Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Belgische Illustratie. Jaargang 16 (1883-1884)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Belgische Illustratie. Jaargang 16
Afbeelding van De Belgische Illustratie. Jaargang 16Toon afbeelding van titelpagina van De Belgische Illustratie. Jaargang 16

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (27.86 MB)

Scans (1514.96 MB)

ebook (27.08 MB)

XML (3.08 MB)

tekstbestand






Genre

proza
poëzie
non-fictie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Belgische Illustratie. Jaargang 16

(1883-1884)– [tijdschrift] Belgische Illustratie, De–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

De stiefdochter.
(Vervolg.)

Eene dame van ongeveer vijftigjarigen leeftijd zat met een zwart ingebonden boek in de hand op een leunstoel in de breede vensternis.

‘Goeden dag, beste Bauer,’ riep zij en reikte opstaande den rentmeester de smalle, blanke hand, welke deze eerbiedig aan zijne lippen drukte.

De gravin wendde zich met een vragenden blik tot het bevende meisje. Natalie neigde diep met neergeslagen oogen.

‘Veroorloof mij, genadige, vrouw,’ dus nam de rentmeester het woord, ‘dat ik u deze jonge dame voorstelle, die om de aangeboden betrekking bij de jonge gravin aanzoek komt doen.’

Gij, mejuffrouw? - De toon dier vraag klonk verrast, bijna ontsteld.

Natalie waagde het voor de eerste maal hare oogen naar het gelaat der dame op te slaan. Het was een fijn bleek aangezicht, met edele en vriendelijke trekken, door een zwarten weduwekap eng omsloten. Een paar groote blauwe, recht moederlijk liefdevolle oogen blikten haar tegelijk meelijdend en verwonderd aan.

‘Wilt gij gouvernante worden, gij, jong kind?’ vraagde de dame nogmaals. ‘Maar kom, laat ons plaats nemen,’ voegde zij er bij, en vatte het jonge meisje goedig bij de hand.

Zij voerde haar naar eene sofa en noodigde haar uit zich naast haar neer te zetten, terwijl de rentmeester in een daarnaast staanden armstoel plaats nam.

‘Gij hebt nog wel nooit zulk een betrekking vervuld, niet waar, juffrouw? Gij zijt nog zeer jong. Gij kunt hoogstens een paar jaar ouder zijn dan mijne Elma?’

‘Ik word achttien in den aanstaanden herfst, genadige vrouw,’ stamelde Natalie nauwelijks verstaanbaar.

‘Wat echter kon u bewegen reeds op dezen jeugdigen leeftijd - vergeef mij zoo ik wellicht pijnlijke snaren aanroer - uwe ouders, uw tehuis te verlaten?’

‘Ik heb geen ouders,’ stotterde Natalie. ‘En geen tehuis!’ voegde zij er, in tranen uitberstende, bij.

De gravin legde deelnemend de hand op den schouder der weenende, en liet ze daarop rusten.

‘Wat beteekent dat?’ wendde zij zich tot den rentmeester.

Deze nam het woord op en deelde de verbaasde vrouw beknoptelijk alles mee, wat hij zelf van zijne beschermeling wist - haar samentreffen met zijne familie, haar dringenden wensch op den Detburg een toevlucht te vinden, hare hardnekkige weigering om omtrent haar persoon en hare familiebetrekkingen inlichting te geven. Hij verzweeg hare mislukte poging hem zelven door valsche opgaven te misleiden en schilderde met warme en gevoelvolle woorden den gunstigen indruk, dien de geheele verschijning der onbekende op de zijnen, voornamelijk op zijne vrouw gemaakt had. ‘Ik zou het,’ dus besloot hij zijne mededeeling, ‘onder deze zonderlinge omstandigheden niet gewaagd hebben het meisje aan Uwe Genade voor te stellen, indien ik niet de hoop gekoesterd had, dat het wellicht aan u zou mogen gelukken, het zegel van deze gesloten lippen te verbreken.’

‘Nooit, nimmer!’ viel Natalie hem met angstig ineengewrongen handen in de rede.

De gravin had het verhaal van den ouden heer met de grootste opmerkzaamheid aangehoord, zonder hem met een enkel woord te onderbreken.

