Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Belgische Illustratie. Jaargang 16 (1883-1884)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Belgische Illustratie. Jaargang 16
Afbeelding van De Belgische Illustratie. Jaargang 16Toon afbeelding van titelpagina van De Belgische Illustratie. Jaargang 16

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (27.86 MB)

Scans (1514.96 MB)

ebook (27.08 MB)

XML (3.08 MB)

tekstbestand






Genre

proza
poëzie
non-fictie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Belgische Illustratie. Jaargang 16

(1883-1884)– [tijdschrift] Belgische Illustratie, De–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende
[pagina 249]
[p. 249]

[Nummer 32]

Onze gravures.

Huiselijk onweer.

Ziedaar, als opvatting, als uitdrukking, als uitvoering denken wij, een inderdaad prachtig tooneel. Huiselijk onweer! De man is van zijn werk gekomen en hoopt nu eens goed en veel te eten; maar de soep is aangebrand en dewijl hij nog al kort is aangebonden, begint hem het bloed zoo wat te koken.



illustratie
huiselijk onweer, naar fröschel.


Terwijl hij aan 't hameren was, heeft hij zijne vrouw in de straat een buurtpraatje hooren houden en dat maakt hem altijd kittelig Reeds twintig keer heeft hij haar gezegd: ‘laat toch dat “lameeren” daar, en zorg voor uw huishouden!’ Maar 't is of hij dezen raad, of zoo gij wilt dat bevel, aan den klokkentoren geeft. Even als deze begint de vrouw op gegeven oogenblik weer te rammelen en te ratelen.

‘En waarom zou ik niet een woord mogen zeggen aan de buren? Wel, dat zou wat schoons zijn! Gij, gij zit na uw werk aan de kegelbaan of aan den biljart, en ik zou niet eens een buurtpraatje mogen houden!’

Manlief heeft reeds zóó dikwijls een snauwend en klauwend antwoord gekregen, en vrouwlief neemt soms eene zoo dreigende houding aan, dat hij denkt zijne opmerkingen met meer te zullen herhalen; doch nu hij, na trouw gewerkt te hebben, de soep niet eetbaar vindt, kan hij zijne grammoedigheid niet langer verkroppen; toch berst hij nog met los.

Hij werpt nog slechts zijnen lepel over de tafel heen en blijft mokkend zitten zien.

‘Waarom eet ge niet?’ vraagt vrouwlief.

‘Dat is geen eten voor een eerlijk werkman.’

‘Zóó? Wat eten moet gij dan wel hebben? Ha! Mijnheer lust geen erwtesoep!’

‘Ik eet ze integendeel gaarne; maar ik wil geen aangebranden kost.’

‘Wat zegt ge daar? aangebranden kost?’

‘Ja, de soep is aangebrand.’

‘Maar ik geloof dat gij uw zinnen kwijt zijt!’

[pagina 250]
[p. 250]

‘Proef ze dan zelf.’

Vrouwlief grijpt boos een lepel en proeft den aangebranden kost; doch erkennen dat de soep al te sterke vuurproef onderstaan heeft, zal ze niet.

‘Ik zeg dat ze niet is aangebrand!’

‘Ik zeg van wel.’

‘Ik zeg van niet; maar ik weet wel wat gij weer in 't hoofd hebt; gij wilt u wreken, omdat, ik een oogenblik bij de buurvrouw geweest ben, en om eene reden te vinden mij te beschuldigen...’

‘Ja, terwijl gij daar stondt, hebt gij het eten laten bederven.’

Nu breekt de storm los: manlief werpt nogmaals eenen lepel, en daarna zijne telloor ratelend over de tafel; vrouwlief slaat den stoel omverre; de pijp vliegt aan stukken; het kind begint uit al zijne macht te huilen. Vrouwlief zet zich dwars op haren stoel en met de weerspiegeling van de hel in de oogen, schijnt ze te zeggen; ‘Laat komen dat komt! ik geef voortaan de weerlicht van alles!’

Man is opgestaan en staat nu mokkend als een standbeeld voor het venster, misschien den dag vervloekend dat hij met die helleveeg naar het stadhuis trok, en zichzelf afvragend of hij het leven met die Xantippe wel zal blijven volhouden. Alleen de hond is in dit stormachtig ongeval filosoof; hij zit onder de tafel verscholen en wacht bedaard tot de storm zal voorbijgaan. Misschien denkt hij wel in zichzelf: ‘ik geef er niets om dat de soep is aangebrand; dien maar op!’

Huiselijk leed.

Wij zijn nog altijd in het huiselijk leven, doch hier stormt het niet: het is hier integendeel stil, maar 't is de stilte des doods. Welk een treffend en heerlijk tafereel! Het kind is ziek; de vader zit in stomme wanhoop voor zich uit te staren; de oudste zuster zit in bittere smart, die zij slechts met moeite verkropt, het oog naar het lijdende wichtje gericht; de moeder ligt voor het kruisbeeld geknield en smeekt het leven af van den kleinen lieveling. Daar, ja daar alleen is nog redding te hopen. En wie weet! of de Heiland van de hoogte Zijns kruizes niet een gegenadigen blik op het kleine wormpke werpt, en zegt: ‘Moeder, uw kind zal leven!’

Huiselijk geluk.

O welk een heerlijk, zoet en dichterlijk tafreel! Wij zien den naam des kunstenaars, meenen wij, voor de eerste maal; doch wij zullen dien schilder onze innige gelukwensching toerichten over het welslagen van zijn schilderstuk.

Het is de dag der eerste Communie, de schoonste dag in het leven van het katholieke kind; de dag dien men nooit vergeet en die des te levendiger voor ons oog staat, naarmate wij klimmen in jaren! Het is een zonnige dag, de kersen- en abrikozenboomen bloeien, de madeliefjes bezaaien de weide, het jonge en frissche loof omwindelt de gisteren nog zwarte takken.

De moeder, eene weduwe, komt met hare twee kinderen van de stad, waar het oudste in haar helder wit kleedje, voor de eerste maal ter H. Tafel genaderd is. O, wat straalt een zoet geluk uit haar engelenrein gelaat. Zij bezit nu den Heer der Heeren in haar zuiver hartje! Vader is tot den Vader in den hemel gegaan, en nu is de hemelsche Vader in het hartje van de lievelinge gedaald!

 
Gods heilig Lam
 
te mijwaard kwam
 
in gaf mij 't gene, in overmaat,
 
al ander goed te boven gaat.

Zoo zingt de zoetvloeiende dichter van ons West-Vlaanderen, de Longfellow van onze gewesten, zoo zingt Guido Gezelle.

Naast de gelukkige moeder gaat de jongere zuster; zij hangt vleiend, troostend aan haren arm en ook in haar oog kaatst liet geluk terug dat zij in moeder opmerkt. Nu gaan ze naar huis, naar het stille huis, waar geen weelde heerscht, maar kristelijke vrede - het hoogste goed dat men op aarde genieten kan.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken