De Beiaard. Jaargang 4(1919-1920)– [tijdschrift] Beiaard, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 360] [p. 360] Ontslapen I. Lijk in de blauwe bamislucht, in 't bonten van de blaren, de gouden rijpheid van een vrucht, het puik der perelaren; 't is langs de wegen wonder stil in 't zachte zonnegloren: het feest der schuchtre schoonheid wil geen windeken verstoren; dan valt de milde murwe vrucht, nauw ritselden de blaren, de boom blijft in de blauwe lucht een tijd zijn tooi bewaren: Zoo viel de ziel u uit het vroom gepeins der laatste dagen, zoo mocht gij scheiden zonder schroom, en werd in God gedragen. Zoo vond ik u - de ziel was heen -, het wezen nog omschapen van 't Licht, dat u op 't laatst verscheen, waarin gij zijt ontslapen. II. Lijk een die in den avond laat nog starend staat naar 't westen, naar 't purper, waar het zongelaat gezonken is ten leste; hij wil niet weten dat op 't end het lieve licht moet zwichten, maar blijft de zonne toegewend, zoolang een wolk blijft lichten; [pagina 361] [p. 361] Zoo vond ik, toen uw ziel ging vlien, den glans nog op uw trekken, zoo bleef ik naar de ziel nog zien, om haar bijzijn te rekken. En lang nog heb ik stil gestaan bij 't laatste dat er restte, van Moeder ben 'k niet heengegaan, totdat het moest ten leste.... III. Gelijk een beeld, gelijk een bust, een teederheid van marmer, zoo laagt gij, Moeder, in uw rust, maar milder o! en warmer. Gij laagt gelijk u 't leven liet en 't lijden u boetseerde, gelijk uw liefde u verried, gelijk ik u vereerde. En 'k weet niet wat voor wasem was gekomen op uw wezen, alsof uw beste ziel nu pas naar buiten zich liet lezen. Daar kwam iets uit een andren dag het aanzicht u verklaren: ik heb met eerbied en ontzag naar Moeder moeten staren. ‘Wees heilig, kind,’ zoo sprak het mij, ‘wees heilig in uw dagen, maak Moeder in den hemel blij: mijn kind, wil God behagen’. Leuven. L. REYPENS S.J. Vorige Volgende