Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Belgische Illustratie. Jaargang 15 (1882-1883)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Belgische Illustratie. Jaargang 15
Afbeelding van De Belgische Illustratie. Jaargang 15Toon afbeelding van titelpagina van De Belgische Illustratie. Jaargang 15

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (29.13 MB)

Scans (1521.32 MB)

ebook (28.09 MB)

XML (2.91 MB)

tekstbestand






Genre

proza
poëzie
non-fictie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Belgische Illustratie. Jaargang 15

(1882-1883)– [tijdschrift] Belgische Illustratie, De–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende
[pagina 393]
[p. 393]

[Nummer 50]

Onze gravures.

Thuis blijven.

Wat ontgoocheling! De adellijke slotvrouw en hare genoodigden gaan ter jacht en eene geheele bende honden blaft juichend, loopt, snuffelt rond en heeft reeds den voorsmaak van het wild.

Vier andere honden zijn veroordeeld thuis te blijven: het onverbiddellijk ijzeren hekken belet hun de bende achterna te snellen en al het geluk der vrijheid te genieten gelijk hunne kollegas.

Helaas, wat jammerklacht! Deze hond springt driftig tegen de tralies van het hekken en zou trachten er zich door heen te wringen; gene loert jankend onder door een der ornementopeningen; een derde steekt den neus in de lucht en huilt zijn verdriet luidkeels uit.



illustratie
thuis blijven, naar c. arnold.


Alleen de groote jachthond staat bedroefd, maar zwijgend met den kop deels gebogen den stoet naar te zien; doch hij weet met eene wijsgeerige beradenheid zijn leed, zijn verdriet te verkroppen.

Heel die groep toont aan dat de schilder een nauwgezet en geestig opmerker is. De bewegingen der honden zijn naar de natuur opgevangen; men hoort als het ware hunne klagende stemmen; men ziet duidelijk het verdriet, dat de groote lieveling van mevrouw ondergaat.

Of is hij de lieveling niet meer? Heeft een andere zijne plaats ingenomen? Heel mogelijk. Er is in dit schoone dier inderdaad iets meer, dunkt ons, dan enkel teleurstelling dat hij niet mee ter jacht gaan mag: hij is jaloers dat hij een anderen pluimstaart rond het ranke paard der amazone dartelen ziet.

Straks, als de jagersgroep uit het gezicht zal zijn, zal het groote trouwe dier zich neerleggen en stil treuren, misschien slapen - en wie weet of het niet van de gelukkige oogenblikken droomt, toen de meesteres haren voet op zijn donzen pels rusten liet!

Daarom geen kwaê vrienden.

't Is een recht kluchtig tooneel, in het niet altijd heel zedelijk tooneelspel Robert Macaire,

[pagina 394]
[p. 394]

of eigenlijk Robert et Bertrund, als Macaire, de dief, die door de gendarmen vervolgd wordt, aan den gendarm vriendschappelijk de sjierpende snuifdoos toesteekt, onder het onnavolgbaar uitspreken der woorden en usez-vous?

De duitsche schilder Pöckh heeft waarschijnlijk aan het snuifje van Robert Macaire gedacht, toen hij zijn recht geestig tooneel schilderde, het moge dan ook slechts eene variante zijn van het onbetaalbaar en usez vous?

De duitsche schoeft, met zijnen reiszak op den rug, zijn geblutsten hoed, zijn versleten laarzen, maar vooral met zijn scherp, vlug, recht vosachtig gezicht, is in alle geval van de familie der Macaires; hij vindt het evenals deze zeer noodig zich naar de omstandigheden te schikken en de vriend te zijn van hen die de sleutels hebben van de soliede deur en andere snuisterijen in de gevangenis.

‘Daarom geen kwaê vrienden!’ zegt de rakker en steekt den gevangenbewaarder de snuifdoos toe; ‘al steekt men mij achter de grendels, toch neem ik het u niet kwalijk.’

Macaire vond echter beleefde en welwillende gendarmen, zoo beleefd en welwillend dat Macaire zegde: ‘Eh ben, dis donc, Bertrand, c'est encore un préjugé: ils sont très bien ces gendarmes.

Bertrand. - Oui, oui, ils sont gentils...

Macaire. - Ils ont du monde....

Hier integendeel botst de landlooper tegen een verontwaardigden snorrebaard, die diep, tot in het diepste diep van zijne oude soldatenziel, verontwaardigd is over het hem aangeboden snuifje en den vriendschappelijken toon, dien de schurk durf aanslaan.

Hoe durft gij, een landlooper - en een landlooper is een dief - en een dief is een brandstichter - en een brandstichter is een moordenaar - hoe durft gij hem, den ouden kaporaal, met veertig jaar 's lands dienst, voorstellen zijne eerlijke vingers met de uwe in Cene en dezelfde doos te steken?

Hoe durft gij hem toelachen, alsof gij met hem compère et compagnon waart; hoe durft gij hem - hem de bewaarder van het hooge consigne in deze eerlijke gevangenis - toespreken met woorden, die de muren zouden doen rood worden.

‘Herein, marsch!’ roept de wachter in eene heilige gramschap, stoot den schuimer zoo hevig binnen dat hij eene driedubbele pirouette maakt, slaat de deur van het hok toe en nog een kwartier na het gebeurde, dondert en sakkert de bromstem van den oude door de gevangenis!

Bij grootmoeder.

Wat is het toch rustig en goed bij grootmoeder! Wat is het daar, in haar eenzaam en doodstil huis, toch vroolijk voor de lieve kleinen! Geen wonder: bij grootmoeder mag men immers zooveel woelen als men wil; men mag er zingen, lachen, den hond plagen, de kat doen spelen - zonder dat men ooit de ongeduldige stem van moeder, de grove basstem van vader hoort: ‘Kind, laat dat staan! Kind, zwijg toch eens voor vijf minuten!’

Grootmoeder kan al dat gewoel, al dat lachen en zingen verdragen; zij lacht er zelf mee en soms, als zij bijzonder goed gehumeurd is, zingt zij een deuntje uit haren jongen tijd.

En dan, in de oude eikenhouten kas staat de groote, witte porceleinen suikerpot en daarnaast een kristallen karaf met anijsbollekens, en van tijd tot tijd sneeuwt het suiker op den bootram, en hagelt het anijsbollekens op de lekkere beschuiten.

Ja, 't is recht plezierig bij grootmoeder en al wat de kinderen ook vragen, is donderdags namiddag, de ledige uren bij dat goedige en lieftallige wezen te gaan doorbrengen.

Wat al te groot!

De zoon van Hans is bij de soldaten en ligt in eene naburige stad in garnizoen. Nu is er in den hoogen raad van Hans, waarin moeder de vrouw het onbeperkte presidentschap waarneemt, beslist dat er een brief aan den jongen Hans zal geschreven worden, die dan ook begint met de woorden: ‘Ik laet u weten den staet van mijn gesondheit’ - en die eindigt zooals alle fatsoenlijke brieven moeten eindigen: ‘Ik breek af met de pen, maer niet met het hert.’

Eer de brief geschreven was, verliep er veel tijd: vooreerst moest er naar den schoolmeester gegaan worden om een blad papier, een vermaakte ganzenpen - want met die ijzeren nagels, zooals men tegenwoordig heeft, kon de oude Hans niet schrijven - en voor 'nen cent inkt, in een oud medecijnfleschke.

Eens al die noodwendigheden in huis, werd de tafel gezuiverd, bij het venster gezet, het gordijntje weggeschoven, nu met dezen stoel dan met genen de proef genomen, of hij wel juist van hoogte was; eindelijk, toen men gezeten was, werd de proef begonnen met de pen, dan met den inkt, of de eerste niet te slap of niet te stijf, of de tweede niet te dun of niet te dik was.

Het zweet liep Hans over het voorhoofd en hij bekende rechtuit dat hij liever zijnen akker omploegde, zijn hooiveld maaide, tien vat koorn dorschte, dan een brief te schrijven. Van kort na het lof tot 's avonds laat schreef Hans.

't Was eerst een half blad schrijfpapier, fatsoenlijk in twee gevouwen; doch toen er een klad van een vinger groot op het schrift viel, moest Hans de andere helft van het blad nemen, en toen er weer een klad op viel, moest hij zich met een kwart blad behelpen en toen moeder de vrouw aan de tafel stiet en door den val van het inktfleschke een zwart monster op den derden brief geteekend werd, moest Hans op het laatste kwartje, voor de vierde maal, den brief herbeginnen.

Eindelijk kwam de scribent zonder verder beenbreken aan het einde van het hanenpootengekrabbel en men zou den brief in een grooter stuk papier plooien; maar zie! de jonge Hans at zoo gaarne worst en moeder wilde dat er een stuk gebraden worst in den brief zou gestoken worden; dan een wollen bouffant als hij 's nachts op schildwacht moest staan; verder zou men er voor den stumpert nog een paar wollen kousen kunnen inbergen; eindelijk...

Met een woord, de brief wordt een wezenlijk reisvalies; maar Hans denkt dat men er toch een zegeltje moet opplakken en men dus ook het recht heeft om het gouvernement zooveel vracht aan de hand te doen als mogelijk is. Van het bepaald gewicht van eenen brief heeft Hans nooit hooren spreken, en dat gaat hem ook niet aan. Brief is brief - zegt hij.

De brief wordt sterk en degelijk met eene koord omwonden en voorzien van een behoorlijk adres.

Toen Hans zijn monsterachtigen brief naar den post droeg, begon hij nochtans achterdocht te krijgen, want de briefdrager, dien hij op de baan ontmoette, had, bij het zien van de vracht, nijdig gegrimlacht en de lip laten hangen; maar Hans dacht: ‘Ik zal me niet op het kantoor laten zien, maar het ding heimelijk in de bus steken en eens dáárin, hebben zij het op den nek, weten niet van wien het komt en kunnen niet anders doen dan het meenemen.’

Helaas, Hans wikt, het postbestuur beschikt! Zie, daar staat Hans voor de bus met heel enge spleet. Geen middel om den brief door die reet binnen te smokkelen. Wat schelmen, niet waar, Hans? Ze hebben hem in 't oog gehad en het gaatje zóó eng gemaakt dat er geen kans bestaat om den brief er in te krijgen. Er zal, wie weet! geen ander middel bestaan dan hem in persoon naar de stad te brengen.

Laat Hans staan dubben, lezer; het recht woord van 't geen hij doen zal, zullen wij toch nooit te weten komen! Hans is niet meedeelzaam, zelfs niet aan zijn vrouw.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken