| |
| |
| |
[Eerste stuk]
Memorie van den gouverneur generaal Johan Gideon Loten, betreffende Makassar.
Medegedeeld door Mr. J.A. Grothe.
De hoogleeraar P.J. Veth, te Amsterdam, aan welken dit stuk ter beoordeeling was toegezonden, heeft deze memorie allezins de uitgave waardig gekeurd. Genoemde heer heeft daaromtrent het navolgende medegedeeld, hetwelk hij slechts als vlugtige aanmerkingen wenscht te hebben beschouwd, doch welke de Commissie van Redactie tot toelichting dier memorie echter van te veel belang heeft geoordeeld, om ze niet als inleiding het stuk zelve te doen voorafgaan.
‘Gelijk in andere gouvernementen is het ook in dat van Makassar het gebruik geweest, dat ieder gouverneur door eene memorie omtrent den staat van zaken en de verhouding der Compagnie tot hare bondgenooten zijnen opvolger op de hoogte stelde der aangelegenheden van het gewest, dat hem was toebetrouwd geweest. Hoe lang de post van gouverneur van Makassar is bekleed geweest door Rosenboom, aan wien deze blijkens de memorie in 1750 werd overgedragen door den heer Loten, is mij niet bekend; waarschijnlijk echter heeft dit geduurd tot 1756, toen deze betrekking werd opgedragen aan Roelof Blok, die haar bekleedde tot 1760. Toen Blok dit gouvernement aan zijnen opvolger overdroeg, heeft hij zich de moeite gegeven, de memorie, die ook hij ten behoeve van zijnen opvolger opstelde, te doen voorafgaan door een aaneengeschakeld verhaal van de betrek- | |
| |
kingen der O.I. Compagnie met het Makassaarsche Celebes en onderhoorigheden, een stuk dat door groote naauwkeurigheid uitmunt. Gedurende het Britsche tusschenbestuur werd dit stuk, gelijk het in het archief van Makassar gevonden werd, in het Engelsch vertaald door zekeren John von Strubenvoll, en met een journaal der gebeurtenissen van 1760 tot 1808, volgens de aanteekeningen der opvolgers van Blok, eveneens in het archief gevonden, vervolgd. Dit werk werd in 1817 te Calcutta uitgegeven, maar is in Europa en zelfs in Neêrlandsch-Indië hoogst zeldzaam en niet zonder groote moeite te bekomen. Ik zelf heb het nimmer gezien. Het oorspronkelijke van het geschiedverhaal van Blok werd in 1848 te Batavia in het licht gegeven, in het eerste nommer van den 10en jaargang van het Tijdschrift voor Ned. Indië, naar een exemplaar in het archief te Batavia gevonden. Deze uitgave is in spelling gemoderniseerd en vermeerderd met eenige aanteekeningen. Een zeer beknopt vervolg, geput uit eene in 1835 geschreven nota door den gouverneur van Makassar, den heer J.F.T. Mayor, is later in het
Tijdschrift voor N.I. opgenomen, namelijk in no. 6 van den jaargang 1850. Voegt men hierbij wat over de zaken van Makassar door Valentijn is geschreven, de mededeelingen van den heer Tobias in de jaargangen 1827 en 1828 van het Tijdschrift de Nederlandsche Hermes, en de eerste hoofdstukken van het in 1840, onder den titel van Celebes (Breda bij Broese) door den heer van Rijneveld in het licht gegeven werk, dat hoofdzakelijk het verhaal der expeditie tegen Boni in 1825 bevat, dan heeft men, om van meer voorbijgaande behandeling in werken van meer omvattenden aard, b.v. van Kampen's Nederlanders buiten Europa, niet te gewagen, schier alles bijeen wat, voor zoo verre mij bekend is, immer over de geschiedenis van het Makassaarsche Celebes is geschreven.
Ofschoon nu de gebeurtenissen, van welke de memorie van den heer Loten gewaagt, behooren tot het tijdvak, hetwelk in het geschiedverhaal van Blok is behandeld, zal echter de uitgave dier memorie daarom in geenen deele overtollig zijn. Zij is klaarblijkelijk met groote zorg gesteld en door een ambtenaar die zich door bekwaamheid en een helderen blik onderscheidde. Gelijk te verwachten was, ontvangt zij hier en daar door het verhaal van Blok veel licht; en wat voor de naauwgezetheid van beide ambtenaren getuigt, zij is er, voor zooveel mij uit eene vlugtige lezing gebleken is, nergens mede in strijd. Maar dewijl, wat de jaren waarover deze memorie loopt aangaat, het verhaal van Blok zeer kort is, vinden wij hier een aantal nog geheel onbekende bijzonderheden omtrent het Makas- | |
| |
saarsche Celebes; men houde toch in het oog, dat niet de memorie van Blok, maar alleen de historische inleiding daartoe is uitgegeven, in welke inleiding slechts een algemeen overzigt der gebeurtenissen gegeven werd. Maar wat mij vooral in de memorie van Loten belangrijk is toegeschenen, is het juiste inzigt, dat zij ons geeft in de verhouding der Compagnie tot hare bondgenooten op Celebes, en de door haar gevolgde staatkunde, welke blijkens § 58 ook het divide et impera geenszins uit het oog verloor.
| |
Memorie betreffende het maniement der voornaamste zaaken tot Maccasser en het geen verder tot bestier van die provincie en tot 's Ed. Comp. bondgenooten, zo aldaar als de verdere daar toe behoorende naar den tegenwoordigen toestand de gewigtigste relatie heeft, ter ordre van zijn edelheyd den hoog welgebooren gestrengen grootagtbaaren heere Gustaaf Willem Baron van Imhoff, gouverneur generaal, en de weledele heeren raaden van Nederlands India, aan den heer mr. Cornelis Rosenboom, geëligeerd gouverneur en directeur wegens de generale Nederlandsche Oost Ind. comp. tot Maccasser, tot narigt overgegeeven door den gouverneur Joan Gideon Loten, op zijn vertrek als raad extraordinair van India na Batavia.
Mijn heer!
§ 1. Dat het niet mogelijk is, omtrent het geene in dit conquest met dat het welk daar toe betrekkinge heeft, in acht is te nemen, zo algemeene regelen voor te stellen, om alle dagelijksche voorkomende gevallen door deselve op te lossen, is uw Ed. mits deszelfs voorig verblijf in emploi in 's Ed. Comp. dienst te deeser plaatse volkomen bewust, geconisdereerd de meenigte der bondgenooten, de wonderlijke ge- | |
| |
aardheyd van meest alle, en in het bijzonder het trots, ongemakkelijk en doorgaans ondankbaar naturel van de door geen weldaaden te verpligten zijnde Maccassaaren, gevoegd bij de alliancien, die de bondgenooten, immers de voornaamste derzelver, onder malkanderen hebben.
2. Derhalven is het mij difficiel, uw Ed. yet wes te konnen suppediteeren het geene uw Ed. niet reeds voor mij bewust geweest is; want na dit Gouvernement zullende vertrecken, heeft uw Ed. de goedheyd gehad, mij van veele dingen te onderrigten, ook van den dangereusen toestand der harmonie onder de bondgenooten en hoe er zig veele aparentien op deeden van verwarringen, ook door veele kundigen geacht van zodaanige remarque, dat men niet buyten alle gedachten verseerde, om die van Waajo, het vreedens contract nog niet geamplecteerd hebbende met de geene, die haar uyt het doen ter tijd zeer misnoegd Bonisch rijk en andere altijd na nieuwigheden haakende bondgenooten mogelijk zouden toevloeijen, eens weder, gelijk onlangs bevorens, in het gesicht van ons kasteel, het zelve van de landzijde insluytende, gecampeerd te zien; het welk egter van zo groot gevolg niet geweest is, terwijl de Almogende het zoodaanig na mijn aankomst heeft gedirigeerd, dat het vertrouwen met Boni is aangegroeyd en mogelijk zoude geraakt zijn tot zo veel volkomenheyd als het zelve ooyt geweest is, ware het niet dat de ontijdige komste van Aroe Tanette en de protectie aan hem en zijne familie beweezen, mitsgaders het declineeren van pretension niet met de regtmaatigheyd over een komende, nu en dan eenige interruptie veroorsaakt hadden, die nogthans nooyt heeft doen cesseeren de vriendschap van de overledene koninginne en haaren broeder, den tegenwoordigen koning van Boni, zo Comp. wegen als in het bijzonder, met mij op een zeer genege wijze altijd onderhouden.
Het geen omtrent de Maccassaarsche hoven meest den tijd zodaanig niet geleegen geweest is, invoegen om aan uw Ed. met geen dubbel detail verdrietig te zijn, als in het vervolg
| |
| |
in een aanhaalinge van het aller voornaamst bij mijn aan zijn gepasseerde zal te vooren koomen. Na het zelve en na eenige andere particulariteyten zo domestique als gemengde daar op volgende, zal ik dit geschrift met eenige de bondgenooten in het algemeen en bijsonder concerneerende raisonnementen termineeren.
3. D'order der Bondgenooten vereyscht de zaaken voornamentlijk relatie hebbende tot het Bonisch hof te laaten voorgaan.
Het zoude te wijdloopig zijn een geheele beschrijving van de constitutie van dit rijk en van dies grooten te doen; men kan dat meerendeels zien in de voorgaande memorien omtrent d'algemeene zaaken; de bijzondere veranderen zo dikwijls, dat de dagelijksche ondervinding daar van de beste onderregting geeft; derhalven zal ik maar zeer kortelijk aanhaalen het voornaamste, dat wij met deezen bondgenoot en met de mindere ontmoet is, en zo zal ik ook wegens de grooten voornamentlijk spreeken, waar mede ik eenige onderhandelingen heb gehouden of anders goede ervaringe verkregen; op dezelve wijze is mijn toeleg de onderdaanen betreffende.
4. De nu overledene koninginne van Boni en Loewoe is genoeg bekent van een wonderlijk en wispeltuurig naturel geweest te zijn, waarom het niet moogelijk geweest is haer Hoogheyd in alles genoegen te geven, zonder de bron van Comp. weldaadigheyd geheellijk uyt te putten en den minderen bondgenoot en onderdaan geheellijk aan de aangematigde heerschappij en baatzugtigheyd der Boniers op te offeren.
In diervoegen is haare Hoogheyd geheel onvergenoegd geweest, dat men in het jaar 1747 niet heeft willen overgeeven bij de dertig onderdaanen uyt het Maleytsche campong, die haar Hoogheyd beweerde haare slaven te sijn, waaromtrent uw Ed. gelieve na te zien de resolutie deezer regeering van den 1 Mey deszelven jaars. Deese weygering is d'eenige zaak, die haare Hoogheyd, geduurende mijn aanwezen, van belang heeft geallarmeerd, niet tegenstaande deeze luyden altijd voor vrije erkend geweest waren en de pretensie al in de twintig jaaren
| |
| |
was verouderd, mitsgaders deeze zaak eerst door mij zelve met nauwkeurige informatien, en daar na tot meerder gerustheyd door den onderkoopman Camerling en boekhouder Coutrier is onderzogt geworden.
5. Gemelde haare Hoogheyd deeze ontzegging zeer kwalijk duydende, is daar op zeer gemelijk na de Comps. provincie Maros vertrokken, alwaar zij op de negory Marampesoe, naauwlijks een half uur van des Comps. schans bij de negory Soerejirang gelegen, verblijf heeft gehouden, en werwaards haare Hoogheyd een getal van wel vijf duyzend gewapende Mandhareesen ontbood, die met naar haare wijze ten oorlog toegeruste vaartuygen zig ook in de voorsz. provincie indrongen, dog door mijne aanzegginge aan den jong koning Djalal Oedin, haar Hoogheyds halve broeder, mitsgaders doenmaals Regent van Boni, nevens andere mesures, door mij genemen tot beveyliging van 's Ed. Comp. noorder provincien, zijn die van Mandhar daar uyt gedelogeerd, het welk, behalven uyt het dagregister, kan beoogd worden uyt de Bataviase afgaande secreete missive den 13 October 1747.
