| |
| |
| |
Boekbespreking
Einführung in die Summa Theologiae der Hl. Thomas von Aquin van Dr. Martin Grabman - Herder, Freiburg.
Denifle heet langen tijd het plan te hebben gehad een commentaar op de Summa te schrijven van litterair-historisch en bronnen-kritisch standpunt. Waarom hij dit plan niet ten uitvoer bracht, is me onbekend, maar een gewichtige reden is allicht, dat de voorstudie, die dit werk vergt, hem nog niet voldoende gevorderd scheen.
Zijn leerling, waarop hij terecht zulke hooge verwachtingen bouwde en waarin ik allesbehalve zijn epigoon zie, zooals van Ginneken, maar veeleer den man, op wien de mantel van den meester is gevallen, Dr. Grabman, houdt niet op te pleiten voor die historische methode, naast de dialectisch commentariëerende. Gelukkig beperkt hij zijn rol niet tot die van een heraut, maar verricht hij zelf ook pioniersarbeid. In zijn werk ‘die Geschichte der scholastischen Methode’, dat, ofschoon eerst halverwege voltooid, hem het Leuvensch eeredoctoraat bezorgde, omdat men er, ‘une étude de la plus haute valeur’ in zag, vond hij een voorstudie voor de nog uiterst moeilijke aanwijzing van de bronnen der thomistische leer. In de ‘Inleiding tot leven en leer’, die naast een levensschets eenige groote lijnen geeft der doctrien, vond hij gelegenheid enkele aanwijzingen te doen o.a. over het argument voor de goddelijkheid van openbaring en christendom, de leer over verhouding van geloof en rede, over den aard onzer Godkennis, over den inhoud van ons Godsbegrip, over de eenheid van zelfstandigheidsvorm, over Thomas' kenpsychologie tegenover de augustijnsche noëtiek, over zijn ethiek, staatsleer en gedachten over christendom en kerk.
Wat Thomas beteekent voor onzen tijd, is, zoo door iemand, zeker door weinigen zoo goed belicht als door Grabman.
Uit den overvloed van zijn weten moet het hem dus niet zwaar zijn gevallen, de aangekondigde ‘Einführung’ te schrijven, waarmee we allen, maar vooral onze studenten in philosophie en theologie, een zeer gewenscht werk rijker zijn geworden.
Het beknopte boekje wil ‘in literarhistorischer Hinsicht die Entstehung der theologischen Summa, ihre zeitliche und sachliche Stellung im gesamten thomistischen Schrifttum und ihre geschichtliche Nachwirkung bis zur Gegenwart zeichnen’.
Voor een groot deel lag het materiaal al verspreid in andere
| |
| |
studiën van Grabman, maar zorgvuldig heeft hij nog de vondsten van den laatsten tijd benut.
Angstvallig is door sommigen de draagwijdte afgemeten van het voorschrift van Pius X over de Summa als handboek voor de theologie; behoedzaam werd er vrees geuit voor eenzijdigheid en ‘retrograde evolutie’, terwijl het den Paus natuurlijk het allerminst te doen was om iemand de Summa met huid en haar te laten slikken of vast te zetten in de dertiende eeuw, maar wèl hierom, dat de huldebetuigingen in woorden eens zouden worden omgezet in daden. Want had men de Summa al in bezit, wat passend werd geacht, het hoogstellen scheen soms al te letterlijk te bestaan in een plaatsen op de hoogste plank van de boekenkast, terwijl men zich met de rondreizende citaten tevreden stelde. Grabmans werk zal er toe bijdragen de Summa, ook al is ze geen klasboek, meer tot ‘hand’-boek te maken. En niemand zal zich ooit beklagen, als deze Inleiding hem daartoe mocht hebben verleid.
J.H.
| |
Odd-fish, door R.H. Benson, vert, van Mevr. Steen-Hoff-Smulders - Uitg. Brand, 1919.
De wat stroeve vertaling bleef beneden onze verwachting; niettemin vergeet men bij dit boeiende boek al spoedig de heele wereld, zelfs de dreigende, exorbitante gasrekening. En al lezende gaat men geheel op in een tijdvak der geschiedenis, dat wel anders bewogen was dan het onze.
In tegenstelling met zoo vele van onze vaderlandsche ‘historische’ romans, met meer antipapisme dan historie, waarin de Roomsche wordt voorgesteld als een onmogelijk samenraapsel van domheid en laagheden, en ieder Protestant als een niet minder onwaarschijnlijk vat van edelaardigheden, erkent de auteur het begrijpelijke of goede in den tegenstander en het minder goede in de eigen partij. Wat betreft het geschiedkundig gedeelte, dat onder- en achtergrond vormt van dezen roman, blijft de kunstenaar zuiver objektief.
L.L.
| |
De arme, kleine Annie, door H. Courths Mahler, vert. van J.P. Wesselink-v. Rossem - Swartsenburg, Amsterdam.
Zoo'n genot het vorige, zoo'n corvée dit boek. Karakters, verwikkeling en taal, 't is alles oudbakken. En de veel te veel aan 't oorspronkelijk Duitsch herinnerende vertaling heeft niet eens het hinderlijk gebruik van familienamen als bijvoegelijk naamwoord vermeden, waarmee een Duitscher in staat is
| |
| |
om te spreken van ‘Clémenceausche redevoeringen’. Niet, dat vertaalde Duitschers niet een beetje germanistisch mogen praten. Integendeel. Men moet ook in een vertaling laten merken, wat voor soort landsman aan 't woord is, anders gaat er de lokale kleur te veel af.
Maar iemand houterig aan te spreken als ‘mijne dierbare tante’ - dat doet men niet eens meer op de planken. Tusschen de druppeltjes door verneemt men, dat de een zich een kogel door 't hoofd joeg, omdat hij zijn fortuin, en de ander dit wilde doen, omdat hij zijn vrouw verloor, een derde schuldige liaisons had. Zonder dat dit om hoogere redenen wordt afgekeurd!
Het boek is trouwens heelemaal areligieus. Ook om andere redenen is het alleen voor meerderjarigen, met veel tijd en weinig smaak.
L.L.
| |
Christelijke Kunst, verzen bijeengebracht door P. Keuning - E.J. Bosch, Baarn.
Voor honderd jaar had het Kalvinisme met Bilderdijk de leiding in de poëzie en hield het door Da Costa nog lang een voorsprong op de nuchtere liberalen. Dan werd de domineesliteratuur onder de ruïnes van de dominocratie begraven, zodat tegenwoordig met een kaarsje naar protestante dichters gezocht moet worden. De letterkundige hegemonie is overgegaan op socialisten, toen 't individualisme van de tachtigers onvermijdelik in zijn tegendeel omsloeg. Van Eeden viel van 't sprookje in 't betoog, Van der Goes verdwaalde van de kritiek naar de polemiek, Gorter tuimelde als een omgekeerde Ganymedes uit de Olympus op de klassestrijd, Roland Holst liet haar leven in de revolutionaire aardbeving barsten, om binnen de rotsspleet van haar ziel vreemde distels te kweken; zelfs de tamme Verwey kleurde zijn ‘Beweging’, bij gebrek aan eigen richting, maar rood, nadat hij, nu 25 jaar geleden, bij de keus tussen ‘Volk en Katholicisme’, aan de sociaal-democratie de toekomst voorspeld had. De neutrale dagbladen Telegraaf en Handelsblad waren blij met rooie medewerkers als Heyermans en Querido; de nieuwe lyriek werd door Adama van Scheltema, Jacob Israël de Haan, om de beurt vaandeldrager van de Internationale en van 't nationalisties Sion, Is. de Vooys, Bonn, van Collem mee vertegenwoordigd. Maar als de rekening eens zakelik wordt opgemaakt, wat is van al dat werk dan socialistiese kunst? Socialisties was Cornélie Huygens' roman, evenmin kunst als de liederen
| |
| |
van Dirk Troelstra; zelfs Pieter Jelles' verzen hadden daarentegen met socialisme niets te maken. Op een of ander spel van Heyermans na, heeft de literatuur weinig of geen kracht getrokken uit de partij, waarbij verschillende kunstenaars heel los waren aangesloten.
Waarom had de S.D.A.P. toch literair een overwicht? Om dezelfde reden, die Da Costa vooraan drong, om de vers-ontdekte, zelfveroverde overtuiging van bekeerlingen. Bekeerlingen moeten getuigen, ze leven in een lente, ze zingen vanzelf. Huysmans merkte terecht op, dat de Katholieke meesters in zijn land allen bekeerlingen waren, wat voor het geslacht van Péguy, Claudel en Jammes even goed geldt. Een bekeerling is ook de sterkste broeder uit de christelike kring, door Keuning met kunst en vliegwerk van pseudoniemen verzameld. Geerten Gossaert drijft immers vooral op het motief van de verloren zoon; en na dat te hebben uitgewerkt, raakte de dichter ook uitgeput. Wel geeft Dr. Gerretson aan zijn verder zwijgen deze wending, dat hij godsdienst en kunst tegenstrijdig vindt en daarom zijn poëzie bewust opoffert; maar we kennen een dergelike houding van Gorter, die tenslotte tot de verzen is teruggekeerd, zonder de zuivere toon weer te treffen. Lyriek is eenmaal jeugdmuziek; en dat Kloos zijn jonge vriend Perk om een vroege dood zalig prees, werd eerst volop duidelik, toen Kloos zich overleefde. Daarom schijnt Gerretson's stemverlies eenvoudig een teken van artistieke seniliteit, al weet zo'n Christen daarvan een oprecht offer te maken. Zijn bezieling was beperkt door de duur van zijn bekeringsvuur, zijn uitdrukking bepaald naar het spraakgebruik van zijn geestelike voorvaders, dat enkel een tijdelike, want min of meer kunstmatige, herhaling toeliet. Gaf zijn artistieke taal een moderne geest te voelen, het bleef verlangen naar een verleden en moest doodlopen.
De goede gedichten in deze bundel waren grotendeels al bekend. Katholieken kunnen, ook zonder Vlaamse hulp, een veel rijker bloemlezing van tijdgenoten leveren, waarvoor de twee delen ‘Roomsche Keur’ moeilik voldoen. Alleen geven de inleidingen van beide werken elkaar weinig in gemeenplaatsen toe, behalve dat de Protestant een paar maal met het woord autrice (Hugenotefrans?) verrast. Opnieuw bevestigen de verzen zelf, hoe gevaarlik iedere beeldspraak voor de Hervorming is, want niet alleen wordt er het beginsel van een louter geestelike godsdienst en een onzichtbare Kerk door verloochend, maar het Katholiek gevoel dreigt ermee te her- | |
| |
leven. Met Roomse verbeelding ziet Ds. Jac. Thomson een engelbewaarder naast zich gaan en durft hij dromen:
‘.... En door mijn nachtlijke uren zeg
Ik de gebeden en herzeg ze en wind
Den rozenkrans al af en aan en denk
- Ik ben van U - en denk aan Uwe liefde’.
Geerten Gossaert haalt een motto uit Thomas van Kempen: ‘Nolle amari’ en een titel uit onze liturgie: ‘Libera nos, Domine’. Mevrouw Westerbrink- Wirtz voelt, zo ongereformeerd mogelik, in de ‘verlaten kerk’ nog Gods biezondere tegenwoordigheid. Blijkbaar wijst de schoonheid zulke geuzekinderen meer van 't Christendom dan de preek hun leerde. Vertrouwelik naderen ze dicht tot de Meester als de kinderen in 't Evangelie.
G.B.
| |
Ontvangen werken -
Stijn Streuvels: Genoveva van Brabant (Veen); Marie Koenen: De Redder; Lize Bührs: De Sterkste Kracht; Dom Willibrord Verkade: Van Ongebondenheid en Heilige Banden, Herinneringen van een Schilder-Monnik (Teulings); Mr. A.S. de Blécourt en Dr. N. Japikse: Klein Plakkaatboek van Nederland (Wolters); Epictetus: Enchiridion, Zedekundig Handboekje, vert. Dr. D.F. Scheurleer (Nijhoff); A. Saalborn: Een Bundel Romantiek; J.v.d. Vondel: De Leeuwendalers (Meulenhoff); Jac. Vrancken: Brieven aan een Vriend; Irenaeus de Bruyn: Waarom en in hoever heeft de Paus tijdelijke macht noodig? (Van Rossum en Teulings); Willem Wiltschut: Frisch en Fraai, Bloemlezing voor R.K. Scholen (Hilarius); Pieter van der Meer de Walcheren: Van het Verborgene Leven; Mr. H.J.A.J. Duijnstee C. ss. R. Burgerlijk Recht en Zielzorg (Brand); Jan Ligthart: Jeugdherinneringen; Dr. G. Kalff: Bloemlezing van lyrische Poëzie; Dr. C.H. Ebbinge Wubben: Fragmenten uit Middelnederlandse Bijbelvertalingen (Wolters); Liturgische St. Gerardus-kalender (Volksmissionaris); Johannes Hoving: Droom en Daad, enkele Proza-Zangen (Veen, Amersfoort).
|
|