‘Gij moet toch inzien, mijn lief kind,’ zegde zij thans zeer vriendelijk maar ernstig tot het beangstigde meisje, ‘dat ik tot bestendig gezelschap mijner dochter geen jong vreemd meisje aannemen kan, hetwelk zich onder zulke geheimzinnige omstandigheden aan mij voorstelt.’

‘Laat mij de minste uwer dienstboden worden!’ riep Natalie buiten zich zelve uit. ‘Ik wil gaarne de geringste diensten verrichten, maar houd mij hier, verjaag mij niet van hier!’

‘Wat gij daar verlangt, lieve kind, zoudt gij bij bedaard overleg zelve niet willen. Dienstmeid worden! daartoe moet men opgeleid en aan werken gewoon zijn, wat gij, mijn kind, klaarblijkelijk....’

Op dit oogenblik werd de deur haastig opengeduwd, en een jong meisje, nog op den grens der kindsheid, sprong in de kamer. Het was een schoon kind, hoog en slank opgeschoten, frisch en blozend, met fladderende blonde lokken en schitterende donkerblauwe oogen - en welker geheele voorkomen de naieve bevalligheid der onschuldige jeugd ademde.

‘Waar is mijne nieuwe vriendin?’ riep zij, en snelde op Natalie toe. ‘Mijnheer Bauer heeft ze mij gebracht.... is zij het?....’

Zij viel de vreemde om den hals en liefkoosde en kuste haar.

‘Welkom op den Detburg!’ riep zij vroolijk; ‘o! ik ben blijde, dat gij zoo jong zijt! Wij zullen recht vergenoegd met elkander leven! Met het leeren is het zoo ernstig niet gemeend, dat heeft die ondeugende mijnheer Bauer zoo

[pagina 247]
[p. 247]

maar in de annonce geschreven. Ik wil geen geleerde worden, gij behoeft het ook niet te zijn. Gij moet mij slechts liefhebben; - ik heb u reeds nu zeer lief. Kom mede naar mijne kamer, de uwe zal daar kort bij ingericht worden! Niet waar, mama?’

Zij had Natalie bij de hand gevat en wilde haar meetrekken. Het arme meisje wist niet, wat haar overkwam. Zij poogde vruchteloos zich aan de liefkozingen te onttrekken, die zij zoo gaarne beantwoord zou hebben, aan het vroolijk gesnap een einde te maken, hetwelk haar evenwel de vervulling van haar dierbaarste wenschen voorspiegelde.

‘Genadige gravin,’ stamelde zij eindelijk, ‘het is nog niet uitgemaakt....’

‘Wat uitgemaakt?’ viel Elma haar onstuimig in de rede. ‘Ik heb eene vriendin noodig, en gij zijt gekomen om mijne vriendin te worden! Dat is genoeg!’

De gravin zat intusschen in diep nadenken verzonken, met de handen in den schoot gevouwen, en de oogen neergeslagen. Thans stond zij op als was zij tot een besluit gekomen.

‘Lieve Elma,’ zegde zij, ‘de zaak is in zoo verre nog niet uitgemaakt, dat mejuffrouw ons volstrekt weigert mede te deelen, van waar zij komt, wie hare ouders zijn.’

‘Maar, mama,’ riep Elma, ‘wat is er aan gelegen van waar zij komt, daar zij nu hier Is?! Zij heeft geen ouders noodig, dewijl ik hare vriendin ben! Zoo heb ik het altijd gewenscht, een vriendin geheel voor mij alleen, om wie zich niemand bekommert. Dat bevalt mij uitstekend! Dus, mamaatje....’ - Zij had Natalie opnieuw bij de hand gevat en wilde haar uit de kamer voeren; doch de gravin hield haar terug.

‘Ik weet slechts één uitweg,’ sprak zij ernstig, ‘om de voorzichtigheid welke mijn plicht als moeder van mij vordert, met Elma's verlangen en mijn eigen wenschen te vereenigen. Zijt gij katholiek, mijn kind?’

Eenigszins verwonderd over die vraag, beantwoordde Natalie die bevestigend. Wat kon daarvan de bedoeling wezen? De gravin knikte echter bevredigd.

‘Dan stel ik u voor,’ hernam zij, ‘uw geheim getrouw naar de waarheid en zonder eenige achterhoudendheid aan een priester toe te vertrouwen - volkomen als onder het zegel der biecht - doch met het voorbehoud, dat hij mij mag zeggen of hij u, na de mededeelingen die hij van u vernomen heeft, voor een gepaste gezellin mijner dochter beschouwt.’

‘Moet ik biechten?’ riep Natalie, met moeite hare tranen bedwingende, uit. ‘Maar, mevrouw de gravin, het is geen zonde, die ik begaan heb, welke mij tot zwijgen noodzaakt.’

‘Des te beter,’ antwoordde de gravin bedaard. ‘Wat ik van u verlang, mijn kind, is niet zoozeer, dat gij een generale biecht zoudt spreken, als wel, dat gij onzen pastoor, een waardig, menschlievend, bejaard geestelijke en een langjarige vriend onzer familie, door uw vertrouwen in staat stellet, mij in dit moeielijke geval te raden, eenigermate borg voor u te zijn. Ik zal dien natuurlijk van hem aannemen zonder de geringste verklaring omtrent den inhoud van uwe mededeeling te eischen. Zijt gij daarmede tevreden?’

‘Ja,’ antwoordde Natalie na kort beraad. ‘Waar kan ik den priester vinden?’

Elma viel haar juichend om den hals. ‘Dat is heerlijk,’ riep zij, ‘onze goede pastoor zal gewis niet neen zeggen, daarvoor ken ik hem.’

‘Freule Elma is er niet aan gewoon neen te hooren zeggen, merkte de rentmeester glimlachend aan.

‘Dat is waar,’ hernam zij trouwhartig, ‘tot dusverre is nog alles altijd geschied gelijk ik gewenscht heb.’

De gravin was opgestaan en vatte Natalie bij de hand. ‘Wacht zoo lang hier,’ zegde zij, de deur van de aangrenzende kamer openend; ‘Ik zal u den geestelijke zenden.’

Elma ging ijlings heen om het betreffende bevel te geven.

De gravin bleef met den rentmeester alleen. ‘Ik begrijp mij zelve niet,’ zegde zij nadenkend. ‘Men pleegt zoo angstvallig getuigschriften van de geringste meid te vorderen, die men in dienst nemen wil - en hier komt een volledig onbekende, die hare afkomst en haar waren naam verzwijgt, en ik kan het niet over mijn hart verkrijgen, haar eenvoudig af te wijzen.’

‘Des te eerder zal ik verschooning vinden genadige gravin,’ antwoordde hij, ‘dat ik, aa denzelfden indruk gehoor gevende, het arm kind herwaarts bracht. Ik verzette er mij lang tegen.’

‘Gij hebt geen verschooning noodig,’ hernam zij met levendigheid. ‘Ik zou het er, in het ergste geval, liever op aan laten kome door een schuldige misleid te zijn dan een onschuldige ongelukkige de bescherming en de hulp te ontzeggen, die ik in staat ben haar te verleenen.’

Toen Natalie zich alleen zag, ademde zij ruimer. Er bestond vooruitzicht, dat zij hie een onderkomen vinden zou. Zij zou mogen leven onder de oogen dezer moederlijke vrouw, zou de gezellin, de vriendin van dit beminnenswaardig kind worden. Maar zij moet om hiertoe te geraken een geheel vreemde, een priester haar geheim toevertrouwen! En deze priester zou het beslissende woord over haar lot uit te spreken hebben! Zij had nooit onder een geregelde geestelijke leiding gestaan. Nooit zette een priester een voet in het huis harer moeder, het jonge meisje had van de geestelijken altijd slechts hooren spreken als menschen, die mer moet vreezen en wantrouwen. Daarom beefde zij terug voor het onderhoud, dat haar wachtte, terwijl zij nochtans in het diepste harer ziel, gedreven door de onweerstaanbare begeerte naar vertrouwelijke mededeeling, die in elk beangstigd en bekommerd hart leeft, daarnaar verlangde.

De kamer, waarin zij wachtte, scheen het bidvertrek der gravin te zijn. Er stond een klein altaar in, op hetwelk een prachtig marmeren Moedergodsbeeld tusschen gevulde bloemvazen en gouden kandelaars prijkte. Voor het altaar hing een brandende lamp. Aan den muur daarachter hing een groot kruisbeeld. Voor de trappen van het altaar stond een eenvoudige, houten bidbank, op welker lezenaar gebedenboeken en een rozenkrans lagen. Het was hiei zoo plechtig, de kleine ruimte ademde zulk eer stille, kalme godsvrucht, dat het bange gemoed van het arme meisje er weldadig door getroffen werd. Zij zonk op de bidbank neer in een vurig, vertrouwensvol, woordeloos gebed.

‘Geloofd zij Jesus Christus!’ liet een mansstem zich naast haar hooren.

Verschrikt sprong zij op: een bejaard mar in priesterlijke kleeding stond voor naar. Het was een hooge eenigzins gebogen gestalte met spaarzame, licht vergrijsde haren. Verstand er goedheid spraken uit de edele trekken, uit de donkere oogen, die licht onderzoekend op het jonge meisje rustten. Zij stond bedremmeld voor hem, niet in staat een woord te uiten, zij had zelfs vergeten zijn groet te beantwoorden.

‘Naar ik vernomen heb,’ zegde de geestelijke welwillend, ‘hebt gij er in bewilligd mij uw vertrouwen te schenken. Is zulks het geval, dan ben ik bereid u aan te hooren.’

Zij herstelde zich zoo goed mogelijk. ‘Het is een zeer vreemde geschiedenis, die ik u heb mede te deelen, eerwaarde,’ stamelde zij.

‘Voorzeker niet vreemder dan wij gewoon zijn aan te hooren,’ antwoordde hij geruststellend. ‘Ga zitten, mijn kind,’ voegde hij er, op een stoel wijzende, bij.

Zij gehoorzaamde. Hij nam tegenover haar plaats en wachtte geduldig tot zij zich genoegzaam hersteld had, om hem hare geschiedenis te verhalen.

Zij deed het aanvankelijk hortend, schuchter, onsamenhangend. Hij kwam haar te hulp met deelnemende opmerkingen en gepaste vragen. Haar hart ontsloot zich meer en meer, de blik haars geestes werd helderder, haar geheele korte leven ontrolde zich voor hare herinnering en zij verhaalde het in onopgesmukte, eenvoudige bewoordingen, tot op het huidige oogenblik toe.

‘Neem het meisje aan, mevrouw de gravin,’ sprak de geestelijke toen hij tot de wachtende dame in de belendende kamer terugkeerde. ‘Neem haar op onder het beschermende dak van uw huis, in de liefde van uw hart! En wat gij voor dit hulpbehoevende meisje doet, moge de Heer u aanrekenen als aan Hem zelven bewezen!’

VII.
Op den detburg.

Niet licht wordt er een nieuw levensberoep met grooter iever, met beter voornemens aanvaard dan zulks thans met Natalie het geval was. Vol kinderlijke vertrouwehjkheid en innige dankbaarheid hechtte zij zich aan hare beschermster, die harerzijds het jonge meisje met den dag meer lief kreeg naarmate deze hare schuchterheid en angstvalligheid aflegde, en door het steeds toenemend gevoel van veiligheid, de innemendheid harer manieren en de beminnelijkheid van haar karakter meer en meer op den voorgrond traden. Wel is waar liet de weemoedige herinnering aan het verleden, aan alles, wat zij lief gehad en - naar alle waarschijnlijkheid - voor altijd verloren had, de vroolijke zorgeloosheid en de dartele opgeruimdheid der jeugd niet bij haar opkomen; maar zij was met den zachten ernst en de rustige vriendelijkheid van haren omgang een des te passender gezellin voor de ietwat al te levendige Elma, wier luidruchtige, uitgelaten vroolijkheid daarin een heilzame tegenstelling vond.

Nadat de gravin er eenmaal in bewilligd had de jonge vreemde in haar huis op te nemen, beschouwde zij het als iets dat van zelve sprak dat zij als eene moeder voor haar zorgde. In de eerste plaats voor hare lichamelijke benoodigdheden. Zij vraagde er niet naar of Anna, gelijk Natalie hier genoemd werd, buiten het lichte handkoffertje nog iets anders bezat - zij schafte haar eenvoudig een volledige uitrusting aan, welke haar in staat stelde op geheel gelijken voet met Elma te verschijnen.