6. Waar na het misnoegen van Bonis koninginne allengskens slijtende in de vriendschap, zo 's Ed. Comp. wegen als ook particulier, met onderlinge blijken van genegendheyd weder hervat zijnde, is haare Hoogheyd in September van het volgende jaar 1748 op Bontoala weder gekeerd, terwijl het verblijf op Marampesoe zoo lang wierd uytgereckt door de feesten van besnijdenis en andere, die haar Hoogheid aldaar ten opsigte van kinderen uyt de koninglijke familie heeft gevierd.
7. De jong koning, die in het laatst van September 1748 na de Boegis was vertrokken, keerde weeder op den 8 April 1749, en kwam op den 17 plegtiglijk van de nu vastgestelde reyze van de koninginne na haare binnen landen kennis geeven, na dat wel twee jaeren het gerugt daar van had geloopen en haar Hoogheyd zelve daar van, dog zeer onbestendiglijk, nu en dan tegen 's Ed. Comp. dienaaren geraisonneerd had. 's Anderen daags kwam haar Hoogheyd zelve op een ceremonieele wijze
| |
| |
onder zeer genegene betuygingen van mij afscheyd nemen, zo als dit breeder bij de aparte brief van den 9 Juni en voornamentlijk het dagregister is ter neder gesteld; haar Hoogheyd vertrok hier op den 22 April, na dat ik den 20 om haar Hoogheyd behoude reyse te wenschen mij na Bontoala begeeven had, alwaar haare Hoogheyd met een zeer bewogen gemoed zoodaanige hartelijke en tedere betuygingen herhaelde, dat in mij geen de minste twijfel konde overblijven voor de opregtheyd derzelver.
8. Want, schoon het vertrek der Bonische koningen in het algemeen wel word gehouden voor een teeken van groot ongenoegen en een gevoeligheyd over aangedaane beleedigingen, welk naam het hier niet vreemd is door de hoven van Boni en voornamentlijk Goah te hooren geeven aan den pligt, waar mede men in een regtmatige moderatie de observantie der contracten verdeedigt, zo heb ik dog nooyt konnen gewaar worden, dat haar Hoogheyd eenig misnoegen tegen de Ed. Comp., mij of andere dienaaren had opgevat; het eenige dat bij mijn tijd, gelijk gezegd is, chagrin heeft veroorzaakt, is geweest de niet gevolgde voldoening op de pretensie van 's Comp. onderdaanen uyt het campong Malayo; dog dat dit nog bij haare Hoogheyd geresideerd zoude hebben, is anders gebleeken, want haar Hoogheyd heeft tot haar overlijden, het welk is voorgevallen op den 2 November 1749, niet zonder interruptie (door) aanhoudende particuliere correspondentie, tot betuygingen van vriendschap, haare welmeenendheyt, ten eynde toe doen blijken.
9. Ondertusschen was op den 25 Juli 1749 de jonge koning uit de binnen landen, werwaards hij de koningin verzeld had, gereverteerd, en na mij met verscheydene Aroe Pitos of kiesheeren (eygentlijk zeventallig heerschap) op Eresa in 's Comp. provincie Labaccan een beleefd bezoek en van de gevaarlijke krankheyd der koninginne kennis gegeven te hebben, vertrok zijn Hoogheid weder op den 2 September derwaards.
10. Bij deze gelegentheyd had zijn Hoogheyd mij te voren
| |
| |
heymelijk doen verzoeken, dog bij sterfgeval zijner zuster deszelfs belangen te willen begunstigen omtrent de successie, en vermits dit met die van de Ed. Comp. als naar alle aparentie de minst schadelijke overeenkomstig waren, zo deede 'k, na dat ik de bij zijnde Aroe Pitos en grooten volmondig had doen avoueeren, dat het bij de aanstellinge van zijn Hoogheyd tot jong koning dusdanig eenparig beslooten was, aan dezelve een dringende aanspraak, om dit besluyt te doen hand grijpen, het welk zij nu alle in 's konings tegenwoordigheyd een voor een met veelvuldige verzekeringen bij handtastinge beloofden, en het welk ook van dat gevolg is geweest, dat zijn Hoogheyd op 't overleyden van zijn zuster als koning van Boni is geeligeerd geworden; niet dat ik aan mijne tot deeze grooten gevoerde redenen, die 'k alleen als eene kragtige herinneringe aanmerke, yetwes van belang toeschrijve, maar wel aan de door haar daar op in 's konings tegenwoordigheyd herhaalde en bevestigde beloften. Ik wensche, dat hij en de welmeenende Rijksgrooten die electie zullen konnen maintineeren tegen de poogingen, die aparent door de Maccassaren of de aan haar door huwelijken geatacheerde Boniers zullen gedaan worden, om de moeder des konings van Goah Aroe Pallacca tot de kroon van Boni te doen geraaken, het welk hoe nadeelig het voor d'Ed. Bomp. en alle de bondgenooten, buyten de Maccassaarsche, zijn zoude, uw Ed. genoeg bekend is.
11. Zijn geeligeerde Hoogheyd, zo mede de overledene koninginne Aroe Timoeroeng (nu Matinroë ri Tjippoeloeë), zijn kinderen van Matinroë ri Naga Oëlang, mede koning van Boni; doch van verscheydene moeders, die der koningin was Datoea ri Larompo, dogter van Matinroe ri Tompo Tika en zuster van Matinroe ri Lanka Nana (die grootvader van moeders zijde was van den jongst omgekomenen Caraëeng Aganiondjo) beyde geweest koningen van Loewoe, maar de moeder van zijn presente Hoogheyd was van een mindere geboorte. De moeder van den Goahs koning Aroe Palacca is dochter van Sap-pe Walié, anders Matinroe ri Sambopoe, mede geweest
| |
| |
eerst koning van Goah, daar na van Boni, die meede een zoon was van Lappatauw, anders Matinroe ri Nagaoelang, evengemeld (bij de dogter van wijlen den koning van Goah Tomenanga ri Lakiion), zo dat de overleedene koninginne moeije was van deeze Aroe Palacca, welke uyt haer huwelijk met Cavaeeng Limpangan, nu koning van Tello en rijksbestierder van Goah, onder andere kinderen heeft gehad, de laatst overledene en de nu regeerende koningen van Goah.
12. Terwijl de jong koning de zaaken van het Bonische rijk in de binnen landen beschikte en de koningin nog even voor haar vertrek deszelfs wederkomst op Bontoala verwagtede, bekwam men hier tijding, dat het Bonisch prinsje Tjalla Paneki met een aansienlijk getal gewapenden 's Comp. zuyder provincien was ingetrocken tot zeer na bij de schans op Boelecomba; ik heb daar op aanstonds den onderkoopman en oppertolk Vol na Bontoala bij haar Hoogheyd gezonden, ter bekendmaking van dit tegen de contracten strijdig gedoente, en heb daar op den tweeden tolk Muller met een zendeling van haare Hoogheyd na de zuyder provincien gezonden, van voornemen om, de zaaken zodanig bevindende, Tjalla Paneki uyt naam der beyde hoogste bondgenooten aan te zeggen, de 's Ed. Comp. provincien te ruymen; haar Hoogheyd scheen in waarheyd van deezen inval onbewust en ten eersten bereyd haaren zendeling te laaten vertrecken met Muller, die van duydelijke instructie, onder de bijlagen van het dagregister te vinden, gemunieerd was; maar daags na dit vertrek bekwam men tijding dat Tjalla Paneki, reeds met 's Ed. Comp. onderdaanen in een gevegt zig hebbende ingewikkeld, met verscheydene zijner volckeren was gesneuveld, zoo als ons dat door den resident Beens bij brief van den 12 Maert wierd bedeeld; egter heeft men den 15 in conformité der op dien dag genomene resolutie na Boelecomba gedetacheerd twaalf soldaaten met haare onderofficieren, ten eynde, bij onverhoopte aantasting door Tjalla Panekis aanhalig van 's Comp. posten, die behoorlijk te konnen verdeedigen, hoewel dat geen gevolg heeft
| |
| |
gehad tot heden en de onlusten daar mede schijnen geeyndigd te zijn.
13. Wij zijn wel bij gerugt geinformeerd geweest, en het is zeker genoeg, dat den resident Beens dit prinsje op een brutale wijze heeft beleedigd gehad, met een vaartuyg van hem te plunderen en een zijner pagoeloedjoas te massacreeren; dog hoe ik ook dit aan den jong koning heb als in de mond doen geeven met het zeggen aan den tweeden (tolk) To Marilalang Aroe Oedjoeng en den hof tolk To Atona, dat ik maar klagten en bewijs verwagtede, heb ik dezelve daer nooyt toe konnen brengen; eensdeels denk ik daar van de reden te zijn de kwaade grond, welke er heerscht tusschen gemelden vorst en den tegenwoordige Pongauwa, van wien en van Aroe Palakka de moeder van Goahs koning Tjalla Paneki een halve broeder van vaders zijde was, dog van een moeder van kleyndere geboorte, en ook omdat deeze Pongauwa of veldheer toen was in de binnen landen; en anderdeels om dat het tog te laat en Beens altijd aan de Bonische princen en 's Comp. onderdaanen een inductie had konnen geeven, dat hij met directe ordres van haar Hoog Edelheedens gemunieerd en zo veel als een apart onafhangelijk bestier in de zuyder provincien magtig was, welk voorgeeven ik na het vertrek van Beens eerst heb ontwaart; en ten laatsten ook om dat Bonis hof volkomentlijk overtuygt was, dat Tjalla Paneki, in plaats van bij het hof en dat vervolgens bij de Comp. geklaagt te hebben, zelf zijn zaak door de wapenen heeft willen beslissen, en dus zig aan het violeeren der contracten schuldig gemaakt hebbende, in het bedrijf zelfs van zijn misdaad was omgekomen; en ik bij het aanweezen van Beens geen genoegzaam bewijs konnende magtig worden om hem naar verdiensten te doen straffen, verkoos de weg, terwijl hij een springtogt na Batavia verzogt, hem dat te helpen accordeeren, zo veel te eer, om dat ik bemerkte, dat daar door aan Boniers en onderdaanen niet ten onregt zoo hatelijk een dienaar dog uyt de weg raakte.
Op hoedaanige wijze deeze zaak nog geen verder gevolg
| |
| |
heeft gehad na de komste van zijn Bonische Hoogheyd op Bontoala (den 30 Mey voorgevallen), mitsgaders deszelfs solemneele binnen komste in het kasteel den 8 Juni daar aan, met de beleefde en na alle schijn zeer hartelijke omstandigheeden die komst verzeilende, zal uw Ed. omstandiglijk gelieven te zien in het dagregister op genoemde tijden, en mijne aparte aan haar hoog Edelhedens afgegaane letteren van den 15 Juni 1750.
14. In deeze materie heb ik gewag gemaakt van den tweeden of jongsten geheymen raad (to Marilalang Loloë) Aroe Oedjoeng, waar mede en ook met den oudsten geheymen raad (to Marilalang Matjoaë) Daëeng Mamala, ik verscheydene onderhandelingen gehad hebbe, zijnde deeze een heer van in de zestig jaaren, wat stuursch van gelaat, maar het innerlijke vereffend dit met regtmaatigheyd in zijne behandelingen, zijnde hij zeer gereed tot het afdoen van alle geschillen tusschen Comps onderdaanen en Boniers naar de inlandsche wetten, zig niet schaamende die van zijne natie, als zij schuld hebben, in 't ongelijk te stellen, zo als ik het dikwijls ondervonden hebbe, hoe wel wijlen de heer Lautijn hem in zijn Ed. memorie zeer verdagt houd, daar aan ik dog alle geloof niet kan weygeren, als met luyden gesprooken hebbende, die de zaaken hebben bijgewoond en deezen minister in den laatsten oorlog voor wat Wadjoreesch gezind hebben gehouden: maar ik vind mij verpligt als bij herhaalinge te betuygen, dat mij nooyt yetwes onredelijks in deezen ouden heer, die nu tot mijn leedweeze zeer krank leyt, ontmoet heeft. De tweede to Marilalang, nu zijn vierde gezantschap na Batavia bekleet hebbende, die een heer van zes off zeven en dertig jaaren is, betoond zig billijk genoeg in het decidceren van geschillen tusschen de Comp. en Bonische onderdaanen, en is voorts in zijn ommegang met een eerlijke beleefdheyd en sentimenten begaaft, zijne afkomst is zeer aanzienlijk, deeendeerende van den koning van Boni Latinripala off Matinroë ri Tello, die d' eerste Mahometaansche koning geweest en omtrent het jaar 1626 overleeden is.
| |
| |
15. Van de Boegische heeren, waarmeede ik weynige zaaken te verhandelen gehad hebbe, hoewel mij in ommegang eeniger maaten bekend, zal ik wegens derzelver caracter weynig detail doen, zo als van den prins Pongauwa (meede een zoon van Sap-pe Walié, anders Matinroé ri Sambopoe, hier voor gemeld), daar ik nooyt anders als alleenlijk dikwijls eenige konstwijlige discourssen mede gehouden hebbe, ook twijffele ik of zijn imborst wel zijn uyterlijk, dikwijls al te vriendelijk air, beantwoord.
16. Maar de kiesheer Aroe Tanette Malolo, d' opper- en onder stedehouder van Bonto Ala, off de Soelle Watang en Gallarang ri Bontoala zijn ministers, waar mede wel te handelen is; de twee laatste verbeelden des konings persoon in zijn absentie, en daar van is de voorsz. Soelle Watang, Aroe Mabiring genaamd een zoons zoon van den koning van Boni Lamadaramang, bij den heere Speelman in zijn hoog Ed. notitie Poeana Pakkakoa (sedert Matinroë ri Boekaka) genaamd, en een zeer eerwaardige grijzaard; hij mag vrij wel met de twee To Marilalangs gelijk gesteld worden, en is een regt Bonier, die een afschrik van de Maccassaarsche heerschappij heeft.
17. Aan uw Ed. zullen ook verscheydene gevallen voorkomen om te beslissen met den Tawoe Togang, nu Djemna Togang, of een man die in regten de waarheyd uytspreekt, (mede een gemeen raadsheer en gunsteling des konings); dog van deezen regts vorderaar kan men niet zeggen nomen et omen habet; want ik heb nooyt zelfs gehoort of vernomen, dat hij de waarheyd heeft gesprooken; maar wel ondervonden, dat hij een volslage bedrieger en aanhouder van weg geloopene slaaven is, zo als hij er nog twee van den provi. hoofd administrateur van Clootwijk in 't openbaar met geweld in zijn magt houd.
18. Dagelijks zal uw Ed. ook met boodschappen van Bonis hof bij zig zien verschijnen den hof tolk To Atona, die een bequaam man en meegaande genoeg is voor onze natie, ook
| |
| |
daar en boven de hoedanigheyd heeft van zijn koning getrouw te zijn; het komt mij voor, dat wijlen de heer Smout in zijn Ed. memorie het character van deezen hof tolk op een tegenstrijdige wijze beschrijft; dog ik heb de geringste ondervinding zelf niet, dat hij aan de onze schadelijk is.
19. Uyt de broeders van den presenten koning, maar mede van een mindere geboorte, moeders wegen, zijn nog in leven Aroe Bacca, die nu in 's Comp, noorder provincien, dan elders zig ophoud, zijnde een prins, die niemand beleedigd en van een goeden aart is, dog zonder ambitie, zijnen tijd en middelen alleenlijk met vrouwen en in leedigheyd slijtende.
De andere Aroe Panjille, eertijds genaamd Latongan, dat is zo veel als aan wiens geboorte men twijffeld, dog hij is in groote faveur bij de overleedene koningin geweest en de presente koning heeft werks genoeg gehad, om zig in Bonis regentschap tegen zijne lagen staande te houden; hij is dog nu na haar hoogheyds overleyden verkoren tot Datoea ri Sopeeng, of koning van Sopeeng, zekerlijk om zijn tot troubles genegen naturel daar mede te stellen, en den koning van die kant te beveyligen, het welk men wel mag wenschen; dat deeze prins eenige goede hoedaanigheeden zoude bezitten heb ik nooyt gehoord off ondervonden.
Aroe Sinri is een zoon van Aroe Mampoe, die ook koning van Boni en afgezet is geweest (anders genaamd Paraeeng Bissei) en van een moeder van mindere afkomst; de vader van Aroe Mampoe was ook Matinroe ri Naga Oelang, en zijn moeder een dogter van To Menanga ri Lakiion, koning van Goah, in wiens plaats Sira Djoeding gesuccedeerd is geweest; ik heb nog niet zo veel van hem gehoort, om daar uyt eenige bepaalinge tot zijn oordeel en ook niet tot het contrarie te maaken; mogelijk zijn er nog troubles te verwagten, om dat hij, toen de koningin haar verblijf op Maros hield, tusschen deeze plaats en Oedjong Pandang in zee, den zoon van den afgezetten Madanrang off rijksveldheer Aroe Kajoeara ontmoe- | |
| |
tende, dien heeft doen massacreeren; hij is na het overlijden der koningin Aroe Mampoe gecreëerd en heeft nog een jonger broeder Daeëng Paliia, zijnde zij beyde princen die beleefd genoeg en van goede opslag zijn.
Den 27 Juni een bezoek gevende aan den koning van Boni op Bontoala, verhaalde mij zijne Hoogheyd, dat die van Loewoe tot hunnen koning gekoren hadden een zoon van Matinroë ri Lankanana, dog bij een moeder van geen tot de successie bevoegde origine, wegende daar bij op een billijke en welmeenende wijze, dat die van Loewoe zig daar in te buyten gegaan hadden, en dat zij geobligeerd waren geweest te creëeren eene der kinderen van de koningin van Tanete, als die meede tot over groot vader hadden evengenoemden koning van Loewoe, waar van zij op een wijze, die haar de meest gewettigde tot Loewoe maakt, deriveeren; ik heb gedagt met deeze bijzonderheyd de materie van Boni te moeten vermeerderen.
21. Het hof van Goah heeft zig, terwijl de ondergetekende het hoofd-bestier van dit conquest in handen heeft gehad, meest den tijd zeer ongemakkelijk gedraagen, zo als ik reeds in het begin deezes heb aangeroerd; hetzelve is al met den aanvang mijnes verblijfs op den 30 September 1744 mij zeer lastig gevallen door haar verzoek, om het geheele Comp. landschap Sodiang in de noorder provincien, het welke op zodanige wijze is gedeclineerd, als het zelve in het dagregister successive kan gezien worden.
22. Dog de importune bedrijven der Maccassaren zijn zo zeer toegenomen, dat wanneer de rijksbestierder van Goah, Cavaëeng Tello, met veele rijksgrooten op den 8 Februarij 1745 in mijn tuyn mij een bezoek quam geeven, ook een groote troup volks met assagaaijen en kritsen gewapend mede de poort wilde indringen; dog de tolk Muller dit willende beletten, wierden deeze heeren zeer verstoord, en zijn er dog wel ruym honderd gewapenden het huys ingedrongen tot binnen de voorzaal, alwaar de koning van Tello aan mij, die buyten den opper-tolk Vol door den secretaris Hodenpijl verzeld was,
| |
| |
onredelijke klagten voordroeg over 's Comp. regent van Poelembankeeng, als zijn Excellentie hinderlijk zijnde om drie eylandjes, in de mond van de rivier aldaar gelegen, in possessie te houden, in bewoordingen vol kleynagting voor d'Ed. Comp., die hij tragtede klem te geeven met de hand aan de krits te slaan, het welk op het zelve oogenblik door alle de rijksgrooten en alle d'ingedrongenen, onder welke zig, agter des rijksbestierders stoel, van d'allerberugste publique moordenaars en roovers bevonden, wierd nagevolgd; dog, ziende dat deeze bullebak ons niet verzettede, wierd hij zeer schielijk bedaarder, en de zaak kwam tot geen verder uytterste als met het uytten van scheldwoorden op 's Comp. regenten en onderdaanen.
Om van deeze brutaliteyten satisfactie te vorderen, zond ik volgens genoomen raadsbesluyt op den 24 April na Tello bij dien koning, als rijksbestierder van Goah, de gecommitteerde onderkoopluyden van Beusechem en van Clootwijk, geassisteerd met den oppertolk Vol, den vaandrig de la Hautemaison en een detachement van 24 grenadiers, 12 ruyters en haare onderofficieren, na dat bevoorens voor de gecommitteerden acces had doen volgen; ik dee daar en boven reden eysschen, waarom de nog uytgeweke Maccassarsche prins Caraëeng Barombong nog wierd wederhouden bij de Comp. in submissie te komen, van welke agterblijven ik hem Caraëeng Tello deed zeggen d'eenige oorzaak te zijn.
23. Deeze commissie met nadruk uytgevoerd zijnde, kwam op den 13 May ten bijzijn van gedistingueerde Bonische gecommitteerden, na dat ik in stilte ordres tegen den indrang van overtallig volk en verrassing, waar van het gerugt onder den inlander algemeen was, gesteld had, de koning van Goah met die van Tello als rijksbestierder, mitsgaders veele hofgrooten en princen, waar onder ook Caraëeng Barombong, mij door den raad vergezelschap een bezoek geeven; wanneer gemelt rijksbestierder zijn leedweezen betuygt hebbende, met een eerbiedig gelaat verschooning verzogt over zijne precipitante gedoenten op den 8 Februarij, na het welke Caraëeng Barom- | |
| |
bong door den rijksbestierder ter obtenue van pardon wegens zijnen afval van het bondgenootschap in den oorlog van Caraëeng Bontolankas aangeboden zijnde, gaf die prins mij zijn krits over, dien ik onder een toepasselijke aanspraak hem weder ter hand stelde.
24. Onder de Maccassaarsche prinsjes, daar men veel overlast van geleeden heeft, was eenen Daëeng
Mangeliki, zoon van Caraëeng Palimba; hij had zig altijd en lange voor mijn aankomst met roof en
moord op 's Comp. onderdaanen geërneerd en ook met zijn makkers verscheydene Europeers ellendiglijk omgebragt, en onder die in het laatst van het jaar 1745 den sergeant Speder, zo als hij zelf daar op zijne roem heeft gedragen, gelijk hij ook, in onze campons komende, de onderdaanen en zelfs de justitie dienaaren uyttartede om hem aan te tasten. Ik kreeg den 21 Februarij 1746 berigt, dat hij zig in het campong Molucco bevond, waar op ik hem schielijk door den oppertolk Vol deed opligten, en vervolgens is hij om zijne verwandschap aan het hof van Goah hier niet gestraft wordende, in de ketting na Batavia ter dispozitie van haar Hoog Edelhedens verzonden, schoon hij door de hoven van Boni en Goah was vogelvrij verklaard; egter is hij voornamentlijk door die van het laatst gouvernement zeer beschermd, en zij hebben deeze verzending op een geheel niet indifferente wijze aangezien.
25. Hoe wel ik ongaarn de bondgenooten ten nadeele beschrijve, is het er ver van daan, dat ik yetwas dat met de regtmaatigheyd over een komt, angaande de hoven van Goah off Tello kan melden, de minst aanmerkelijke gevallen, te meer dewijl de dagregisters alles nauwkeuriglijk contineeren, zal ik voor bij gaan, maar ik kan niet negligeeren aan te haalen, hoe men op den 15 Juli 1749 mij een Maleytsch papier liet aanbieden, waar uyt ik onder anderen ontwaarde, dat zijn Hoogheyd Goah eene zeer onbillijke pretensie formeerde op zeker omtrent een kanonschoot van dit kasteel leggend kleyn Comp. gehugt, genaamt Marisso, alwaar voor lange jaaren
| |
| |
den oppertolk Brugman, en nu onlangs desselfs zoon Johannes Brugman, eenige padi velden heeft bezeeten met een huys, dat zij beyde ook nu en dan bewoond hebben; het een en ander is ter onzer vergaderinge op den 29 Juli beslooten te ontzeggen en aan het hof van Goah door gecommitteerden zodaanige replique te laaten doen, als wij na nauwkeurig onderzoek van zaaken met de reden en contracten over een komende hebben bevonden; dog dit volgens schriftelijke instructie, onder dagtekening van den 6 Augusti, ook ten dien dage geexecuteerd zijnde, heeft ons dog niet konnen libereeren van de poogingen van Goahs koning of liever van Caraëeng Tello, zijn Hoogheyds vader en rijksbestierder, die op den 27 September met zeer groot gevolg in het kasteel verscheen en deeze pretensien op een 's Comp. respect zeer tergende wijze herhaalde; hoedanig dit is voorgesteld en gedebatteerd geworden, zal ik niet detailleeren, maar mij gedragen aan het dagregister, het welk uw Ed. met dat van den 25 Februarij 1732 gelieven na te zien.
26. Hoe gevaarlijk en ontrouw bondgenoot deeze koning van Tello is, kan uw Ed. insonderheyd blijken uyt het voor verhaalde en de dagregisters van 8 Februarij 1745, 27 September 1749, onze aparte missive van haar Hoog Edelhedens van den 18 October daar aan volgende, mitsgaders eenige secreete aantekeningen van November 1749, en konde hij meerderen aanhang onder de bondgenooten maaken, welke allomme, zo als ook 's Comp. onderdaanen, door brieven en zendelingen tot afval door hem geinciteerd worden, so was wel haast Celebes weder in algemeene troubles ingewikkeld; dog ik hoop, dat des Almogendens bescherminge deeze onheylen genadiglijk zal afwenden, en dat daar toe ook tot middelen mogen strecken het weynig verstands van deeze verraaderlijke staatsministers en de verdeeldheyt, die nog onder de Maccassaren tot zo verre duurd, dat zij, om zig tegen de Comp. gezamentlijk te verbinden, tot geen besluyt konnen komen.
27. Dat alles is genoeg om een algemeene waakzaamheyd als ten hoogsten noodig aan te raaden, voor al bij de binnen
| |
| |
komste der bondgenooten in het kasteel, dog voornamentlijk omtrent Goah en Tello, tegen een moorddaadige verrassinge, hetwelk Caraëeng Tello dikwijls geuyt heeft, zo als uw Ed. uyt de secreete aantekeningen konnen ontwaaren, ook zijnen toeleg, als hij daar toe kans mogt zien, te zijn; derhalven, hoewel woorden en daaden doorgaans zeer verscheyden zijn, moet geene billijke precautie, welke geen gedaante van vrees maar wel van een moedig bereyd gelaat vertoond, genegligeerd worden.
20. Nogthans heeft het Goahs hof dit voorjaar niet willen binnen komen, dewijl ik, zo als uw Ed. dit in het dagregister op den 19 Januarij deezes jaars gelieven te zien, om verscheydene insolentien, zo hier voor gemeld als andere die in het dagregister successive staan aangehaald, bij binnenkomst der Maccassaaren voorgevallen, aan den koning had laaten verzoeken, om wat meerder gemaatigdheyd te gebruyken en met een ordentelijk gevolg te willen koomen, conform het 7 artikel van het contract van 1669; maar het hof repliceerde, on weetende te zijn, dat er dusdaanig een contract was en dat het zelve met zo veel gewapenden als goed dagt en anders niet zoude zijn in het kasteel en in de vergaderzaal begeeven, waarom het daar tot nog toe is bij gebleeven.
29. Met dit contract komt voor een haar Hoog Edelheedens gerespecteerde missive van den 28 April 1712, en men kan ook zien, wat de memorie van de heeren Gobius en van Arrewijne op dit point zeggen, als wezentlijk zijnde van het grootse gewigt en zorgelijke uytzigt, daar volgens de contracten op kan en moet gestaan worden.
30. Ook schijnt het de Maccassaren ten eenemaal vergeten te zijn, dat de aankleeving van Tello aan Goah maar een aanmaatiging is (zo als het mede omtrent Sanra Boni gelegen is) het contract met Tello separaat aangegaan en haar Hoog Edelhedens aparte missive van den 19 Juni 1709 en die van 31 December 1746 bevestigen dit volkomentlijk.
31. Caraëeng Madjennang, die van het Goahs rijksbestier
| |
| |
afgezet zijnde, al voor mijn intrede in het Gouvernement, op een plegtige wijze in 's Ed. Comp. bescherming genomen is, ziet op het uytterlijke de behandelingen des konings van Tello onverschilliglijk aan, zelfs stijfd hij hem maar op een dubbelzinnige manier daar in, zo nogthans dat van alles wat eenig belang is, hij door zijne vertrouwde zendelingen mij nauwkeuriglijk bij continuatio laat kennis geeven, zo als aan uw Ed. successive uyt de dagregisters en andere aantekeningen kan te voren komen; naar mijn gevoelens handeld hij in deeze zaak dusdanig met veel oordeel, want ten eersten: indien hij bewijs deede om den koning van Tello daar in hinderlijk te zijn, of dat met raad en daad te willen stuyten, zoude aan de Ed. Comp. ontnomen zijn dit middel om van alle de kwaade gangen van Caraëeng Tello eene zo naauwkeurige kennisse te verkrijgen; en ten tweeden: het welk waarschijnlijk de grootste beweegreeden voor Caraëeng Madjennang is, zo vleyd hij zig met veel grond, dat Caraëeng Tello vol driften en die met weynig verstands verzeld zijnde, de een of andere tijd in zijne kwalijk beraadene onderneemingen zal omkomen, of door de Maccassaren, zelve zig door hem tot tegenspoed gebragt ziende, gedemitteerd worden en dus hij Caraëeng Madjennang, door een point van noodzakelijkheyd en om hun geheel bederf voor te komen, weder geraaken tot het rijksbestier, dat hem zo onregtvaardiglijk is ontnomen geworden, niet tegenstaande bij de Maccassaren een besluyt legt, dat de rijksbestierders altijd zullen verkoren worden uyt het geslagt van Craëeng Cronrong (nu genaamd Tomenanga ri Oedjong Tana), ouder broeder van Caraëeng Madjennangs vader Caraëeng Bonto Songo (Tomenanga ri Tayn) tot dankbaarheyd, om dat de vader vaa dezen, genaamd Caraëeng Tsjina, welken ik meen een en dezelve geweest te zijn met Caraëeng Patingaloan of Tomenanga ri Bonte Birayn, die in het jaar 1654 overleeden en in verscheyde vrije
konsten en taalen zeer geleerd geweest is, ook de geene was, die de Mahometaansche godsdienst op Celebes univerzeel heeft helpen uytbreyden, volgende zijns
| |
| |
vaders voetstappen, die nog immers bij de Mahometaanen in hooger agting gehouden en voor een propheet berugt is geweest, Alle deeze heeren hebben het rijksbestierderschap van Goah bekleed gehad in de laatstgemelde, die de over groot vader van den tegenwoordige Caraëeng Madjennang geweest is, was te gelijk koning van Tello genaamt geweest, zijnde Caraëeng Mattoeaaje, en na zijn overlijden, in 1635 voorgevallen, Tomenanga ri Agamana, om dat hij met zo groote ijver het Mahometaansch dwaalgeloof heeft ingevoerd.
Zo als ik na allen uytterlijken schijn en mijne ondervindinge aangaande het caracter van verscheydene Boegische heeren hebbe gesproken, moet ik ook deezen prins Caraëeng Madjennang louangeeren. Zijn Excellentie is van zeer wijsselijke conduites, en heeft, door dien hij zig zeer bemind weet te maken, een aanhang van veele Maccassaren uyt de beste geslagten, daar op hij zig verlaaten kan, en dat een troup fraaye manschappen uytmaakt, die hij, als de troubles eens doorbreeken, zonder veel moeyte zal konnen vermeerderen en waar mede hij in getrouwheyd continueerende, en als het hem ernst is (want ik moet belijden met eenige zorgvuldigheyd te spreeke, om dat hij die tot ruine van zijne eygene natie zoude emploieeren moeten), de Comp. zo importante diensten zoude konnen toebrengen, dat hij en de zijne ligtelijk de balance tegen Caraëeng Tello en d' overige qualijk gezinde Maccassaren zoude konnen houden, en zelfs die, de nood vereysschende, van ons ondersteund wordende, wel geheellijk na onze zijde zoude konnen doen overslaen; derhalven diend zijn vriendschap en de goede verstandhoudinge met hem nooyt te worden genegligeerd, hoe wel men ook te gelijk, zonder daar van eenig blijk te toonen, behoord te considereeren, dat hij een Maccassaar is, afkomstig van de grootste voorstanders zijner natie, en dat hij mogelijk, behalven de reeds bijgebragte redenen, zodaanig in getrouwheyd continueerd, dewijl hij oordeeld, dat het nog de tijd niet is, om met een volle verzekerdheyd zo een gewigtige coup te doen, waar door d' Ed. Comp. ten eenemaal
| |
| |
soude succombeeren, indiervoegen dat ook de gevolgen niet den geheelen ondergang van dit volk na zig sleepen zoude, en dat hij onder anderen ook daarom de bedrijven van Caraëeng Tello als buytenspoorig, vermetel en belagchelijk oordeeld; mij dunkt, dat zijne gevoelens zig hier wel wat heen schijnen te dirigeeren; dog het zij hoe het wesen mag, hij diend gehouden te worden in eere en ook in eene bedekte voorzigtige opmerkinge.
32. Het geen eenige relatie heeft tot Wadjo staat voornamentlijk beschreeven bij mijne aparte brieven aan haar Hoog Edelhedens den 5 Juni 1745, 15 October 1746, Juni en 13 October 1747, en hoewel dat er al eenige merkwaardige rencontre gebeurd zijn in en omstreeks dat landschap, zijn de gevolgen daar van niet geweest van zo veel consideratie, om de lecture deezes daar meede verder moeijelijk te maken.
33. Het sneuvelen van Caraëeng Aganiondja, of den koning van Tanéte, in een rencontre met zijne gebuuren van Nepo, is in Juli 1747 voorgevallen, hoe zijne zuster Tanri Léle, gewezene koningin van Loewoe, en na haar broeders dood ook nog tegenwoordig van Tanete in 's Ed. Comp. protectie is gecontinueerd, in dat rijkje door 's Comp. vaartuygen gedekt geworden, zullen uw Ed. in de dagregisters van dien tijd konnen zien; daar na is d' onderkoopman Camerling in het najaar 1748 met een detachement van twaalf Europische soldaaten met haare onder-officieren, om post te vatten op Pantjana, aan de mond der rivier Tanete gelegen, afgevaardigd, welke behandelingen door haar Hoog Edelhedens bij derzelver zeer gerespecteerde missiven van 1747 en 48, beyde onder datum van den 31 December, zeer zijn goedgekeurd geworden, buyten welke voorzorge ook zonder de minste twijffel het geheele landschap Aganiondjo, of anders na dies hoofdplaats gemeenlijkst genaamd Tanéte, al lange door de misnoegden geadsisteerd, zo niet in het heymelijk door de hoven zelve, ten minsten door veele Boegische en Maccassaarsche prinsjes, zoude zijn verwoest en uytgeplunderd geworden, want de
| |
| |
koningin van Tanéte heeft gansch het geluk niet van zig te konnen bemind bij haare onderdaanen maaken; zij heeft geen gebrek aan verstand, maar de passie tegen die, welke haar Hoogheyd niet goedgunstig zijn, doed haar tegen haare onderdaanen en anderen vrij wat ongemakkelijk zijn.
34. Zij heeft nu tot haaren tweeden gemaal Aroe Mario ri Awa (of Neder Mario), de grootvader van deezen was een ouder broeder van den ouden Radja Palacca, daar na koning van Boni (Matinroe ri Bontoala), hij was genaamd Lapaga en wierd, zo als ook zijn voorouders geweest waren, Datoea ri Lampoella; hij heeft bij sijn tweede vrouw Datoea ri Botta gehad eenen zoon Tosamalangi, ook Datoea ri Lampoella, welke getrouwd geweest zijnde met Datoea ri Bacca, daar bij de vader geweest is van deezen Aroe Marlo ri Awa, die hoewel van de goede gekomen, van zeer geringe bekwaamheden is.
35. Hoe dat de koningin van Tanete aan handen van den ondercoopman Camerling voor d' Ed. Comp. vrijwillige opdragt haarer landen heeft gedaan, staat in het breede nedergesteld bij onze aparte van den 9 Juni 1749; dit wierd mij onverwagt door Camerling inhandigd, en ook zonder daar omtrent eenige beweegingen te maaken door mij aangenomen, denkende dat het somtijds, als dat landschap eens weder in bloey en stilstand mogte geraaken, mogelijk nog wel tot eenig voordeel der maatschappij zoude konnen gedirigeerd worden, het zij door introductie van den goudhandel, waar toe mits de volgens gerugten rijke mijn in dat rijkje mogelijk wel gelegendheyd zou konnen te voren komen, of ook bij andere omstandigheden, waar van ik dog nooyt heb willen spreeken, om dat tot heeden de troubles aldaar nog niet ten eenemaal gestild, veel min de Taneters tot voorigen welstand gebragt zijn.
36. Haar Hoog Edelheedens hebben hier op bij secreete missive van den 31 December 1749 mij met derzelver consideratien vereerd; op dezelve is alleenlijk de post op Pantjana in bewaaring van een sergeant als commandant over die kleyne bezetting gelaaten, terwijl het aan den pI. resident van
| |
| |
Maros, Jan Hendrik Vol, het best zal convenieeren, nu en dan naar vereysch van zaaken zig derwaards te begeeven, om dat hij die behandelingen gewoon is en veele desordres aldaar wederhouden heeft gehad; deeze post, op Pantjana gevat, excedeerd gantschelijk niet de hoog geeerde ordres van haar Hoog Edelheedens, want hoewel die zo voordeelig gelegen is als eenige van 's Ed. Comps. schansjes onder dit Gouvernement, zo is die maer van palissaden uyt omvergekapte boomen in der ijl opgeregt en maar even bequaam tot het in veyligheyd stellen van ons daar geposteerd detachement.
37. Van Boeton heeft men door den op den 13 April weder derwaarts vertrocken gezant kennisse gekreegen van des konings overleyden en de electie van dies successeur (tegen den inhoud van het 7e articul van het contract met Boeton), waarom men ook die verkiesing voor communicatie heeft geaccepteerd, met aanwijzinge van de tegen de contracten strijdige maniere, bij die van Boeton in de successie gehouden, in welker voegen ook bij tijde van wijle den heer gouverneur Sipman, ter gelegendheyt der electie van den nu overledenen koning is gehandeld geworden.
Aan den gezant is dog op zijn vertrek voldaan geworden de jaarlijksche recognitie van rds. 150 voor het exstirpeeren der specerij-boomen, en teffens ten dien eynde vertrocken een sergeant en twee soldaaten, gemunieerd met behoorlijke instructie.
Dog geduurende ik het bestier in deeze provincie gehad hebbe, is het nooyt voorgevallen, dat er eenige ontdekking van specerij-boomen geschied is; ik weet ook met geene zekerheyd te zeggen of er in het gebied des konings van Boeton gevonden worden, dan of men onzen sergeant misleyd met hem op plaatzen te brengen daar dezelve niet aangekweekt worden, het welk de meeste waarschijnlijkheyd heeft en bevestigt word door den brief van den Banda's geeligeerd gouverneur, den heer de Klerk, in dato 10 Februarij, die ik onder het schrijven deezes ontfange.
| |
| |
38. Ik sal hier van overgaan tot de Overwalsche rijkjes op 't eyland Sumbawa, waar van d' Ed. Comp. de beschermheer is; eerstelijk in het voor bij gaan aanhaalende, dat de bekende zee-rover Care Pattas neffens zijn zoon op het land van Tambora gemassacreerd zijn, volgens bekendmaking door den Tamboreeschen gezant, gedaan op den 17 November 1746.
39. De lang geregeerd hebbende koningen van Bima en Tambora zijn in het jaar 1748 overleeden; in de plaats van den eersten is verkoren sijn oudste dogter Boemi Partiga, bevorens op Tello eenen ruymen tijd haar verblijff hebbende gehouden, als zig ten huwelijk geengageerd gehad hebbende met den voor het voltrekken van die verbintenis overleden koning van Goah; deeze princes is in dit tegenwoordige jaar gehuwd aan Caraëeng Candjilo, neeff des konings van Tello en de naaste aan dit rijkje; gemelde Caraëeng Candjilo, die een openbaar moordenaar en roover is, was in het voorleden jaar, zonder de minste communicatie aan mij te geven, clandestin ten dien eynde derwaarts vertrokken, en door bestelling van den koning van Tello heeft Caraëeng Tani Sanga, zijn Excellenties zuster, die de moeder van de Bimasche koninginne is, deeze princes door veele wreedheeden aan haar begunstigde en slagen aan haar eygen persoon tot dit huwelijk genootzaakt, van het welke wij ook met d' aankomst der nu in April weder t' huys waards vertrockene gezanten kennisse is gegeeven; waar op ik alleenlijk dat als eene communicatie aanneemende, dog met aanwijzinge van de strijdigheyd deezer alliancie tegen de contracten heb geantwoord, konnende men ondertusschen afwagten, wat haar Hoog Edelhedens ten dezen opzigte sullen verder gelieven te ordonneeren, of wat het vervolg van tijd daar omtrent naar de omstandigheeden de regeeringe alhier zal doen besluyten; want deeze koninginne heeft nog een jonger broeder, genaamd Sirnava, maar van een moeder van minder geboorte, hoewel dat hij ook wegens de meeste berigten tot de successie eligibel zoude zijn; dog waere dit huwelijk nooyt voorgevallen, had men waarschijnlijk van deeze koningin,
| |
| |
als van een gemackelijken inborst zijnde, niets nadeeligs te wagten.
40. De koning van Tambora had tot zijn Hoogheyds opvolger verklaard zijnen zwager Tureli Tambora, maar de kwaad geintentioneerde rijksgrooten gaven hem na, dat hij den koning met vergif zoude hebben doen omkomen, hoewel dit geheel niet waarschijnlijk is; hier op ter redding van zijn leven is deeze prins na 's Ed. Comp. residentie op Bima gevlugt; om deeze omstandigheeden der beyde rijken en in 't algemeen van de Overwal, ook voornamentlijk Sumbawa, hebben wij ter sessie van den 5 Augustus 1748, den capitain, raad en secretaris Banelius derwaarts gecommitteerd, welke in Mey 1749 geretourneerd zijnde, heeft men het genoegen gehad, kennisse te erlangen, dat die van Sumbawa over haare zo langen tijd d' Ed. Comp. aangedane kleynagting vrij gevoelig zijn geneepen en, gelijk men met veel apparentie verwagt, voor het vervolg tot haaren pligt gebragt; de contracten zijn bij die gelegenheyd vernieuwd, en verscheyde pointen van aanmerking geamplecteerd geworden.
De gesteltenis der regeering van Sumbawa konnen uw Ed. beoogen in mijne aparte missive aan haar Hoog Edelhedens van den 9 Juni 1749, alwaar uw Ed. ook wijdloopiger zal ontmoeten, dat die van Tambora haaren eerst verkooren koning Jeneli (of onder regent van) Cadinding, zijnde de zoon van den laatst overledenen koning Abdul Rachman, verjagende door den aanhang van den rijksbestierder Oedjong Pandang, zig deeze tot koning heeft opgeworpen, welke ook de regeering in handen had, wanneer onse gecommitteerdens na de Overwal voortgeschikt wierden, maar van de eerste tusschen regeering heeft men aan dit kasteel geen kennisse gehad; aan gemelten usurpateur is derhalven in gecombineerde vergadering der Overvalsche bondgenooten het rijk ontzegt, en dat weder opgedragen aan den door den ouden koning ook daartoe voortgeschikten Tureli Tambora, welke daar van maar drie maanden heeft gejouiseerd, na welke hij door conspiratie met eenige zijner
| |
| |
familie deerlijk is vermoord, en daar op is aan Jeneli Cadinding weder de koninglijke waardigheyd aangeboden en door hem geaccepteerd geworden, blijvende sederd alles in rust.
41. De koning van Dompo toond zig met zijn broeder Tureli Hoehoe zeer wakker en getrouw voor d' Ed. Comp.; ter geeerde ordre van haar Hoog Edelhedens heb ik dit voorjaar deeze princen toegeschikt en een geschenk van een vaendel, een trom met twaalff snaphaanen.
Aangaande Sangar en Pekat valt mij niets te binnen, dat eenige bijzondere melding requireerd, continueerende mede alles daar in welstand.
42. Het aanleggen van een post op Sumbawa, conform de toestemming van haar Hoog Edelgroot Agtbaarhedens bij aparte brief van den 31 December 1749, heb ik, vermits ons garnisoen thans te zwak is zoodanig detachement te lijden, aan uw Ed. moeten overlaaten, ten eynde bij versterking van onze bezetting en ook naar bevinding der nadere omstandigheeden het zelve door uw Ed. zal konnen werkstellig gemaakt worden.
43. Van Soemba en Mangeray zal ik geen detail doen; de Maccassaren eygenen zig Pota, zijnde een strand negory op de laatste plaats toe; en het andere gedeelte, waar op ten westen van Pola de negory Reo legd, behoord met Soemba op die zelve wijze aan Bima. De heer Gobius spreekt hier breeder van in zijne memorie.
Betreffende 's Ed. Comp. onderdaanen op Saleyer in de zuyder en noorder provincien refereere 'k mij ook algemeenlijk aan hetgeen evengemelden heer Gobius ten opzigte derzelve en het geen daar toe betreckelijk is, zegt; uw Ed. gelieve ook na te zien de mariginalen op de extract missive van de Hoog Edele heeren XVII bij de brief der Maccassarsche ministers, de dato 23 Mey 1732.
44. De regentinne van Bonte Bango op Saleyer Daëeng Madjennang is bij mijn eerste aanzijn, wanneer ik nog het bestier niet overgenomen hadde, afgezet geworden, en weder in haar plaats te regent aangesteld Daëeng Fadoenie, die nog
| |
| |
continueerd; hij is met de eerste gehuwd, dog daar van gesepareerd, en is nog tegenwoordig getrouwd met een dogter van den geweezen Madanrang Aroe Kayoeara, zo dat men 't oog wel op hem diend te houden, of hij ook in het toekomende oversloeg tot conduites, die voor d' Ed. Comp. nadeelig konnen zijn.
Ik heb in Maart 1749 een groote schouw na Saleyer gezonden, om van daar verder geemployeerd te werden ter afhaal van het canon van het in 1748 verongelukte schip Maarsseveen, op Baving Bavingan leggende, waar van de Boneraters reeds verscheydene stucken geborgen hebben, dog de schouw was bij aankomst op Saleyer daar toe niet genoeg in staat en d' andere aan handen sijnde kieltjens nog minder bequaam; maar sederd de chialoup de Zwaluw voor de Ed. Comp. gekogt zijnde, heb ik dezelve tot het gemelde oogmerk en om eenige aangespoelde houtwerken af te haalen in het laatst van April deezes jaars derwaards gedepecheerd, het welk wel omtrent de houtwerken, maar niet omtrent het geschut heeft gesuccedeert; dog nu ben ik met den koning van Boni over een gekomen. om met het kenteren (sic) van het saizoen, de op Boenerase leggende stucken te laaten afhaalen, die gezegt worden 10 in getal te zijn; zelfs is zijn Hoogheyd zo beleeft geweest van te declineeren het bergloon, dat ik zeyde wel gelegen te zijn, aan de Boneraters te voldoen.
45. De oude geweeze regent van Poelembankeing Daëeng Manompo, reeds in vorige jaren om disobedient gedrag afgezet en weder t' eenemaal weygerende eenige ordres te pareeren, of 's Ed. Comp. gezag, zig stellende onder de gehoorzaamheyd der Maccassaren, te erkennen, zo heb ik hem en zijn t' zamen gerotten hoop door den oppertolk Vol gesterkt met een parthij Glissonders, na alle middelen om hem tot betere conduites te brengen vergeefs aangewend te hebben; bij welke gelegentheyt men zig ook meester heeft gemaakt van beyde zoonen Daëeng Malamba en Daëeng Mangaway, ook van den priester van Montjong Komba, wordende eenige andere muytelingen,
| |
| |
met de krits in de hand tegenweer biedende, gemassacreerd; deeze gesaizeerden zijn neffens den Maccassaersch prins Daëeng Mangeliki (waar van hier boven is gesprooken) en in de ketting na Batavia verzonden, welk een en ander door haar Hoog Edelhedens is goedgekeurt geworden.
De veranderingen onder mindere zuyder en noorder regenten, zo bij overleyden als om de wille dat haere conduites en andere schicking requireerden, zijn niet van zo veel importantie, om de lecture deezes door het detail daar van te langwijliger te doen vallen, terwijl die dog alle nauwkeuriglijk genoeg in de dagregisters zijn aangetekent.
46. De geweeze rezident Beens heeft veele pogingen gedaan om Bonthayen met een ander regent te voorzien en den ouden Caëeng Bonthayn uyt zijne regeeringe te verstaan, maar ik heb de beschuldigingen altijd zonder bewijs gevonden.
Nu het gouvernement van deezen Beens ontlast is, ziet men eerst met wat afpersingen en onderdrucking de inlander in de zuyder provincien behandeld is; bij zijn aanweesen wist deeze geweldenaar de onderdaanen en zelfs de andere ingelanden zodanig in vreeze te houden, dat men alleenlijk nu en dan wat hoorende mompelen, nooyt eenig bewijs van zijne kwaade behandelinge konde bekomen, ja zelfs dat de inlandsche hoofden ten deezen kasteele opgeroepen wordende, nooyt durfden verschijnen, zonder eerst speciale permissie van deezen resident te obtineeren, het welk ik nu te laat met volle preuves ondervinde, nu de gelegendheyd voor bij is om hem, ten voorbedde van andere baatzugtige kwaadaardige dienaaren, te doen corrigeeren.
47. Lomo Maros, want van deeze beyde hoofdregenten in de zuyder en noorder provincien dien ik yets aan te tekenen, in het begin deezes jaars overleeden zijnde, heeft men volgens besluyt ter vergaderinge genoomen, daar toe op mijn propositie aangesteld Daëeng Makkane (ander Tjatjo), zijnde zoon van een al lang overleeden hoofdregent, die de Ed. Comp. wel dertig jaaren getrouwelijk gediend hadde; hij is
| |
| |
bij aanweezen der Ed. heeren van Arrewijne en Sautijn, bij resolutie in politie, al voor de wettigste tot het hoofd regentschap gedeclareert geweest, het welk ik nu eerst heb konnen efect sorteeren; de doenmalige resident van Maros, van Beusechem, welke zij mede gaarne onbepaald zoude hebben willen maaken, had het reeds zodaanig gedirigeerd, dat op de eerste tijding van des vorigen Lomos overlijden en door de hoofden een ander, zijnde de broeder van den in den laatsten oorlog verzonden hoofdregent, was aangesteld op desselfs sollicitatien aan hem resident gedaan; dog men heeft hier die onbillijke dispotique schikking geannulleerd.
48. De Macassaaren hebben veele poogingen gedaan ter weder obtenue van het geheele landschap Sodiang bij de helft, of het gedeelte dat haar toebehoord; dog ik heb mij daar altijd met nadruk tegen gesteld, het welk ook door haar Hoog Edelhedens is goedgekeurt; maar vermits de veelvuldige disputen tusschen wederzijds onderdaanen heb ik daar omtrent zodaanige schickingen met behulp van den oppertolk Vol gemaakt, als bij Maros dagregister van 12 Aug. 1747 kan gezien worden, sederd welken tijd dat ook zonder nieuwe hacquettes stand grijpt, konnende deeze decisie ook aan uw Ed. te pas komen, om dezelve in het aanstaande te prevenieeren.
49. Wij hebben boven van de post op Pantjana gesproken; indien dezelve in het vervolg daar somtijds niet meer mogt noodig geoordeelt worden, zoude het voor de noorder provincien bij tijden van oorlog zeer avantageus zijn, indien haar hoog Edelhedens geliefden toe te staan, dat er eene gelegd wierd op het bergje van Tjilalang, dat maar een snaphaan schoot van zee is en altijd kan gesecoureerd worden; het is daar en boven de passagie uyt het Tanetsche in Comps. gebied, dat maar op het meest ¼ mijl noordelijker strekt, en het is de eyndpaal met het schuyns te lande waard daar aan strekkende gebergte van de rijstvelden der onderdaanen; men heeft daar op ook versch water, het welk nooyt kan afgetapt worden, en het is een zo voordeelige gelegendheyd als die
| |
| |
van de post op Soerejirang in de provincie van Maros dangerous is.
50. Hoe wel d' Ed. Comp. zonder tegenspraak meester is van alle de eylanden, die omtrent de Celebische kusten leggen, ten minsten van den hoek van Lassoë in het Z.O. tot aan den hoek van Fannéte in het N., zo word die eygendom door Boniers en Maccassaaren veel te kort gedaan; en om niet van voorige tijden te spreeken, zal ik alleenlijk aanhaalen, dat de laatstgem. door toedoen van den koning van Tello zig vrij wat hebben te buyten gegaan omtrent Saboeton, over de rivier van Labaccan gelegen, en Groot Balang, wat meer, meest zuydwaarts van daar, op welk laatste zij een kleyne colonie van To Ridjéners en andere onderdaanen sederd voorleden jaar opgeregt hebben, en het welk ik dus maar als ongemerkt voor eerst heb laaten door gaan, wagtende tot de koning van Tello zijne dreygementen zal beginnen ter uytvoering te stellen, om hem dan zijne eerste hostiliteyten te gevoeliger betaald te zetten.
51. Wat aangaat de vaart en handel zult uw Ed. volkomene onderrigtinge vinden in haar Hoog Ed. Gr. Agtb. gerespecteerde brieven van 30 December 1744, 31 December 1746, 30 December 1747 en 31 December 1748.
En wegens de bruyssingen tegen alle moeshandelaars en schadelijke zwervers in haar welgem. Hoog Ed. missiven van 30 Dec. 1743 en 1744, 31 Dec. 1745, en inzonderheyd 1746, ook in die van 30 Dec. 1747 en 31 Dec. 1748, gebrek aan zeevaarende en bequaame vaartuygen, mitsgaders derzelver noodzaakelijke emploi ter reddinge en bijstand aan de in de jaaren 1748 en 1749 omtrent desen eylande gebleevene en vervallene schepen, heeft dit werk sedert het jaar 1747 belet; nogthans dient men deeze besendingen bij alle gelegentheeden en versterking van zeevaarende altijd voort te zetten, indien men maar op de goede trouw en bescheydenheyd van die, waar aan dit bevolen werd, genoegzaame staat kan maaken; dog onze hier bescheydene opperstuurluyden (de equipagie
| |
| |
meester Whijts uytgezonderd, die een man van dienst is en daar toe niet kan gemist worden) zijn subjecten van weynig waarde; derhalven recommandeere 'k, tot dat men dienaaren van meerder vigilantie magtig word, de uytvoering van haar Hoog Ed. Gr. Agtb. andersints zo heylzaame intentie ten deezen opzigte niet zonder beschroomdheyd, want ik heb veeltijds redenen gehad om te vermoeden, dat d' onnozelen dikwijls ongelukkig genoeg zijn om, onder eene off andere opgezogte voorwendzels, zeer kwalijk van onze dan zo genaamde kruyszers gehandeld te worden, en dat er meer op afpersingen, waar door de Nederlandsche naam aan den inlander zo hatelijk word gemaakt, toegelegd word, als om te bereyken het heylzaam oogmerk ter onderbrenging van pernicieuse handelaars en zeeschuymers.
52. De ceremoniën omtrent de receptie en 't afscheyd der voornaame bondgenooten, ook ten opzigt van derzelver gezanten en brieven, heb ik altijd zorg gedraagen, op het duydelijkste in de dagregisters te laaten aantekenen, behalven dat uw Ed. die ook in de memorie van den heer Gobius zult beschreeven vinden, waar omtrent de Ed. heer van Arrewijne ten opzigt van Boetons gezant een kleyne billijke verandering heeft gemaakt, die aangeteekent staat in het dagregister van 16 Maart 1730.
De koningin van Tanéte, dog niet haar man Aroe Mario ri Awa, waar voor de schildwagten alleenlijk presenteeren', heeft, om dat zij in 's Comp. protectie is en dat haar overleden broeder het zelve gehad heeft, het honneur dat de wagt voor haar uytkomt met het geweer bij de voet en d' officier voor het front, zo als ik dit bij aanzijn van den heer Smout gevonden hebbende, dat ook dusdanig heb gelaten; dezelve eer heeft ook Caraëeng Madjennang zo wel als de nog regeerende rijksbestierder van Goah. Van ouds heeft men al, behalven voor de hoven van Boni, Goah, Sopeeng, Boetong e.z.v., zodaanige distructies gehad, want Aroe Bakka (Todani, ook Latoraadja Datoea ri Tjeta en Bakka) anders Radja Tapparang,
| |
| |
die in 1681 door bevel van den ouden Radja Palacca, koning van Boni, zo schandelijk als deerlijk op 't eyland Salemon vermoord is geworden, had, behalven de eere die hem van haar Hoog Edelhedens niet veel minder en zo wel verdiend als aan zijn gemelden zwager Palacca beweezen geweest is, ook hier het kasteel uytgaande, het salut van negen kanonschooten, zo dat er omstandigheden konnen zijn, die vereyschen, dat ook andere, die het aan d' Ed. Comp. zig waardig betoonen, behalven die het gewoonlijk genieten, eenige publique eere worde aangedaan, inyoegen men ook gehandeld heeft met den presenten Bonis koning, nog regent van dat rijk zijnde.
53. Het kasteel Rotterdam is door mij altijd met zorgvuldigheyd onderhouden geworden en volkomen in staat van defensie voor den inlander, dog andersints, gelijk de meeste plaatzen in India, veele defecten onderworpen, en wel onder anderen deeze: dat de defens-linien doorgaans nergends getrocken zijn uyt de hoek, die de courtine met de flanq maakt, maar uyt de courtine zelf; zo dat men uyt de flanquen de voorzijden der tegen overleggende bastions nog de barin of gragt niet behoorlijk bestrijken kan; en zo is het mede gelegen met het ravelin, het wel met deszelfs te zamen loopende faces veel te scherpen hoek maakt, en welcke niet zijn getrocken op de faces, digt bij den schouderhoek der naast bij gelegene bolwerken Amboina en Mandarsaha, zo als dat behoorde te weezen, maar uyt de flanquen; zo dat men het ravelijn daar uyt zullende verdeedigen, de schooten zeer schuyns uyt dezelve zouden moeten geschieden, bij gevolg belangende het handgeweer weynig volk in front konnende worden geëmploieerd, en het kanon daar uyt ter bestrijking der voorzijden van gemeld ravelijn niet wel te stellen zijnde, mitsgaders de defensie parallel zullende gedaan worden uyt de faces der twee bij gelegene bastions, zo werd langs de voorzijden van het ravelijn op een evenwijdige distantie, die te ver af is, geënfileerd, en een vijand, die kundig was, dit gepasseerd zijnde,
| |
| |
is van alles vrij, behalven de hem niet veel schaden konnende verdeediging uyt het ravelin zelf, of men zoude uyt de faces der bolwerken al zo veel gevaar loopen, het ravelin en eygen volk daar in als den aanvaller schade toe te brengen (dit zij in 't korte gezegd) het welk dog niet als met veele moeyten en kosten zal kunnen verbeterd worden; want ik zal niet spreeken van de wooninge van den equipagie opzigter, wooning voor de zeevarende kuypers en timmermans werkplaatsen, die van der zuyder flanq van het bastion Boni tot aan het uytterste van het half bastion Batsjan het gebruyk van het canon, zo tot bestrijking van gemelden bastion langs de zee kant als om de rheede te commandeeren dienende, t' eenemaal beletten, dewijl dit een zo zigtbaare misslag is, dat die een ygelijk moet in het loopen.
Op de barm heb ik als ook om de redout een goede doorne hegge aangequeekt, en de gragten, welke dog overal doorwaadbaar zijn, heb ik jaarlijks doen uytdiepen, doch niet voorleeden najaar, om dat de Laleyereesen, vermits derzelver getrouwe diensten aan de in 1748 verongelukte scheepen, van de opkomste zijn geexcuseert geworden; het canon op de wallen is in een zeer goede toestand, en ook dat geene het welk ik op nieuwe afuyten onder afdakken bij de kerk in gereedheyd heb doen brengen, om bij schielijke voorvallen, het zij aan strand of elders, te konnen dienen; maar mits gebrek aan werkluyden heb ik nog niet t' eenemaal volgens mijn oogmerk met de vernieuwinge van alle affuyten gereusseerd, als zijnde een verval van lange jaaren; wat verder het groot getal der nieuw aangemaakte affuyten en wielen, mitsgaders verdere vernieuwingen en reparatien betreft, zo zal uw Ed. dat vinden in een lijst deesen annex.
De schanssen op de buyten plaatsen hebben ook diergelijke gebreken, dog die konnen, als maar van palissaden zijnde, ligt verbetert worden; de schans op Poelecomba, een vierhoek met halve punten zijnde, is van een goede defensie, volgens de berigten die 'k daar van hoore, en het plan, dat ik tot
| |
| |
dies exstructie gegeven hebbe; dog nu verneem ik eerst, dat de resident Beens die niet gelegd heeft op de plaats hem door 's Ed. Comp. gecommitteerden aangeweezen, en dat men somtijds door swaare afvloeijing der rivier genoodzaakt zoude worden, die op hooger grond te verplaatzen.
54. De veyligste weg om zo veel doenlijk te geraaken tot het oogmerk, waarvan ik in den eersten aanvang deezes gesprooken heb, is de naauwkeurige observantie der contracten, als door dezelve en wij en alle bondgenooten met algemeene toestemminge verpligt zijnde, in welkers naarkominge wij haar wel behooren ten voorbeeld te zijn, wil men haar alle uytvlugten beneemen, inzonderheyd aan die van Goah of Tello, welkers toeleg nog verre te boven gaande, de dikwijls ten dien eynde zeer onredelijke poogingen van Bonis hof bij uytnemendheyt niets anders is, als om dezelve geheel elusoir te maaken en possession van aanmerking te acquireren, welke hoedanig die toegenomen zijn, uw Ed. doorgaans best zult konnen zien uyt de door wijlen zijn Hoog Edelheyd Speelman (L.M.) nagelatene notitie, alzo de Maccassaren na het contract van Bongayae niets bezaaten als bij gunstige toelatinge, zodanig dat het zelf aan d'Ed. Comp. zoude vrij staan, als die dat kwam goed te vinden, den landbouw haarer onderdaanen tot aan de muuren van Goah en Tello uyt te breyden; derhalven het beklaaglijk is, zo groote indulgentie langzaamerhand omtrent zo ondankbaare natie geoeffend te zijn, dat dezelve dog nu ter tijd meest door toedoen van den zeer quaadaardigen rijksbestierder Caraëeng Tello, ter contrarie het zelve omtrent d'Ed. Comp. en tot genoegzaam aan de wallen van het kasteel aan haar te competeeren, durven uytten, zo als hier boven reeds is aangewezen.
De voornaamste toeleg behoord altijd te zijn de Maccassaaren in zodaanige staat met de overige bondgenooten te houden, waar in zij door 's Ed. Comp. overwinningen in den jaaren 1667 en 1669 gebragt zijn, na dat bij het Bongays contract meede tot bondgenooten nevens de andere zijn aangenomen,
| |
| |
ten dien eynde is ook de Comp, bij het 25 articul van dit contract gemagtigd, over alle verschillen als eerste bondgenoot naar 's lands wetten te disponeeren.
Het ontbreekt aan geene goede wegwijzers om alles te dirigeeren, waar toe de contracten konnen strecken en de gerespecteerde ordres successive van haar Hoog Edelhedens, van welke er veele in deezen eerbiediglijk geciteerd worden, indien maar de bondgenooten zo overtuygd waaren van 's Comps. weldaadigheyd, gelijk de welmenende in d' eerste tijden der conquesten geweest zijn, en de kwaade geintentioneerden zodaanig door 's Comps. magt afgeschrikt, waar van het gevoel de Maccassaren weder uyt het geheugen begint te gaan.
55. Bij het leven van den ouden Radja Palacca was het geheugen der Boniers nog vol van haare ellenden en der ijszelijke wreedheeden haar door de Maccassaren aangedaan, voornamellijk onder de regeering van Poeana Pakka Koa, koning van Boni, beter nu bekend onder de naam van Matinroe ri Boekaka; dog deeze onderdrukkingen zijn nu uyt gedagtenis geraakt, en daar toe is het fundament reeds gelegd bij leven zelf van gemelden ouden Palakka, door de vermengde huwelijken der Boniers en Maccassaaren, nu voor een groot gedeelte tot een volk zijnde geworden, het welk juyst niet vreemd is, zelfs de toeleg van gemelden Radja Palacca geweest te zijn, om de nakomelingen van zijn zuster (dewijl hij zelf geene posteriteyt had) Ipapolabona, na haar overlijden genaamt Matinroë ri Attang a Passara, uyt haar huwelijk met den jongen Pakka Koa of Matinroe ri Timoeroeng, tot beheerschers te doen worden van geheel Celebes, het welk reeds aan deezen alleenlijk door het onzag der Ed. maatschappij zig zo groot gemaakt hebbenden vorst tot nu ter tijd toe (om van het mindere niet te spreeken) voornamentlijk gelukt is geweest omtrent Boni, Goah, Loewoe en Lopeeng.
56. Gemelde Radja Palacca, door zijn aanzien bij d'Ed. Comp. als zig door dappere bedrijven gedistingueerd hebbende, zo op de westkust van Sumatra in het jaar 1666, ten dienste der
| |
| |
zelve maatschappij, als vervolgens op Celebes &c., en door d'introductie der bondgenooten, om te accedeeren tot de contracten, mitsgaders daar na ook door dezelve middelen zig gevestigd hebbende in het rijk van Boni, met agterstellinge van den wettigen erfprins Pakka Koa, heeft toen ook door zijn eygen magt geusurpeerd de superioriteyd over de andere bondgenooten, verre boven het vermogen dat ooyt d'Ed. maatschappij, aan welke dog het onbetwistbaar primaatschap is competeerende, geexerceerd heeft, op welk sujet zeer aanmerkelijk zijn de woorden gecontineerd bij haar Hoog Edelheedens missive den 6 Jann. 1669 herwaards geschreven, die ten opzigte van den koning van Loewoe, urgeerende de absolute aanstelling en erkentenis van den koning van Boni tot hoofd der gezamentlijke bondgenooten, onder andere merkwaardige redenen van deezen inhoud zijn: ‘Hierom oordeelen wij het ‘ook hoog noodig te zijn, dat ue. bij gelegentheyd aan Radja Boni dat misverstand van Radja Loewoe nader voorhouden, en met discrete dog significante termen doen bemerken en in den grond verstaan, dat alle de bondgenooten vrij zijn, en d' E. Comp. wel de eerste is, dog niet om over d' andere te heerschen; waarom door betragting van regt en billijkheyd te bezorgen, dat yder bondgenoot bij zijne regten en vrijheden geconserveerd worde, en alzo d' een den anderen niet kome te overheerschen, een lesse zijnde, die voor hem bijzonder zwaar om te verstaan, onaangenaam om te houden, en zeer contrarie om te practiseeren valt, en daarom op zijn tijd al meermalen ingescherpt zal moeten worden.
Behalven dat dit de contracten ook doceeren zullen aan uw Ed. in haar Hoog Edelens successive ordres nog veele diergelijke opmerkelijke plaatzen te voren komen.
57. De convocatie der bondgenooten, mede een bij na vervalle zaak zijnde, zal ik daar over niet breedvoerig zijn; dat dezelve aan de Ed. Comp. competeerd, is volkomen openbaar ter oorzaak van den rang, die dezelve onder de bondgenooten is houdende; zie missive van haar Hoog Edelhedens van 5
| |
| |
Maart 1697, met 6 Januarij 1699, en verders de secreete brieven van Hooggemelde in datis 6 October 1701 en 6 Januarij 1702, waar in uw Ed. ook zult vinden, dat door dusdaanige vergaderinge publique of private doodstraffe kan worden beslooten en voor gecommitteerde bondgenooten geexcuteerd etc.; zonder d' aangematigde authoriteyt van Boni heeft zulk een generale vergadering al bij tijden van den ouden Palacca en zijnen hem in 1696 opgevolgd zijnde neeff bezwaarlijk konnen bij den anderen gebragt worden, het welk nu nog met veel meer moeyte zoude uyt te voeren zijn, waar van de redenen onder de wisselvallige regeeringe der overleedene koninginne, en het nog kleyn pouvoir van den nu gesuccedeerden vorst, op dat ik niet al te langwijlig worde, zeer wel bij uw Ed. konnen afgelegd worden.
58. Verdeeldheyd onder de bondgenooten, hoe wel dezelve in vreede met den anderen continueeren, is heylzaam voor de Ed. Comp. en vorsten aan te houden, die aan dezelve toegedaan zijn; maar hoe moeijelijk dat voor ons en gevaarlijk voor zodanige vorsten is, ziet men uyt de deerniswaardige voorbeelden van Aroe Bakka, nu Matinroe ri Lalemon, alleenlijk uyt na ijver, om zijn vrije toegang in het kasteel en zijn gepermitteerde correspondentie met haar Hoog Edelhedens, mitsgaders veelvuldige eere door Hooggemelde regeeringe aan hem als den getrouwsten bondgenoot beweezen, door bevel van den ouden Radja Palacca (vollen broeder van zijne beyden vrouwe Daun roe en Daompo, bij gifte van haar gemaal Datoea ri Tjita) op een zeer moorddadige wijze neffens zijnen zoon en andere op het eygen gebied der Ed. maatschappij omgebragt, mitsgaders van den afgezetten koning van Boni, daar na koning van Loopeeng, broeder der laatst overledene koninginne Topawara, nu Matin ri Becella genaamd, die geweldadiglijk door de Bonische superieuriteyt belet zijnde bij 's Ed. Comp. over te komen, met alle zijne kinderen tot zeven in getal en nog drie andere perzoonen op een horible wijze, uyt bevel van zijne gemelde zuster is vermoord geworden tot
| |
| |
Becella in Loewoe, werwaards men haar gevangelijk had weg gevoerd.
Indien de tegenwoordige koningin van Tannete, na haar broeders omkomen, zig eerder aan Boni als aan d'Ed. Comp. geaddresseerd had, zij hoefde nu niet beschermd te worden, want het zijn niet haare kleyne en eguale vijanden die genoemd worden, tegen welke zij zig tot heeden gemakkelijk zoude konnen staande houden, maar de hoven van Boni en Goah (of het grootst gedeelte daar van), die zo niet volstrekt in 't openbaar, dog op een heymelijke wijze door de tweede en derde hand aan de op d'Ed. Comp. hun vertrouwen vestigende bondgenooten hard vallen, welke om deze reden den uyttersten trap van veragtelijkheyd in hunne oogen bereyken; dan dewijl de nu regeerende koning om zijn halve broeder Topalleara bovengem. in dezelve ongelegenheyd veele jaaren geweest is, met nog drie andere zijner broederen, is het te hoopen, dat hij bij vervolg zijner regeeringe billijker gevoelens zal aanneemen, en dat hij zelve een diergelijke verdeeldheyd, vrij toegang tot d'Ed. Comp. en protectie der bondgenooten zeer nut zal agten voor het algemeene welzijn; want het is zelf zijn eygen zaak te beletten de groote harmonie tusschen Boniers en Maccassaren, door dewelke gestijfd door de quade desseinen van Caraëeng Tello anderzinds zoude konnen tot rijpheyd gebragt worden, die zo dangereuze aparentie, dat de Bonische heerschappij wel eens zou konnen vallen op Aroe Palakka, moeder van den koning van Goah, of wel op die hoogheyd zelve; in welk geval het zeer onberaden van zijn Bonische hoogheyd zijn zoude, om den toevlugt tot 's Comps. bescherming te negligeeren, het welk ook contrarieeren zoude de meenigvuldige betuygingen mij door zijn hoogheyd verscheydene maalen in de maand Juni laastleden, zo in persoon, in het geheym en in het publicq, ter presentie van veele rijksgrooten en bondgenooten, als door last aan de oppertolk Muller gedaan; het is derhalven altijd voordeelig voor d'Ed. Comp. en het generale bondgenootschap, eenige misnoegde
| |
| |
princen uyt dezelve aan onze zijde te hebben, om bij t'zamenspanning en vereeniging van Boni en Goah een goeden aanhang onder de bondgenooten te konnen maaken tot ons faveur, behalven den dienst die men, in zoo onverhoopt geval, van eenige Overwalsche bondgenooten en de onderdaanen zoude konnen trekken, voornamentlijk indien dezelve door de onderdruckingen van onze eygene dienaaren niet van ons afkeerig gemaakt worden; dog het is waarschijnlijk dat deeze koning in de regeeringe continueerende, indien het zijn hoogheyd maar niet ontbreekt aan resolutie, zulke schadelijke aanslagen als waar van zo eeven omtrent de zamenspanninge van die van Boni met de Maccassaaren gesprooken is, zal tragten voor te komen; want buyten het geen ten zijnen opzigte gezegt is aangaande de reeds bij hem zoo lang genotene Comp. protectie, weet zijn Hoogheyd zeer wel, dat den Maccassaar bij zoodanig een niet aparente omwentelinge tot ons nadeel enkel zijn eygen grootheyd met Bonis geheelen ondergang zoude zoeken.
59. Na het bekomen der goedkeuringe van haar Hoog Edelheedens op des konings aanstellinge, zal het vernieuwen en beëedigen der contracten noodzakelijk zijn, volgens voorbeeld van 4 Aug. 1716 en andere.
Tot hier toe waren deeze aantekeninge in gereedheyt bij u wel Ed. aankomste; de veranderingen zederd voorgevallen zijn u wel Ed. derhalven bekend.
60. De eerste Tomarilalang, waar van gemeld § 14, is in Juli op Bontoala overleeden, hetwelk ons vrij nadeelig is, door dien deeze minister tot billijkheyd inclineerde en de eenige aan het Bonis hof was, die de onverdraaglijke geweldenarijen der Bonische prinsjes tegen onse ingezetenen en onderdaanen nog naar zijn vermogen durfde tegen gaan; hij was volle neeff des konings, zijnde zijn vader een broeder (dog meede van een mindere moeder) geweest van den koning van Boni Matinroe ri Naga Oelang.
Veel minder schadelijk verlies heeft men in de maand Augusti geleeden met het sterfgeval binnen de Boegis van den
| |
| |
op § 17 beschreven Djemma Togang, die nooyt ten opzigte van d' Ed. Comp. zig billijk heeft betoond en ook bij zijn eygen natie meerendeels niet geregretteerd word.
61. De verzoening tusschen de bondgenooten Bonis en Tanete op de aan mij daar toe zig aangeboden hebbende gelegendheyd geschied, en door u wel Ed. bijgewoont zijnde, zoude het alleenlijk de prolixiteit deezes doen toeneemen, daar van breeder verhaal te doen; daar en boven blijkt deeze zaak in alle haare omstandigheden bij de resolutie dezer regeringe van den 24 Juli en het dagregister van 17, 18, 21, 22, 23 en 27 daar toe relatif.
62. Eyndelijk heeft men den 15 September beweeging gemaakt met klagten omtrent het gevoel van het Bonische prinsje Tjalla Paneki, onder § 13 en 14 aangehaald, maar bij het Bonis hof beschuldigd den geweezen tolk in de zuyder provincien Frans Fransz., welken aangaande het dog waarschijnlijk is, dat hij de beweegende oorzaak niet zijnde, alleenlijk de geweldige beveelen van zijnen resident Beens, en, zoo hij voorgeeft, ook door geweld genoodzaakt in het ataqueeren van Tjalla Panekis vaartuyg heeft uitgevoerd gehad.
63. Dat de Maccassaaren in der daad een volkomentlijk geconquesteerd volk zijn met alle derzelver dependentien blijkt behalven het reeds hier voor bij gebragte uyt haar Hoog Edelhedens missive van den 18 Maart 1672, 14 Februarij 1700 en veele andere plaatzen.
Zo als ook de Boniers bij d' acte der bezweringe van de contracten plegtiglijk betuygen, ‘dat d' Ed. Comp. haar uyt slavernije verlost en de hoofden op haare ligchaamen behouden heeft.’
64. Maar alle actien of pretensien van die van Boni of Goah geheel af te wijzen, zo als de heer Gobius wat positif zegt, is, mij dunkt niet billijk; dog het geen zijn Ed. daar bij voegd, is een regtmaatige voorwaarde, ‘bijzonder als die als die duyster waren, alzo alle twijffelagtige dingen, zo lang zij niet klaar zijn, bij den hoofd-bondgenoot behooren; anders was er hier nooyt gedaan werk.’
| |
| |
65. Het was wezentlijk van meer nut geweest de Maccassaarsche hoven, bij de laatste ten tijde van de heer Smout gemaakte contraeten, tot grooter verneederinge en vernietiginge van vermogen te brengen, als dezelve op te leggen een voldoeninge van oorlogs lasten, die zij noyt, ten ware in zeer langen tijd, en dan nog door magt genoodzaakt, zullen betaalen.
66. Het is ook mijn gevoelen, dat de onderhouding der contracten bij alle de bondgenooten voor ons zeer faciel zoude zijn te effectueeren, indien het haar Hoog Ed. Gr. Agtb. bij renfort van militie uyt Europa zal behagen, het guarnisoen zo voor dit kasteel als alle de buyten posten te vermeerderen en te houden op 750 of 800 koppen, primo plan, behalven de noodige bediendens tot het geschut en de gerequireerde zeevaarende tot de bekruyssingen en andere diensten, waar door deeze provincie met alle haare aanhangselen in zodanige verzekerdheyt en bloey zoude konnen gebragt worden, dat men nimmer voor eenige verderffelijke troubles hadde te dugten, en den onderdaan in geduurige gerustheyd zijnde, de landbouw en koophandel, derhalven ook 's Ed. Comp. inkomsten op een aanmerkelijke wijze toeneemen.
D'Almogende bestiere het, dat uw Ed. regeeringe daar van het werktuyg zij, en deezen welstand verkreegen zijnde, moge aanschouwen; terwijl na wensch van menigvuldige zegeningen en uw Ed. spoedige herstellinge tot volkomene gezondheyd, die tot waarneeminge van dit gewigtig en laboreus gouvernement zo nodig is, met veel achting mij noeme
Mijn Heer!
Uw Ed. ootmoedigen dienaar (was getekend) Johan Gideon Loten.
Maccassar. In het kasteel Rotterdam, den 17 Oct. anno 1750.
| |
| |
Hierop volgt eene: Aanwijzinge van bouwingen, verbeeteringen en vernieuwingen, zeederd het gouvernement bij mij is overgenomen tot het transport aan uwel ed.
Voort successive laaten maaken.
38. ps. affuyten, als:
31 ps. voor de bolwerken dezes kasteels.
6 ps. voor Boelecomba.
1 ps. voor Maros.
71. ps. wielen, namentlijk:
57 ps. voor de bolwerken.
12 ps. voor Boelecomba.
2 ps. Maros.
44. ps. assen, te weeten:
38 ps. voor de bolwerken.
6 ps. voor Maros.
52. ps. Rampaarden voor de Pantchiallang, de Snip, de buytenposten Boelecomba, Maros en Buuren op Pantjana.
Maccassar in 't kasteel Rotterdam, den 17 October 1750.
|
|