribourg (Suisse), Fragnière Frères éditeurs, 1918.Is het een teken aan de hemel, de verschijning van dit boek over de Calvinistiese universiteit der zestiende eeuw op een ogenblik dat het vraagstuk van een Roomse universiteit in het Nederland van de twintigste eeuw de volle zwaarte van rijpe oogstbaarheid belooft te bereiken? Kwalik zou een ander werk juist nu de spirituële betekenis van de Universiteit als zodanig aanschouweliker kunnen uitbeelden. De strijd tussen Reformatie en Contra-reformatie was in Europa toch ook een meten van krachten, een cultuurworsteling tussen Genève, Heidelberg, Wittenberg en Leuven. ‘Le combat du protestantisme calviniste avec le catholicisme ne se livrait pas exclusivement sur les champs de bataille, mais avant tout sur le domaine spirituel,’ aldus de auteur in zijn voorrede. Genève was het geestelik arsenaal voor de Calvinistiese propaganda, daar studeerden de gebroeders Marnix, Merula, Geldorpius, en de predikanten, die in Zuid- en Noord-Nederland later de leiders werden, o.a. Bogerman, Arminius, Utenbogaert. De vraag hoe het Calvinisme de Nederlanden bereikte en er wortel schoot, vond tot heden nog niet de volledige oplossing. | |
[pagina 256]
| |
Pirenne wees in de doolhof der economiese verhoudingen het aanknopingspunt aan tussen de sociale verhoudingen en het systeem van Calvijn, terwijl Bakhuizen van den Brink en Rutgers (Calvijns invloed op de Reformatie in de Nederlanden, voor zooveel die door hem zeiven is uitgeoefend; tweede druk, Leiden 1901) het bewijs brachten, dat het Nederlands Calvinisme rechtstreeks uit Genève stamt. Daarmee zijn wij eigenlik pas aan het begin van het begin, want het histories onderzoek moet deze algemene voorstelling nog in fijner biezonderheden uitwerken. De Vries heeft het ondernomen aan het Calvinisme zelf zijn geheimen te ontwringen. Dit eerste deel onderscheidt zich door de edele kwaliteiten van een standaardwerk. De stijl van de schrijver trekt de lezer aan door het limpide, ranke, rappe van de moderne Franse historici als Sorel, Madelin, Mourret, de la Gorce, terwijl de inhoud van de beschouwende hoofdstukken ons, door zoveel louter techniekwerk van andere historiografen heen, weer eens in herinnering brengt de nauwe verwantschap tussen geschiedenis en wijsbegeerte. De fraai gelede inleiding, verdeeld in drie stukken: Le Calvinisme au XVIe siècle, tendances révolutionnaires et aristocratiques; Le successeur de Calvin à Genève; La situation aux Pays-Bas, verdient de aandacht van allen, die in de grote vraagstukken van de dag belang stellen. Reeds vond het werk van Dr. de Vries een zeer waarderend welkom. Japikse was er - en deze geleerde is niet vaak enthousiast! - verrukt over, blijkens de eerste zin van zijn bespreking in ‘Bijdragen voor Vaderlandsche Geschiedenis en Oudheidkunde’ (5e reeks, deel VI, blz. 237): ‘Een kostbaar boek bereikte ons uit Zwitserland’. Eekhof gebruikte wat meer woorden om zijn ingenomenheid met de wetenschappelike objectiviteit en zuivere methode van de auteur kenbaar te maken (Stemmen des Tijds 8e Jrg. 1918-1919, blz. 44). Maar, wat wij niet lazen, doch uit zekere bron vernamen: het aantal katholieke intekenaren op het prachtige werk van deze verdienstelike bekeerling is beneden het middelmatige vergeleken bij de praktiese belangstelling van niet-katholieke zijde. Zitten wij dan zo onder de druk van de sociale kwestie, dat wij deze ‘kostbare gave’ achteloos mogen versmaden? Het is toch al te mal, dat Katholiek Nederland zijn Roomse Universiteit straks wel zou willen betalen, doch niet....
Vught. Dr. H.F.M. HUIJBERS | |
[pagina *5]
| |
![]() GEBRS. FRANSSEN - ROERMOND KERKORGELFABRIEK
Opgericht 1825 Met de hoogste onderscheidingen bekroond | |
[pagina *6]
| |
![]() TABERNAKELBEKLEEDING IN VERGULD KOPER - GEDREVEN MET EMAIL EN STEENEN - UITGEVOERD DOOR DE KONINKLIJKE KUNSTWERKPLAATSEN ESSER TE WEERT (LIMB.).
|
|