Hoofdzakelijk echter richtte de edele vrouw haar waakzaam en liefdevol oog op de geestelijke behoeften, op het zieleleven van hare beschermeling. De gravin had in de strenge school van den rouw en de droefheid geleerd al hare hoop op God alleen te vestigen. Hare ziel had zich met al hare krachten, met al haar lief en leed aan het kruis vastgehouden - zij wist, dat in het kruis alleen het ware heil te vinden is.

Vroegtijdig reeds had de dood haar den innig geliefden echtgenoot ontrukt; zij had hare drie kinderen, twee zonen en eene dochter, als weduwe opgevoed en het zich daarbij tot haar heiligste taak gesteld, aan die jonge zielen die godsdienstige richting te geven, welke den mensch tot het eenige doel voert. Zij zag zich voor al hare moederlijke zorgen en liefde mild beloond, toen haar oudste zoon, Adelbert, zich met bloed en leven toewijdende aan de heiligste en rechtvaardigste zaak, die op aarde te verdedigen valt, in pauselijkeu dienst trad.

Hij viel bij Mentana....

De moeder onderwierp met den echten heldenmoed, die de martelaars van alle tijden bezielt, haar bloedend hart aan den aanbiddelijken wil Gods en nam zonder morren den bitteren kelk uit de hand des goddelijken Meesters aan.

Er was voor de scherpzinnige vrouw slechts korten tijd noodig om een heldere inzage in de ziel van hare beschermeling te bekomen. Zij zag op den bodem eens harten, dat voor alle goeds geopend, voor alle edels ontvankelijk, door een gelulkkigen natuurlijken aanleg van alle slechts en onedels een afkeer had. Maar het ontging haar tevens niet, hoe onontwikkeld deze talenten gebleven waren, hoe de wereld der genade, de schoonheid des kruises voor deze jeugdige ziel nog verborgen geheimen waren.

Zij nam de verlatene in de liefde van haar moederlijk hart, in de eerste plaats in hare voorbede op.

Met woord en voorbeeld strooide zij het zaad der goddelijke kennis in de vruchtbare aarde van dit jonge hart en bad, dat het opschieten en honderdvoudige vruchten dragen mocht.

Voor Natalie begon een geheel nieuw leven. Meer en meer trad het gevoel van hare verlatenheid, harer hulpeloosheid op den achtergrond van haar hart terug. Meer en meer leerde zij zich beschouwen als een lid van het groote gezin, dat de kristenen van alle natiën en al e tijden omvat - het groote ouderlijke huis der eenige, heilige, katholieke Kerk. Nu leerde zij verstaan, wat haar destijds in Albert's brieven zoo onverstaanbaar voorkwam en een

[pagina 248]
[p. 248]

smartelijk verlangen bemachtigde zich dikwerf van haar aan den geliefden broeder te kunnen zeggen, hoe zij thans een van zin was met hem en het diep betreurde de warme uitingen van zijn verrukt gemoed zoo koel opgenomen te hebben.

Elma hechtte zich van af den eersten dag met bijna hartstochtelijke innigheid aan de ‘nieuwe vriendin.’ Zij had geen gedachte, geen inval, die zij niet aan hare lieve Anna toevertrouwde. Natalie was door de argelooze mededeelingen van het levendige meisje weldra in alle bijzonderheden betreffende de familie ingewijd.

Veel en dikwijle sprak Elma van haren eenigen broeder Erwin. Hij was acht of negen jaren ouder dan Elma en zij hing aan hem met eene liefde, welke met groote bewondering en een geheim gevoel van vrees vermengd was. De hoop bij zijn tehuiskomst zijn goedkeuring te vernemen, was dikwerf de eenige beweegreden, die het dartele meisje in de leerkamer kon houden.



illustratie
een nieuwe watervelocipede.


