| |
| |
| |
Mgr. Dr. ALPHONS ARIËNS
Eerste Schets van Toorop - Eigendom van Dr. F. Banning
| |
| |
| |
Ariëns
I Tim. V 17/18.
HET pauselik paars, dat deze zwartgemaakte Godsman tenslotte heeft gekregen, lijkt het avondrood aan 't einde van een stormige dag, waarbij de wolken zelf de zon nog rijker kleuren. Beproevingen geven hoger waarde aan de prijs, want door een levenslang dienen heeft Ariëns zijn onderscheiding volop verdiend.
Een eerlik man is hij, de ware man van eer; en dat zo'n eenvoudig priester, door het volk vereerd, ook geëerd wordt door het gezag, bevestigt ons aller trouw aan Rome, versterkt het verband tussen democratie en hierarchie.
Plechtig heeft de Aartsbisschop, met wie onze arbeidersbeweging vóór alles solidair wil heten en van wie over het maatschappelik werk een weldadige zegen uitgaat, zijn meest vooruitstrevende priester gewaardeerd als vertrouwensman. Toen Dr. Ariëns onlangs toevallig op audiëntie kwam, heeft Mgr. van de Wetering na 't gesprek zijn beide secretarissen ontboden, om getuige te zijn van een stille hulde, die niet lang binnen vier muren kon verborgen blijven. En wordt de gelukkige binnenkort openlik in vergadering op vergadering gevierd, geen bewondering van duizenden zal voor hem de eenvoudige erkenning van zijn Bisschop overstemmen. Uit zijn hart gegrepen is 't woord van Newman's Apologia over de ordinarius: ‘My duty to him was my point of honour; his disapprobation was the one thing which I could not bear’. En 't moet hem diep voldaan hebben, toen zijn vrijwillige bekentenis, wel eens met Monseigneur van mening verschild te hebben, werd onderbroken door de verzekering, dat hij nooit voor zich zelf had gewerkt, waarmee de vaste overtuiging van Katholiek Nederland door de Primaat bezegeld is.
Zó volslagen is Ariëns altijd in zijn zaak opgegaan, dat uitsluitend een geschiedenis van de Roomse arbeidersbeweging, waartoe de sociale studenteclubs met hun wezenlik intellectuele taak geroepen schijnen, zijn beeld naar het leven weergeven kan. En zelfs die beweging, die hij in de zwaarste jaren heeft geleid, dekt de betekenis niet van zijn
| |
| |
persoon. Bestaat er onder ons één werk, waar deze onuitputtelike weldoener vreemd aan is gebleven? En ging zijn gezegende invloed niet ver buiten ons land en buiten onze partij? Talma had Ariëns' portret in zijn kamer hangen, Enschedé houdt een Dr. Ariënsstraat, de naam Ariëns is doorgedrongen tot het oor van ontelbare vreemdelingen en het hart van allerlei andersdenkenden. Wat aan ervaring op zijn hoog voorhoofd en zijn magere wangen staat gegrift, valt te zien voor iedereen. Want langzamerhand raakte hij met zijn drukke bewegingen en zijn hoge stem overal bekend. Gereisd, gesproken, geschreven heeft geen mens immers zoveel als hij, maar hij bleef bij al zijn uitbundigheid een ingetogen ziel en 't vuur van zijn woorden heeft niemand geschroeid. Hoeveel goed hij daarbuiten ook heeft gedaan, het haalt niet bij de stichting van zijn edel wezen; hij heeft zijn eigenlike roeping al ruim vervuld, door enkel goed te zijn. Hij bedierf de werking van zijn daden niet met een verkeerde bedoeling of zelfvoldoening. Zijn kracht lag in 't evenredige van zijn grootheid en zijn goedheid; en zijn énige fout is, soms te goed over anderen gedacht te hebben, omdat hij allen onwillekeurig mat aan zich zelf. Hij werd vertrouwd en hij vertrouwde.
Van jongs af is hij onder de mensen geweest. Familie van ongeveer alle voorname Katholieken in Amsterdam, leerde hij in Rolduc, waar hij met de tegenwoordige Pater van Oppenraay om de sportprijzen wedijverde, vroeg verschillende geloofsgenoten kennen, die hij later voor zijn organisaties gebruiken kon. Zijn vader, Utrechts advokaat met strenge beginselen, had hem graag als opvolger, zijn moeder hoopte hem priester te zien. De vlotte jongen, voor wie academie en seminarie openstonden, deed zijn keus op het laatste ogenblik. Rijsenburg gaf hem Schaepman voor meester, die op zijn zilveren priesterfeest de Mis door Ariëns samen met Gisbert Brom liet dienen, door wie op den duur zijn denkbeelden ook het best werden toegepast.
Beide bevoorrechte leerlingen trokken voorlopig naar Rome.
| |
| |
Daar heeft Ariëns met Jac. van Looy omgegaan, die een sonnet voor zijn geestelike vriend maakte en nog van zijn vroomheid weet te vertellen. Door verstervingen onsterfelik, zal de priester niet minder voortleven dan de kunstenaar. Bepaalde vakstudie heeft Ariëns, door de filosofie boven 't kerkrecht aangetrokken, nauweliks gedaan; de kennis voor zijn examens waaide hem vanzelf aan en verder dronk hij de volle rijkdom van Rome in. Het leven vervulde hem heel en al, in Sicilië onderzocht hij de arbeidsvoorwaarden van de mijnwerkers, in Turijn ontmoette hij Don Bosco; hij kan 't niet helpen, dat zijn bloed altijd zuiver rood is geweest.
Binnen 't vaderland kwam hij terug op een beslissend keerpunt. Het geslacht van Broere moest de leiding aan Schaepman's groep overgeven, wat niet zonder moeite ging. Ariëns heeft de ouderen nog meegemaakt; hij kende Dr. Cramer persoonlik, die hem de levensles toevertrouwde: ‘Faites vous des amis, prompts à vous censurer’, door Ariëns uiterst trouw nageleefd en in zijn pastorie op de muur geschilderd. Maar hij hoorde met hart en ziel bij de nieuwe tijd, nu de kerkelike vrijheid van de Katholieken prakties moest gebruikt worden. Het politieke bedrijf van de emancipatie was volop aan de gang, en de jonge Ariëns tekende vrijmoedig het toneel in zijn brochure over Schaepman als de Nederlandse O'Connell. Deze eerste publicatie is door onze late Katholiekedag, waarbij aan Schaepman officieel recht gedaan werd, algemeen bekrachtigd. Zo was Ariëns als heraut van Schaepman's staatkunde ridderlik in de voorhoede, om slagen voor zijn meester op te vangen; en zinnebeeldige waarde had daarom onlangs het gebaar van Minister Ruijs, die Ariëns bij 't Rijsenburgsche feest dankbaar naar voren duwde.
Maar de kapelaan van Enschedé had een eigen zending en moest onze emancipatie op sociaal gebied voortzetten. Daarbij heeft de leerling als een sleepbootje zijn gewichtige meester vooruit getrokken, zonder Schaepman in zijn meerderheid
| |
| |
te kort te doen. Hij raadpleegde de professor, hij haalde hem eerbiedig het maatschappelik leven binnen en bleef aan zijn voeten luisteren als in zijn jeugd; maar alle voorzorgen en vormen verhinderden niet, dat Ariëns het was, die Schaepman in de sociale beweging bracht en beweging bracht in Schaepman. Verstokt in de gotiek en een romantiese overschatting van de middeleeuwen met hun modelgilden, vond Schaepman plaatselike verenigingen voor arbeiders genoeg en keurde een gewestelike bond van afdelingen af. Toch wist Ariëns hem te overtuigen, tot de adviseur van de werklieden-organisatie in 't aartsbisdom niemand anders werd dan Schaepman.
Edelmoedig ruimde Ariëns plaats voor de doctor, tevreden evenals de Voorloper in 't Evangelie te kunnen zeggen: ‘Hij moet meer worden en ik minder’. Stichter van de allereerste katholieke arbeidersvereniging, waarvoor evenmin de Gezellenvereniging, eerder een soort patronaat voor volwassenen, als de Volksbond, oorspronkelik een patriarchaal gezelschap van burgers en werklui samen, gelden kon, heeft Ariëns in November 1899, juist dertig jaar geleden dus, de grondslag van onze standsorganisatie en meteen van onze vakbeweging gelegd. Maar de hoofdrol, die hij vrijwillig speelde, ofschoon hij daarmee een ontzettende verantwoording met onbegrijpelike teleurstellingen op zich nam, dient in onze vergeetachtige tijd al opgegraven te worden, want zijn initiatief is met een berg van ondank beloond. Niet bij de mannen, die hij vormde, niet bij een Engels, die hij - toen schijnbaar uit dolle weelde - op een bedevaart naar Rome heeft gestuurd, niet bij de Twentenaars, waarvan alleen hij de stugheid kon overwinnen. Neen bij Schaepman, die hem geen voorsprong in de toekomst vergaf en die hem des te onverbiddeliker het gelid uit drukte, naarmate de geweldenaar in zijn geestverwant kinderliker ontzag vond. Volgens Gisbert Brom werd Schaepman's optreden tegen Ariëns bevorderd door de Schaepmanniaanse brochure! Hetzij de grote man, altijd bang om zijn gevoelige
| |
| |
kanten te vertonen, eens flink bewijzen wou, dat hij voor lof onverschillig was, hetzij hij zijn paladijn hardhandig bedoelde op te voeden, in ieder geval werd de tere Ariëns zijn slachtoffer. Er schijnen eenmaal naturen te zijn, die door hun zachtheid een ander z'n hardheid uitlokken; en wat de reus Schaepman aan kleingeestige kritiek te lijden had, verhaalde hij op Ariëns, die, zonder hem te vleien, zijn trouwste volgeling was. Op zijn sterfbed heeft Schaepman, niet voor niets in 't bruine boetekleed, bij wijze van testament gevraagd, dat Ariëns hem als Kamerlid zou opvolgen en, wanneer Ariëns niet mocht, dan Aalberse. Behalve persoonlik eerherstel aan zijn geestelike erfgenaam betekende deze boodschap ook tijdige erkenning van 't sociaal overwicht in de staatkunde. Meer verwacht een onbaatzuchtige Ariëns niet.
Geschoold door Manning en Von Ketteler, was Ariëns de Rerum Novarum een paar jaar vooruit geweest. De toestand van fabrieksarbeiders leek toen werkelik op slavernij: een overlange werkdag met een bedenkelik laag loon, slechte woningen naast ongezonde lokalen, zedelike verwildering als nodig gevolg, tenslotte volslagen onverschilligheid, die de erfelike onderwerping van Twente nog verzwaarde. Hoe kon de jongste kapelaan in Enschedé zulke Tukkers, die op zijn geestdriftige betogen wel niets antwoordden dan een lijzig: ‘'t Kan wel wèze’, pakken in hun ziel? Eenvoudig op dezelfde manier, waarop de missionaris 't hart van barbaren wint, de énig mogelike manier: de liefde van een apostel.
Vliegen beschrijft in ‘De Dageraad der Volksbevrijding’ de eerste staking van Twente, gevaarlik als de revolutie nù, omdat de arbeiders nog niet in de strijd getraind waren. Er kwam een sterk garnizoen en de soldaten stonden met het geladen geweer aan de voet, ieder ogenblik kon er bloed vloeien. Bemiddeling was aangeboden en afgewezen. Toen waagde Ariëns zijn prestige, ja zijn leven. ‘Kerels, jullie hebben gelijk, maar jullie pakken 't verkeerd aan’, zo stond hij met armen omhoog te roepen op straat. Hij
| |
| |
sprong het podium, vol woedende socialisten, op, zoals een Mirabeau 't durfde, hij bepraatte heel de woeste massa; en, Vliegen constateert het met spijt, een kapelaantje liet de onverantwoordelike staking mislukken. De wevers en spinners gingen 's middags opnieuw aan 't werk. Maar bij de fabriek stond de gehate burgemeester; hém gunden de arbeiders geen triomf, hij moest eerst weg. Ariëns ging het hem voorstellen en Zijn Edelachtbare liep gedwee naar huis.
Na een café en een gesticht kregen de katholieke arbeiders een eigen verenigingsgebouw voor hun vergaderingen. Het lag buiten de stad, 's zomers heel gunstig, wanneer de harmonie op Zondag in de tuin speelde en de werklui met hun gezin er kwamen genieten. Dan vond Ariëns gelegenheid om vooral met de vrouwen een hartelik woord te spreken, want het was grote revue en algemene audientie tegelijk, één Roomse familie om de geestelike vader. Maar 's winters was de weg te ver en de zaal te koud; de arbeiders, dun gekleed en overdag gebroeid in een benauwd lokaal, zagen tegen een tocht van ruim een half uur op. Bij dit bezwaar gold nog een positieve reden om een gebouw midden in de stad te krijgen als centrum van heel het katholieke leven. Daarom stelde Ariëns op een ‘kern’-vergadering aan de orde: stichting van een gebouw aan de grote Markt, op de plaats van de parochiale school, een historiese plek, waar katholiek Enschedé was opgevoed en ook de arbeidersvereniging gesticht. In zo 'n nieuw gebouw hoopte de kapelaan ook de Burgerkring, die hij opgericht had, bijeen te laten komen. Engels, aan wie deze plaatselike herinneringen te danken zijn, moest als voorzitter het plan bij de arbeiders toelichten, wat de adviseur rustig aan zijn volkje zelf overliet.
De uitvoering kwam intussen op zijn hoofd neer. Nu was geen sterveling in stad of land meer veilig voor deze koningsbedelaar, die enkel de keus tussen aalmoes of aandeel liet. Ariëns is nooit overweldigender in zijn welsprekendheid, nooit onweerstaanbaarder in zijn beminnelikheid, dan wan- | |
| |
neer hij iemand de weg tot weldaden wijst. Zó aantrekkelik weet hij de zaak voor te stellen, dat een mens nog bijna dank-u toe zegt, omdat hij hem iets geven màg. En toch kost het bedelen hem minstens zo'n zelfoverwinning als een ander; hij verklaart, het aanbellen met verwachting nog pijnliker te vinden dan het terugkomen met teleurstelling, en bekent wel eens een stoep afgelopen te zijn, zonder te durven binnengaan.
Maanden zorg kostte hem dit voorbereidend werk. Meermalen heeft de meid in de pastorie 't hoofd geschud, als mijnheer kapelaan met kalk aan zijn jas thuis kwam, nadat hij natuurlik weer de steiger opgeklauterd was. En daar stond eindelik ‘Concordia’, midden in de stad en zelfs, wezen de arbeiders trots, het hoogste gebouw van de hele stad.
Vóór het kerkelik werd ingewijd, kreeg het een maatschappelike vuurdoop, die 't zijn mooie naam dubbel waard maakte. Het was in 1902, toen de staking bij de firma Van Heek een algemene uitsluiting bewerkte, zodat duizenden arbeiders op straat stonden, 't Is nog in 't geheugen, hoe Schaepman een manifest ontwierp, dat het land doorging, en hoe Katholieken, daarmee gewapend, de socialisten in solidariteit met Enschedé vóór waren. De willekeur van de fabriekanten legde 't voorgoed af, de boer gaf de slachtoffers aardappelen, de bakker brood, de grutter bonen, kunstenaars soirées, Kamerleden spreekbeurten.
't Afgedankte gebouw van de R.K. Arb. Ver. aan de Oldenzaalse straat had nu veel van een kazerne bij mobilisatie. Het werd tijdelik de verzamelplaats van heel het strijdend proletariaat, want het was alleen groot genoeg voor volksvergaderingen. De leiders van alle partijen liepen er in en uit: Passtoors zo goed als Henri Polak, de vertegenwoordiger van Patrimonium naast die van 't Alg. Ned. Werkl. Verbond. De kopstukken van de internationale textielarbeidersorganisatie uit Duitsland en België kwamen daar hun broeders moed inspreken, de correspondenten van grote bladen zaten te pennen in de bestuurskamer en allen waren fel op een
| |
| |
gesprek met ‘Pater Arriëns’, zoals ‘Het Volk’, sinds een brochure van Troelstra tegen onze kapelaan, hem geregeld noemde. Maar nooit sprak hij een woord, dat hij ook niet in 't gezicht van de fabriekanten dorst zeggen.
Concordia stond vers in de kalk en op Goede Vrijdag zaten enkele Roomse leiders er hun bokking te gebruiken, terwijl de patrouilles infanterie langs stapten. Hoe anders was 't begin dan de stichter had gedroomd! Maar toen de uitsluiting verliep, kwam het openingsfeest een nieuwe overwinning vieren. Honderden arbeiders van elke kleur droegen in eindeloze optocht broederlik de meubels van 't oude gebouw naar 't nieuwe, dat zijn leus van eendracht zo ruim mogelik vervulde. Maar wat socialisten wel hadden gesteund, dat wou de katholieke Burgerkring niet eens bezoeken; en Ariëns zag de leden zijn deur voorbijgaan, om te vergaderen in een café. De tijd, waarin de middenstand het voorbeeld van de werkman zou volgen, was nog niet gekomen; van onderop moest de organisatie groeien. Dit was een lelike streep door Ariëns' rekening; hij liet een afzonderlike ingang voor de heren maken, maar de heren bleven te deftig. Intussen werd Concordia een heiligdom voor het ‘volk’, dat er bruiloft vierde en er dan zijn kinderen om de kerstboom zag juichen. Op deze gewijde plaats is 't leven van menig man verzekerd voor de eeuwigheid. Concordia is later verbrand en weer opgebouwd en 't heeft zich in dergelike stichtingen op allerlei plaatsen vermenigvuldigd.
Enschedé had op Rooms Nederland een invloed in verhouding tot de betekenis van zijn industrie voor ons volk. Nu de dekens van Oldenzaal en Almelo beproefde werkers in Ariëns' geest zijn, schijnt de toekomst van dit woelig gewest gewaarborgd. Het leidend geslacht onder priesters en leken is grootgebracht in de leer van Rerum Novarum, die vanzelf spreekt als een toegepast Evangelie. Maar lijkt de tijd onmogelik ver, toen die encycliek uitsluitend voor Italië bestemd heette, om zijn eisen hier de werkgevers van 't lijf te houden - hun sociaal geweten moest door
| |
| |
wetenschap nog helemaal gewekt worden -, toch is 't nog geen dertig jaar, lang geen twintig zelfs, dat Leo's beginselen doordrongen. Een Twents pastoor weigerde lang een Mis voor de katholieke arbeidersvereniging af te kondigen. Het bestaan van zo'n gezelschap rook al naar oproer! En Ariëns moest de verdachtmaking doorstaan, half of heel sociaal-democraat te zijn, hij die alleen 't socialisme áán durfde, die 't eerst van allen woningbouw ondernam, omdat de straat anders de slecht behuisde kinderen opvoedde en dan in neutraal vaarwater stuurde, dat onvermijdelik uitmondde in de rooie zee.
‘'n Idealist!’ was de dooddoener, waarmee zovelen zich uit de hoogte van Ariëns afmaakten. Zijn mooie plannen pleitten evenveel voor zijn goed hart als tegen zijn gezond verstand. Hij kende geen praktijk, zat vol illusies, ventte gevaarlike utopieën rond. Wat een drijver, een dweper, een dromer!... En hij heeft de werkelikheid omgekeerd, maar omdat hij die dieper doorgrondde dan zulke spotters, die de eisen van hun tijd dachten te kunnen voorbijzien. Waarachtig, de feiten bewijzen 't tragies: Ariëns was de realist. Hij, uitgelachen om zijn optimisme, huppelde niet over ernstige toestanden heen. Was hij er niet geweest, dan was Twente overstroomd en Nederland waarschijnlik meegesleept in de stortvloed van socialisme. Nog altijd blijft de revolutionaire partij een geweldige bekoring voor ieder, die niets bezit; maar als wij tegenover die propaganda geen ijveraars hadden te stellen, die zich aan ons ondoordacht volk toewijden; als de belangstelling in de lijdende klassen enkel kwam van de overkant, dan liep de massa, die nu achter een heiligevaandel ‘Roomse Blijdschap’ zingt, grotendeels over. Dat we niet te laat op het slagveld verschenen zijn, danken we Ariëns vooral.
Trouwens hij kende zijn grenzen; en de omstandigheden hielpen hem telkens aan de natuurlike beperking van ieder mensekind herinneren. Zo dikwels hij als redacteur van ‘De Katholieke Werkman’ naar Oldenzaal trok, wat minstens
| |
| |
één maal per week gebeurde, bezocht hij naast zijn uitgever ook zijn raadgever; en de zorg van de geleerde Sloet, een vulkaan onder de sneeuw, liet in zijn drukproeven meer verbeteren dan de langzame haast van Bruggeman.
Er is in Twente nog een plaats, waar een stuk van zijn hart als reliek ligt. In Haaksbergen heeft hij een groep arbeiders, ontslagen om hun lidmaatschap van een Roomse organisatie, werk verschaft in een eigen fabriek, de coöperatieve weverij ‘De Eendracht’. Deze onderneming heeft hem zijn kapitaal gekost en voorschot van verschillende vrienden, die hem niet allen zo royaal hun verlies vergaven als de Helmondse fabrikant Willem Prinzen, een boterkoning, door Ariëns' inspiratie tot prins van de sociale actie verheven, van wie hij jaren later de rest van zijn schuld vereffend kreeg. 't Avontuur was een salto mortale, waar enkel iemand, die de genade van een wonder waard is, ongedeerd afkomt. Het wonderbare zit, voorzover zijn wil al weer edelmoedig meewerkte, in volstrekte opoffering. Zijn geld verloren, in 't oog van sommigen, die 't resultaat alleen telden, ook zijn eer, bij anderen zijn vertrouwen! Hij scheen alles kwijt, maar hij bezat zich zelf; en wanneer een aandeelhouder nu zo wreed is, hem om verloren rente te manen, dan verklaart hij gerust, dat zo iemand fier mag zijn op zijn meewerking aan een grote zaak. Of de wond in zijn hart daarom ooit volledig sluit? Ik zie hem nog een winkel instappen, om zijn stalen aan te bieden zonder succes; en dat kijkje in één moment van die episode, zwaar genoeg om een anders leven heel te verpletteren, zou me laten twijfelen, als ik geen vertrouwen had in iets, dat het teerste gevoel beschermt: een goed geweten.
Zalig wie zich niet ergert aan Christus' Kruis, waaraan de Christen naar gelang van zijn krachten mee te dragen heeft. Bij Ariëns dient het harde van zijn omgeving louter om de hoeken van zijn wezen af te slijpen; hij steunt op ieder kruisje, in plaats van er zich aan te stoten. Het leven vol gerommel en gehamer wordt muziek voor de held, hij
| |
| |
kan midden op straat mediteren, alsof de mensen allemaal heiligebeelden waren. Hij kan niet lekker naar huis gaan en anderen zien rondtrekken zonder thuis, hij kan zijn ogen niet dichtdoen, om te bidden, zonder stakkerds voor de geest te houden, die onmogelik kunnen bidden. ‘Wie is er zwak, zonder dat ik brand?’, mag hij Paulus nazeggen. De strikte rechtvaardigheid, waarop hij dapper hamert, is bij hem onafscheidelik van de liefde en houdt het levende, stromende van zijn warme hartebloed. Statuten of programs, die zijn klare kop formuleert, hebben 't persoonlik accent, dat oorspronkelikheid alleen niet kan geven zonder heiligheid.
Toorops portret van Ariëns, door Querido hoog verheerlikt, beviel sommige vrienden slecht. Zijn trouwe helper uit de arbeidersbeweging Dr. Schräder vond het onmogelik, een optimist als ‘Fons’ zo somber voor te stellen. Nu heeft de kunstenaar zeker de spanning opgedreven en de innerlike worsteling àl te heroies, op het demoniese af, aangezet, al verzacht de milde mond, die weet te zwijgen, wel het scherpe van de alles ziende ogen; maar bij nader beschouwing zal iedereen toch in de tekening het model meesterlik getroffen vinden. Hoe dan die twee-eenheid van vrouwelike en mannelike eigenschappen, van vrede en strijd te verklaren? Een optimist is Ariëns ontegenzeggelik, zijn glimlach verguldt alles; en tegelijk ontsnapt er niets aan zijn kritiek. Zijn hele levenswerk onderstelt doorzicht in de wereldellende, maar hij blijft er als een engel onaantastbaar boven staan. Dit is met andere woorden 't raadsel van zijn idealisme en zijn realisme.
In zijn boek over Dickens, die altijd een lieveling van Ariëns is geweest, geeft Chesterton de oplossing:
‘The optimist is a better reformer than the pessimist; and the man who believes life to be excellent is the man who alters it most. The pessimist can be enraged at evil. But only the optimist can be surprised at it. From the reformer is required a simplicity of surprise. He must have the faculty of a violent and virgin astonishment’.
| |
| |
Maagdelik en kinderlik is Ariëns' wezen bij uitstek en dààrom kan hij zo heldhaftig zijn. Dezelfde paradox vertoont zich bij de treurspeldichter, die juist als harmonies mens de dissonant opheffen wil, terwijl een ‘misanthrope’ Molière melankoliek is uitgevallen en de beroerde boel maar cynies laat zoals die was. Dus begrijpen we, hoe die naieve Ariëns te goeder trouw de misbruiken in de maatschappij aangreep, hoe deze fijne ziel het ruwe werk van propaganda, dikwels aan politiek verwant, volhield, hoe deze man met zijn zenuwachtig verlegen lach - verlegen evenals de geweldige, maar gevoelige volksleider Sint Bernard het levenslang was - overal kon optreden en dan ook nooit uitdagend, altijd innemend deed. Hij heeft niet de zekerheid van een virtuoos, bij wie 't onderwerp enkel zijn vestje raakt en bij wie succes hier evenveel geldt als succes daar, zolang het maar succes betekent. Een heel lichte trilling kan een stem wat innigs geven; en zo krijgt Ariëns' voordracht een betoverende toon uit een tikje aarzeling. Want zelf is hij altijd de énige, die over zijn spreken ontevreden is. Als kapelaan moet hij wel vuriger en dus welsprekender zijn geweest dan tegenwoordig, nu hij de volle verantwoording van een leider voelt.
Er waren perioden in zijn bestaan, dat de bescheiden man 't zelfvertrouwen haast helemaal miste. Het jaar van 't Tooropportret grensde aan zo'n ebgetij. Op zijn tijd pastoor geworden, scheen de werker een beetje op adem te komen in zijn rustig dorp Steenderen; op den duur heeft de eenzaamheid hem daar benauwd. Hij kon zijn vleugels weinig uitslaan, zijn expansieve aard voelde zijn overmaat van energie naar binnen branden, hij moet zich bewust gebleven zijn, nog niet zijn roeping vervuld te hebben. Achteraf blijkt zijn gedwongen afscheid van de arbeidersbeweging providentieel, omdat hij geleidelik zijn kracht op andere banen leerde richten, waar hij vruchtbaar werken zou. En was hij voor de drankweer waarschijnlik nooit zoveel geworden als hij Goddank is geweest, wanneer de werklieden
| |
| |
hem volledig in beslag genomen hadden, dan ligt het vermoeden voor de hand, dat zijn isolement hem ook op nieuwe ondernemingen heeft voorbereid. Maar zulke dagen van afwachting zijn donker en zelfs Elias voelde in zijn ballingschap, dat hij vergeefs streefde en zijn krachten verteerde.
In die jaren scheen Ariëns' nederigheid te naderen tot angstvalligheid. Toen hem een kies getrokken werd, sloeg hij vooraf een kruis; bij onweer bad hij alle heiligen uit de hemel. Het was een pijniging, zoals Newman jaren heeft doorgemaakt en zoals wij moeten indenken, om onze volle vreugde over zijn opleving te voelen. Hij leek op de voorstelling, die Jörgensen in zijn ‘H. Catharina van Sienna’ wat eenzijdig gekleurd van Sint Franciscus geeft:
‘De H. Franciscus was een man, die alles van de relatieve kant beschouwde. Hij kwelde zich gedurig met de gedachte, of de anderen toch misschien geen gelijk zouden hebben. Als een Dominikaan hem met leedvermaak een gewetensvraag voorgelegd had om over te denken, sliep hij 's nachts niet. Als hij op het generaal kapittel verscheen, was hij volkomen overtuigd van zijn eigen nietswaardigheid en ongeschiktheid en was tevoren bereid om alle critici gelijk te geven en zich voorgoed terug te trekken en te verdwijnen.’
Het schrijven ging Ariëns in 't vervolg lastig af, nadat hij twee periodieken grotendeels gevuld en meerdere brochures geleverd had. Het verslag van zijn Roomse reis onder de naam Pellegrino had hem in zijn eerste kapelaansjaren al een uitnodiging tot toetreden bij de ‘Tijd’-redactie bezorgd. En welk artikel in dagblad of tijdschrift ook van hem verschijnt, 't is altijd glashelder van inhoud en schilderachtig van uitdrukking. Wie doet het Ariëns na, geregeld op dezelfde zaak te hameren en niet vervelend te zijn? Nu er een tweede jeugd voorspeld mag worden, hopen wij op het antialcoholies handboek, dat zijn verspreide studies hebben ingeleid.
Zijn zilveren priesterfeest in 1907 gaf aanleiding tot het stichten van 't Ariënsfonds, aangeboden op het Nijmeegs congres. De jubilaris had, ook als lid van een staatscom- | |
| |
missie voor enquête onder 't spoor- en trampersoneel, pas de Leeuw gekregen en vroeg aan zijn gastheer Dr. Banning: ‘Wanneer ben ik het meest ijdel? Als ik het lintje opdoe of aflaat?’ Hij heeft het bij die gelegenheid gedragen.
Het publiek kent Ariëns hoogstens uit de drankweer. Maar ook die beweging, waar te weinigen zich heel en al aan wijden, vormt maar een hoofdstuk van zijn leven. Alle veren werden hem een voor een geplukt, zodat hij alleen 't blauwe vleugeltje overhield; en daarmee wist hij nog hoog te vliegen. Met de ongelofelike buigzaamheid van zijn toewijding, bij geen tegenslag ontmoedigd, had hij die enkele taak aanvaard, waarin hij zijn zending tenslotte veelzijdig vervulde. Hij maakte van zijn obscuur Kruisverbond een centrale, van zijn nog obscuurder Mariavereniging een vormschool; en als een veroveraar, teruggedrongen binnen enge kring, mobiliseerde hij telkens weer legers, waarin recruten de gevangen veteranen vervingen. Geen Achilles mokkend in zijn tent, maar een Napoleon, die op Elba nog een miniatuurtroep drilde, tot hij opnieuw Europa voor slagveld kreeg.
Napoleon moest het eindelik verliezen; de gehoorzame man spreekt van overwinningen, zegt Gods Woord. Ariëns' eeuwige veerkracht kon alleen eindeloos werken, omdat hij zich onvoorwaardelik onder beproevingen bukte. Zijn volgzame buiging werd meteen een aanloop voor een andere sprong. Zonder een ogenblik met klachten te verliezen, herstelde hij zich; en die spirituele gymnastiek, die ascese hield zijn ziel lenig en zuiverde telkens sterker zijn opvatting. Kon hij niet in de eerste rij dienen, hij diende in de laatste, maar dienen bleef hij; en van uit de achterhoede drong hij dan de voorlopers verder.
Hij was al een poosje pastoor in Maarssen, toen een noodkreet van de Amsterdamse metaalbewerker Piet Kok hem bereikte. De katholieke vakorganisatie was in vijf diocesane groepen verdeeld en daardoor verlamd in zijn werking, dus onmogelik tegen de socialistiese beweging, die dag aan dag
| |
| |
toenam, opgewassen. Ariëns was geen adviseur van een arbeidersvereniging meer en had het dringend verzoek om hulp kunnen doorsturen naar een of ander officieel adres. Maar dan viel de uitslag te voorzien, want wie had de moed om de autoriteiten te waarschuwen, dat een kentering hoognodig werd? Zijn raad was ongevraagd, erg gewaagd bovendien, omdat die tegen de kerkelike leiding scheen in te gaan; zijn plicht was 't met dat al om die raad aan te bieden en God het geval aan te bevelen. Hij verzamelde een arsenaal van gegevens en legde 't eerbiedig aan 't Episcopaat voor. De uitslag is bekend: de Bisschoppen hoefden eenvoudig ingelicht te zijn om nationale bonden goed te keuren, met het gevolg dat het Utrechts bureau kon ontstaan. Hoe ergerlik of liever hoe belachelik de verdachtmaking van dat bureau later tegen Ariëns was, alsof hij de katholieke vakorganisatie ondermijnde, wordt nu wel afdoende beseft door het bestuur zelf, dat het laatste verslag met een motto van Ariëns begon en deze vader bij 't tienjarig bestaan openlik huldigde.
Het misverstand over de verhouding had zijn oorsprong in feiten, die 't daglicht veilig mogen zien. Sinds Ariëns omstreeks 1892 in Enschedé Unitas hielp stichten, dat toen enkel federatieve samenwerking met Protestanten kende, was er in Duitsland evenals in Nederland een droevige strijd opgekomen over katholieke òf christelike vakorganisatie. Ook hier viel een Berlijnse van een Keulse richting te onderscheiden, eer de Bisschoppen zich, met uitzondering van de mijnwerkers, voor confessionele organisatie verklaarden. De interconfessioneel georganiseerden moesten toen tot de zuiver katholieke overgaan, op straf van hun aansluiting bij de katholieke standsvereniging te verliezen. Dit gebeurde, op sommige textielarbeiders na, die Unitas, intussen tot een gemengde organisatie ontwikkeld, niet dadelik wilden loslaten. Ofschoon de schuld eerder lag bij onze werkgevers, die met neutrale organisatie, nog iets anders dan christelike, 't verkeerde voorbeeld gaven, werd Ariëns stilzwijgend aan- | |
| |
sprakelik gesteld, en verantwoordelik of niet, hij voelde zorg over zijn oude kameraden. De pleidooien, die hij binnen Unitas ging houden, horen tot zijn mooiste redevoeringen; en na herhaalde pogingen, waarbij zijn Enschedése opvolger Kapelaan de Bouter hem prachtig hielp, heeft hij werkelik vrede gesticht. Stins, de katholieke secretaris van Unitas, nu vrijgestelde van de Limburgse mijnwerkers, verpersoonlikt Ariëns' gelukkige taktiek.
Wie zijn geestelike middelen, 't beroep op de godsdienst van zijn mannen, nagaat, erkent in Ariëns de actuele zielzorger. Zijn evenbeeld is soms de kanunnik uit Hermann Bahr's Himmelfahrt, wanneer die ook zijn patroons onder de helden van kruistocht en contrareformatie zoekt, heiligen die 't kwaad ferm bestreden in plaats van 't stil te boeten alleen.
‘Nun hat aber jede Zeit ihre Waffen, und wenn ich versuche für meinen Teil jene Synthese von Heiligkeit und Heldentum gewissermaszen in den politischen und merkantilen oder industriellen Habitus unserer Zeit zu übersetzen, als Diplomat oder meinetwegen Intrigant und als Makler, Unternehmer, Geschäftsmann, so masze ich mir selbst keine Grösze damit an, sondern ich glaube nur sozusagen den unserer Zeit gemäszen Typ oder die für unsere Zeit passende Form einer aktiven, einer auf die Welt einwirkenden, auf das Irdische zielenden Frömmigkeit entworfen oder doch vorempfunden zu haben, deren sich Gröszere, Stärkere vielleicht mit mehr Glück bedienen werden als ich’ (S. 177).
Wie verstaat zo de kunst van bewonderen, terwijl hij zelf zoveel bewondering verdient en zo weinig kreeg? Als de Evangeliese vriend van de bruigom heeft hij, die de oudste brieven op het stuk van volkshuisvesting kan vertonen, de aalmoezenier Poels ingehaald. Noem geen mens vrij van jaloersheid, maar Ariëns heeft het zich overvloedig bewezen, door geen goed van zich zelf en geen kwaad van anderen te zeggen. Weinig werkers noemt hij zonder bijvoegingen in de trant van ‘de edele’, ‘die knappe’ of nog sterker termen, want hij kan zeldzaam goed de zon in 't water zien schijnen. Op vergaderingen kromp hij met de reflex- | |
| |
beweging van een gevoelig mens ineen, zo gauw iemand doorsloeg of zo dikwels hij zelf geprezen werd. Volstrekt niet nieuwsgierig of opdringerig, neen kies en fijn, is hij toch taai en vast, al onderschat hij geregeld zijn krachten. Bij 't Tooropfeest had Arthur van Schendel hem, naar Toorop's liefste wens, als voorzitter gevraagd; Ariëns weigerde deze post, dan Berlage opgedragen, maar kon aan een toespraak moeilik ontkomen, die volgens de kunstredacteur van de N. Rott. Ct. en andere getuigen verreweg het mooiste uitviel.
De laatste jaren was 't zijn biezondere lust om werk van anderen te bevorderen, waarvoor hij zich telkens ‘bekeerd’ noemde, alsof hij vroeger niets van die dingen wist en er niets aan deed. Pater L. van Rijckevorsel, die de missieactie begon, vertelde me zijn propaganda te hebben ondernomen met duizend gulden, die Ariëns hem bezorgd had. Een litanie van dankbaren zal ooit volgen, want op de misschien niet heel gezellige, des te maatschappeliker pastoor is toepasselik, wat Möhler van 't celibaat betoogde:
‘Um Familien glücklich zu machen, ist es oft nöthig, selbst keine zu haben; und um Andern möglichst grosze Freude zu bereiten, sich nicht zu freuen, wie Andere, sondern darüber, dasz Andere durch uns sich freuen können’.
Daarvan kan met name zijn gemeente meepraten. Op Zondagavond ergens uit spreken gevraagd, verklaarde hij, liever bij zijn schaapjes gebleven te zijn, maar de parabel van 't verloren schaap te komen toepassen. Ja 't liefste blijft deze bewegelike man in zijn pastorie, in zijn parochie. Tegenover zijn huis bouwde hij dadelik een klein Concordia en zijn kerk heeft een krans van twaalf verenigingen, als om de voorspelling te vervullen: ‘la paroisse de l'avenir sera un groupe d'oeuvres’. Het liturgies leven is er op peil, want het ‘Ik ook!’, dat anderen zeggen, als het op hebben aankomt, geldt bij hem voor 't doen. Hij hoort ergens de kinderen mooi samen bidden en hij laat het onmiddelik iemand zijn scholieren leren. Heel toevallig komen tegenwoordig uit Maarssen allerlei voorstellen in verschillende bonden.
| |
| |
Maarssen was een halve eeuw achtereen een brandpunt van de Nederlandse Kerk, toen meerdere pastoors er aartspriester zijn geweest. Gelukkig hebben wij in onze tijd een Aartsbisschop; alleen schijnt de leiding, die vroeger ambtelik van 't dorp uitging, er nog werkelik te leven, of er altijd een eerste priester stond. Mgr. d'Hulst, rector van de katholieke hogeschool in Parijs, werd met instemming van een rij bisschoppen door een hoog prelaat ‘le premier prêtre de France’ genoemd. Het volk heeft geen rangen uit te delen, maar het houdt vanzelf zijn voorkeur; en geen priester in Nederland, die priesterliker werkt, die echter offergeest toont, die waardiger de prachtnaam van ‘geestelike’ draagt, dan de pastoor van Maarssen. In hem gloeit iets énigs als een spoor radium, dat zijn volk aan 't vlammen brengt. Hij roemt ‘de kop’, het kader van intellectuelen, dat Rooms Nederland gewonnen heeft; maar daarvan was hij een voorname ontwikkelaar. Ruys is zijn ontdekking, Engels zijn verovering, honderd anderen - zoals een Stuyt, die als jong bouwkundige bij Ariëns werd ontbolsterd - vormen zijn winst. ‘There is a great man who makes every man feel small. But the real great man is the man who makes every man feel great’, zegt Chesterton.
Het doet ons van harte goed, dat deze grote en goede man, die zijn gewoonte van eclipseren maakte, eens aangewezen wordt voor een openbare hulde. Wat broeders hem ooit misdeden, heeft de H. Vader goed gemaakt. Geen kraag of lintje kan zijn littekens verbergen, maar de onderscheiding voldoet ons gevoel van rechtvaardigheid. Dat het déze Paus is, die Ariëns beloonde, troost ons over 't wachten. In zo'n sociale crisis kan de waardering voor onze sociale leider geen formaliteit wezen. Benedictus, uitdrukkelik handhaver van Rerum Novarum, is de hogepriester om een van de eerste en beste uitvoerders van die encycliek te verstaan.
Alle zware dagen zijn christelik gewroken. De liberale fabriekanten, die zijn mannen ontsloegen, mogen Ariëns
| |
| |
danken voor zijn organisatie, waardoor zij in 't leven blijven. Nu is er geen jonge moed meer nodig om Ariëns te huldigen, wat Verhagen, zijn volgeling als aalmoezenier van de arbeid, in 't eerste Annuarium deed namens de groep, die 't jaarboek schiep, en wat de priesterstudent graag deed evenals anderen 't haddden willen doen. Nu denken we verlicht aan de tijd, door de Aartsbisschop gebrandmerkt als een schrikbewind. Greep Ariëns in zulke dagen wel eens pijnlik naar zijn hart, dan was die angst niet helemaal verbeelding, want zijn hart had bovenmenselik veel te dragen. Nu vergelijken we de laatste dagen verrast met 19 November 1913, toen ‘De Tijd’ schreef: ‘In deze actie (tot bevordering van plaatselike keus) zit de reinste propaganda voor geheelonthouding, algemeen kiesrecht en last not least... vrouwenkiesrecht’. Och hemel! algemeen kiesrecht, als een schrikbeeld gespatieerd, het is er al en tot ons welzijn; vrouwekiesrecht belooft even welkom te worden. Een voldoening moet het bepaald zijn voor Ariëns, dat zijn lotgenoot Ruijs persoonlik het vrouwekiesrecht, waarom beiden 't ijveren voor plaatselike keus moesten opgeven, invoeren gaat. En 't laatste nieuws kondigt ons een voorstel tot plaatselike keus, ondertekend door drie katholieke Kamerleden, aan, terwijl ‘De Tijd’ de eerste is om daarover te juichen! Dit alles betekent zoveel als vuurwerk bij Ariëns' huldiging. Maar het feestelikste van 't feest is 't feit, dat alle bestrijders van vrouwekiesrecht, waarvoor Ariëns evenmin ooit ijverde als vreesde, nu de hemel zullen danken, dat hij allereerst onze vrouwen voor 't openbaar leven heeft gevormd. Uit de Mariavereniging stamt de Vrouwebond regelrechter dan de geboortebrieven mogelik documenteren.
Bij zijn ziekte heeft de Mariabond een algemene Communie gehouden voor zijn herstel, en de parochie Maarssen gaf hetzelfde voorbeeld bij 't eerherstel van deze goede herder, met wie Rooms Nederland zich innig één voelt, omdat zijn zaak is ons aller zaak, de zaak van Christus alleen.
GERARD BROM.
|
|