De jonge graat werd echter niet voor het aanstaande voorjaar thuis verwacht. Na het einde zijner studiën zou hij een groote reis ondernemen en verwijlde thans in Engeland, waar hij den winter wilde doorbrengen. Elma was in hare gesprekken met Natalie onuitputtelijk in den lof van den broeder, zoowel als in de schildering van het bekoorlijke leven, hetwelk, naar zij hoopte, met hem op den stillen burcht een aanvang nemen zou. Zij vermoedde niet, hoe weinig hare gezellin de blijdschap deelde waarmede zij zelve dit weerzien te gemoet zag.

Natalie was hier te gelukkig en dit geluk was haar nog te nieuw, dan dat zij niet met bezorgdheid aan zulk een gewichtige verandering in hare omgeving zou gedacht hebben. Wie borgde er haar dan ook voor dat de graaf ten haren opzichte de goede gezindheid van zijne moeder en zijne zuster deelen zou? Zij dacht met ontzetting aan de mogelijkheid, dat hij hare wegzending van den Detburg zou kunnen vorderen.

In het slot zelf sprak zij met niemand over deze vrees; alleen aan de vrouw des rentmeesters vertrouwde zij die toe. Doch deze stelde haar gerust met de verzekering, dat zulk een bekrompenheid nooit van graaf Erwin te duchten was, zelfs al zou zijne grenzenlooze vereering van zijne moeder hem niet van alle inmenging tegen den door haar genomen maatregel terughouden.

‘Daaromtrent kunt gij gerust zijn, mijn lieve kind!’ dus besloot de wakkere vrouw hare bemoedigende toespraak. ‘Maar ik begrijp het niet dat gij nog altijd het vertrouwen, hetwelk de gravin u betoont, niet met gelijk vertrouwen beantwoordt, en haar uw geheim onenbaart. Ook mijn man is van oordeel, dat gij in uwe positie daardoor slechts zoudt kunnen winnen.’

‘Nooit!’ zegde Natalie, gelijk zij den eersten dag gezegd had en zij legde nog sterker nadruk op dat woord dan ooit te voren.

 

De zomer was voorbij, novemberstormen gierden over de heide, bogen de trotsche kronen der oude boomreuzen en beukten de tinnen van den burcht. Daarbinnen echter was het leven des te gezelliger. In gelijkvormige afwisseling van bezigheid, even ver verwijderd van de verveling der ledigheid als van de inspanning van onafgebroken werkzaamheid, verdeeld tusschen arbeid en uitspanning, vlogen de korte winterdagen om. Des avonds zaten de drie dames bij den gezelligen haard en sleten den tijd met gemeenschappelijke lectuur, welke de gravin met voorbeeldige zorgvuldigheid koos en leidde, of wel aan de vleugelpiano met muzikalische oefeningen, daar Elma sinds de komst van Natalie veel smaak in muziek gekregen had.

Natalie bezat oneindig meer talent dan Elma en zij had zich in hare afgezonderde en vreugdelooze kindsheid en jeugd met veel iever op de studie toegelegd, zoodat zij thans werkelijk in veel kundigheden onderricht kon geven. Zij deed dit met eene bescheidenheid, die haar meer als medeleerling dan als leermeesteres deed optreden, waarbij de schijnbare wedstrijd de jonge gravin tot grootere inspanning aanvuurde.

De engelsche taal werd met bijzonderen iever beoefend en Elma was er niet weinig trotsch op, toen zij den afwezigen broeder in zijne lievelingstaal naar Ierland, waar hij zich destijds ophield, schrijven kon. Zij bracht zijn antwoord op dezen brief zegevierend aan hare vriendin.

‘Erwin moet zeer tevreden geweest zijn met mijn engelschen brief,’ riep zij in kinderlijke blijdschap uit, ‘anders zou hij in liet Duitsch geantwoord hebben. Daarvoor ken ik hem. Toen ik hem mijn eersten franschen brief geschreven had en verwachtte dat hij mij sterk prijzen zou, antwoordde hij mij in het Duitsch, dut ik eerst mijn moedertaal grondig zou leeren, eer ik begon, vreemde talen te leeren radbraken. Was dat niet afschuwelijk van hem? Maar zoo is hij! Alle gemaaktheid en halfheid stuit hem. Help mij nu echter mijn brief lezen, want Erwin heeft zulk een onduidelijke hand....’

Dat was niet zoo, het waren vlugge, vaste pennetrekken, voor elk eenigzins geoefend oog zeer gemakkelijk te lezen. Maar het was zuiver Engelsch, geen in het Engelsch overgezet Duitsch. Hij prees Elma wegens hare vorderingen, die hem hoogst aangenaam verrast hadden en betuigde in hartelijke, broederlijke bewoordingen hoezeer hij er zich nu reeds bij voorbaat over verblijdde, haar bij zijn tehuiskomst met de schoonheden der Engelsche literatuur bekend te maken. ‘Maar pas op,’ dus schreef hij, ‘dat gij Shakespeare niet aanraakt; ik behoud mij uitdrukkelijk voor de eerste te zijn, die deze wonderwereld voor uw kinderlijk oog ontsluit!’

De brief behelsde verders vele bijzonderheden over iersche zeden, gebruiken, het volkskarakter, en schilderde eindelijk in gloeiende bewoordingen den overweldigenden indruk, dien de aanblik des onmetelijken oceaans van de klippenrijke kust van het eiland uit beschouwd, op den schrijver gemaakt had. Er lag in zijne beschrijving een bijna rhytmische vorm in de woorden. Men kon zien, dat de jonge reiziger door zijne verrukking meegesleept, vergat, dat hij tot een half kind sprak, zoo wel als Natalie onder het lezen vergat, dat de brief niet voor haar, en door een onbekende, ja gevreesde, geschreven was. Het was haar als hoorde zij net bruisen der woedende golven, die tegen de steile rotswanden van de kust uiteenspatten, voor haren blik verhieven zich de met schuim bedekte toppen der baren, ver in het Westen wierp de zon hare gloeiende stralen over de oneindige watervlakte en uit de kokende wateren verhief zich eene stem, die in geestverwante klanken tot haar hart, haren geest sprak.

Aan het slot van den brief stonden zonder eenigen overgang de woorden: ‘Wat uw juffrouw Zonder Naam betreft, ik vermeed tot dusverre dat onderwerp aan te roeren. Gij weet hoe gaarne ik mijn oordeel aan dat onzer moeder onderwerp. Daar gij er echter telkens weer op terugkomt, zoo moet ik u zeggen, dat naar mijn inzien zulk een avontuurlijke geschiedenis alleen kan voorkomen op den afgelegen....’

Tot hiertoe had Natalie gelezen, daar ontrukte Elma haar het blad. ‘Beloof mij,’ riep het verschrikte kind, ‘dat gij dit vergeten als niet geschied, als niet vernomen beschouwen zult!’ Zij viel haar weenend om den hals.

Natalie duwde haar zachtkens van zich af.

‘Maar, gravin!’ stamelde zij, over al hare leden bevende.

‘Hoe hebt gij mij daar genoemd?’ viel Elma haar onstuimig in de rede. ‘Is er dan tusschen ons beiden iets veranderd? Hebt gij mij soms niet meer lief?’

Natalie drukte haar slechts de hand; zij kon geen woord over hare trillende lippen brengen.

‘Komaan! laat nu alles vergeten zijn!’ sprak het meisje vleiend. ‘Erwin heeft zich vergist; het is zeer boos van hem en mama moet hem dat schrijven. Hij zal dan wel reeds inzien hoezeer hij ongelijk heeft! En als hij komt en u leert kennen, zal hij er juist zoo over denken als mama en ik. Beloof mij slechts die leelijke woorden te vergeten en vooral beloof mij er mama niets van te zeggen! Zij zou er zeer ontevreden over zijn, dat ik u den brief gaf, zon der te weten wat er in stond. Belooft gij het mij, lieve, beste Anna?’

Zoo gedrongen en bestormd beloofde de arme Natalie alles wat de kleine verlangde; maar van dezen stond af was de vrede verstoord, waarin zij zich tot dusverre gewiegd had. De gansche bitterheid der ballingschap, het gansche ‘wee der verlatenheid had hare ziel opnieuw overmeesterd en zij leefde voort als iemand, die elk. oogenblik de voltrekking van een reeds uitgesproken vonnis verwacht. Met bezorgdheid, bijna met huivering zag zij het voorjaar te gemoet, dat met den jongen burchtheer de beslissing over haar verder lot aanbrengen moest.

(wordt vervolgd.)


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken