Berigten van het Historisch Genootschap te Utrecht. Deel 5
(1853-1856)–Anoniem [tijdschrift] Berigten van het Historisch Gezelschap te Utrecht–
[pagina 138]
| |||||||||||||||||
Nalezingen op de proeve eener geschiedenis van het geslacht van Nyenrode.Voorwoord.In de Berigten van het Historisch Genootschap te Utrecht, vierde deel, eerste stuk, bl. 3-123, is door mij eene proeve gegeven van eene geschiedenis van het geslacht van Nyenrode, uit oorspronkelijke stukken bewerkt. Sedert werd door jr. J. Ortt van Schonauwen, te Utrecht, lid van het Historisch Genootschap, welwillend aan mij medegedeeld eene hoogst belangrijke verzameling van oude bescheiden en losse aanteekeningen omtrent de ridderhofstad en het geslacht van Nyenrode, vroeger bijeengebragt en met eigene oordeelkundige opmerkingen verrijkt door den ijverigen heer jr. mr. N. Warin, in leven drost van Muiden. Behalve de afschriften van al de reeds door van Mieris en andere schrijvers uitgegevene oorkonden betrekkelijk Nyenrode, behelst deze verzameling: 1o. De oorspronkelijke registers van het leenhof van Nyenrode, waarvan het eerste boek de leenen bevat, uitgegeven door Johan, heer van Nyenrode (1430-1454); terwijl zich daarin ook nog verscheidene leenbrieven van diens voorgangers, Otto, heer van Nyenrode (1396-1430), en Gijsbrecht, heer van Nyenrode (1351-1396), bevinden. Deze leenregisters loopen geregeld door tot na den dood van Willem Turck, die in 1505 met de erfdochter van Nyenrode huwde, - en zijn door ge- | |||||||||||||||||
[pagina 139]
| |||||||||||||||||
lukkige omstandigheden in 1733 en 1740 weder bijeengebragt door Johan Ortt, toenmaals heer van Nyenrode. 2o. Een aantal afschriften van nog onbekende brieven, betrekkelijk het geslacht van Nyenrode, welke, naar het schijnt, gediend hebben als bewijsstukken in het regtsgeding, door Josina van Schagen, van 1531 tot 1541, tegen Willem Turck, heer van Nyenrode, gevoerd. Deze stukken werden, althans gedeeltelijk, in 1739 door den heer Ortt voornoemd aangekocht uit den boedel van Simon van Eykelenberg te Alkmaar. Ook jr. J.W. van Sypesteyn, te 's Hage, niet aarzelende om eenige stukken omtrent Nyenrode, welke in zijn bezit zijn, aan de geschiedenis dienstig te doen zijn, heeft mij, op mijn verzoek, met de meeste bereidwilligheid ter inzage toegezonden: 1o. Een inventaris van charters omtrent Nyenrode, afkomstig uit de verzameling van Cornelis van Alkemade, wiens handteekening, benevens het jaar 1698, daar boven geschreven staat. Op deze lijst vindt men ook verscheidene meer of min belangrijke oorkonden vermeld, welke van elders niet bekend zijn. 2o. Twee brieven of liever vertoogen omtrent het geslacht van Nyenrode, door den heer Warin voornoemd geschreven aan den heer Rendorp, secretaris der stad Amsterdam, en opgesteld uit de leenregisters van Nyenrode en de overige bescheiden, in zijne boven gemelde verzameling berustende; benevens twee door mij reeds uitgegevene verklaringen omtrent den stam van Nyenrode en nog twee tafels van dat geslacht. Het zijn voornamelijk uit deze nieuwe bouwstoffen en uit enkele nog ongebezigde gedrukte bronnen, waarop mijne aandacht vooral door de aanteekeningen van den heer Warin werd gevestigd, dat de navolgende nalezingen op mijne proeve eener geschiedenis van het geslacht van Nyenrode zijn opgesteld, die bij deze aan de beminnaren der hier te lande nog steeds verwaarloosde Geslachtkunde door mij met de meeste bescheidenheid worden aangeboden. Utrecht, 31 Maart, 1854. J.J. de Geer. | |||||||||||||||||
[pagina 140]
| |||||||||||||||||
Nalezing I.
| |||||||||||||||||
[pagina 141]
| |||||||||||||||||
I. Gijsbert van ruele, ridder, dienstman van den bisschop van Utrecht. Hij leefde in 1249, 1271, 1272, 1277 en 1287, doch was in 1290 bereids overleden. Ook hij voerde goud met de fasce van keel en verwekte:
II. Loef van Rueel, die in 1316 als getuige van Gijsbert Uten Gooi, en in 1317 als gemaal van vere Alijsen, dochter van vere Agnese, voorkomt. Hij was vader van Arnold genaamd Loef, of Arnold Loef van Rueel, die in 1313 en 1317 als kanonnik van St. Jan, in 1324 als kanonnik van den Dom, en in 1331 en 1338 als proost van St. Jan te Utrecht bekend is en op den 1en November 1340 overleed. III. Gerard Splinter van Rueel, die in 1277 als broeder van den ridder gijsbert van rueel (sub 1), en in 1290 als ridder en oom van gijsbert van rueel, schildknaap (sub 1), wordt vermeld. Ook hij voerde voor wapen een veld van goud met de fasce van keel, waarboven, als onderscheidsteeken van een jongeren | |||||||||||||||||
[pagina 142]
| |||||||||||||||||
zoon, een baarstel van azuur met vijf takken of voeten, benevens het omschrift: s. gerardi splinteri de ruele militisGa naar voetnoot1). Deze gerard splinter van rueel nu schijnt, als jonger zoon, door zijn vader gijsbert van rueel te zijn uitgezet met een landgoed, gelegen tusschen de Vecht en den ouden dijk of weg, welke naar het dorp Breukelen leidde, en heeft dáár, vermoedelijk omstreeks het midden der dertiende eeuw, een kasteel gesticht, waarnaar zijne afstammelingen den naam van nyenrode hebben gevoerd. Op de Stichtsche wapenkaart, uitgegeven door den heer van Asch van Wijck, wordt nog een wapen gevonden, gelijk aan dat van Rueel, goud met de fasce van keel, waarbij de naam van anxtel vermeld staat. Het kan zijn, dat ook een jonger zoon uit het geslacht van Rueel door zijn vader werd uitgezet met eene landhoeve of zate, gelegen aan het water de Anxster of Anxtel, dat van de kerk ter Aa naar den Oudwijker molen afloopt, en dat deze alzoo de stamvader is geworden van een geslacht, hetwelk, even als het geslacht van Nyenrode, na het uitsterven van den oudsten tak van Rueel omstreeks het midden der veertiende eeuw, het onderscheidsteeken van een jongeren zoon liet varen en het stamwapen van Rueel heeft aangenomen. De leden uit het geslacht van den anxter schijnen zich deels te Utrecht en deels te Amsterdam te hebben nedergezet en worden in de registers dier steden als raden en schepenen vermeld. Een Clawe van den Anxter hield 20 morgen lands, gelegen onder Abcoude, in leen van den ridder Gijsbrecht, heer van Nyenrode (1351-1396). Arend van den Anxter komt voor als leenman en getuige van den ridder Otto, heer van Nyenrode (1396-1434). Een Roemer Arendsz. hield omstreeks dien tijd, of wel vroeger, ook van den hove van Nyenrode in leen de helft van eene hoeve of zate, gelegen in den ban van LoenenGa naar voetnoot2), en Vondel zingt: | |||||||||||||||||
[pagina 143]
| |||||||||||||||||
‘Heer Roemer Arent van den Anxter zagh men treden Als Burgemeester, voor drie eeuwen ruim getelt, Om 's Burgemeesters stoel op 't oud Stathuis te kleeden; Hij voerd' een rooden balk met eere in 't gouden velt, De perkementen zelfs getuigen van dit zegel’Ga naar voetnoot1). | |||||||||||||||||
Nalezing II.
| |||||||||||||||||
[pagina 144]
| |||||||||||||||||
waarbij het zoogenaamde landgoed bij Reesveld (terra apud Reesveld) werd omschreven, als grenzende ten oosten aan den weg naar Reesveld (via Reesveldensium), ten noorden aan den weg naar Niwenrode of Nuwenrode (via Niwenrodensium), ten westen aan het land der edele vrouwe Machteld van Foreest (dat weder paalde aan Wilthorst), en ten zuiden aan den zuidelijken kant van Reesvelde. Dit landgoed zou Brederode met het regt van vrijen eigendom mogen verkoopen, doch de eigenlijke en regte tienden daarvan zou hij en zijne nakomelingen van den graaf en zijne nazaten in leen behoudenGa naar voetnoot1). Waar lag nu dat Resveld of Reesvelde, dat Niwenrode of Nuwenrode en dat Wilthorst? Moet er door Niwenrode het later voorkomende kasteel Nyenrode of Nieuwenrode aan den Vechtstroom nabij Breukelen verstaan worden, en zou dan welligt Reesveld gelezen zijn voor Reetveld of RietveldGa naar voetnoot2) en het stamhuis kunnen wezen van een oud geslacht van dien naam, dat, even als de geslachten van Nyenrode en den Anxter, gehouden wordt uit den stam van Rueel te zijn gesproten? Wij laten de beantwoording dier vragen aan meer bevoegden over, hier alleen nog vermeldende, dat een Jacob van Rietveld in 1385 voorkomt als schildknaap en borg van den ridder Gijsbrecht, heer van Nyenrode, en een Jan van Rietveld, omstreeks dien tijd, als leenman van Nyenrode. Willem Jansz. van Rietveld was leenman van Otto, heer van Nyenrode (1396-1434), en een Joost van Rietveld in 1438 leenman en neef van Johan, heer van Nyenrode. Zoo worden vervolgens in 1455 een Jan van Rietveld, in 1484 een Splinter van Rietveld en vervolgens nog anderen als leenmannen en neven der heeren van Nyenrode vermeldGa naar voetnoot3). | |||||||||||||||||
[pagina 145]
| |||||||||||||||||
Nalezing III.
| |||||||||||||||||
[pagina 146]
| |||||||||||||||||
zoon van gijsbrecht voornoemd, te betalen, totdat de nog door graaf Willem verschuldigde som van 1200 ℔ ten volle aan splinter voldaan zoude zijnGa naar voetnoot1), die zich bij die gelegenheid van zijne zijde verbond, om 400 ℔ van deze som aan het huis Nyenrode te zullen vertimmeren. Belangrijk is het intusschen, uit het voorafgaande te ontwaren, hoe de graven van Holland zich van den beginne af aan hebben beijverd, om de vermogende heeren van Nyenrode, - die eigenlijk wegens hunne bezittingen geacht moesten worden tot het sticht van Utrecht te behooren, - aan hunne belangen te verbinden, en hoe het sterke kasteel Nyenrode door hen steeds is beschouwd en gebezigd geworden als een gewigtig bolwerk van Holland tegen de hun vaak zoo vijandige bisschoppen van Utrecht. Deze bijzonderheid blijkt ons nog nader, wanneer wij in de maand April van het jaar 1297 den jeugdigen graaf Jan I. met den bekenden Wolfaard van Borselen op het huis Nyenrode ontmoeten. Jan I. opende, gelijk bekend is, zijn kortstondig bestuur met het bedwingen van een opstand in West-Friesland, waar men weigerde hem voor graaf te erkennen. Hij bragt eene aanzienlijke krijgsmagt bijeen en trok daarmede in de vasten naar Alkmaar. Na een bloedig gevecht op de Vronergeest, onderwierpen zich de West-Friezen, waarop graaf Jan zijn leger ontbond en geheel zijn gebied doortrok, om de binnenlandsche zaken te regelen. Wolfaard van Borselen bediende zich thans van al zijn invloed bij den graaf, die zich bij eene schriftelijke belofte met eede verbond, om in alles den raad van Wolfaard te volgen, nadat deze had gezworen, den graaf naar zijn beste weten in alle zaken met raad en daad te zullen ondersteunenGa naar voetnoot2). | |||||||||||||||||
[pagina 147]
| |||||||||||||||||
Het was dan op den huize NyenrodeGa naar voetnoot1), dat deze overeenkomst op den 30 April van het jaar 1297 tusschen den jeugdigen vorst en zijn gunsteling werd bezegeld en beëedigd, eene verbindtenis, waardoor Wolfaard van Borselen zich groote voorregten en eene hooge magt verschafte, welke hij allengs meer en meer misbruikte en met zijn noodlottig uiteinde heeft geboet. Onze gijsbrecht van nyenrode zou vervolgens in het jaar 1298 tegenwoordig zijn geweest op een steekspel te Rijssel. Gedurende den Vlaamschen krijg verdedigde hij, door middel van het sterke huis Nyenrode, het gebied van den bisschop van Utrecht, die in Vlaanderen gevangen zat, tegen Lambert de Vries en andere edelen, die des bisschops partij uit de stad Utrecht hadden verdreven. Het is evenwel niet waarschijnlijk, dat het slot Nyenrode toenmaals eenige schade hebbe geleden: want graaf Willem III. van Holland bekende wel in het jaar 1311, - bij gelegenheid dat gijsbrecht van nyenrode aan hem den eigendom van het slot Nyenrode opdroeg, - aan dezen edelman 2000 ℔ zwarte tournooisen schuldig te zijn, wegens zekere schaden, welke gijsbrecht in het jaar 1296, als bondgenoot der grafelijkheid, door bisschop Willem van Mechelen had geleden; maar deze vorst maakte toen volstrekt geene melding van schaden, ook in den Vlaamschen krijg aan de goederen van Nyenrode toègebragt. En toch, hadde het huis Nyenrode in dien tijd iets te lijden gehad, dan | |||||||||||||||||
[pagina 148]
| |||||||||||||||||
zou graaf Willem daarvan in den voormelden brief van het jaar 1311 gewaagd moeten hebben, daar hij in 1304, als oudste zoon des graven van Holland, zich o.a. had verbonden, om aan gijsbrecht van nyenrode uit de goederen van het Sticht of uit die der vijanden alle schaden te vergoeden, welke deze in den dienst van den Utrechtschen bisschop, toen bondgenoot van Holland, of in den zijnen zou mogen lijdenGa naar voetnoot1). Ook is het niet te vermoeden, dat zoodanige schaden, welke gijsbrecht in 1304 mogt hebben geleden, vóór 1311 reeds vergoed zouden zijn, terwijl de graaf toen de schadevergoeding van 1296 aan gijsbrecht nog schuldig was. Gijsbrecht van nyenrode komt in het jaar 1311 ook nog als schildknaap voor. Hij zegelde toen met Johan van Alblas, die, naar men meent, met eene zuster van gijsbrecht gehuwd zou zijnGa naar voetnoot2) geweest, en voerde ook voor wapen een veld van goud met de fasce van keel en een baarstel van azuur met vijf voeten, benevens het omschrift: s. giselberti de nienrodeGa naar voetnoot3) | |||||||||||||||||
Nalezing IV.
| |||||||||||||||||
[pagina 149]
| |||||||||||||||||
openen; en vóór het jaar 1333 verbond hij zich in den echt met eene dochter van den ridder nicolaas persijn, heer van Velsen en Waterland, die in 1304 bij Duiveland was gesneuveld. Onze splinter schijnt door dit huwelijk o.a. verkregen te hebben eenige goederen, gelegen in Maasland en de Lier: want in het jaar 1333 oorkonde Jan Persijn, de zoon van Nicolaas voornoemd, dat hij aan Albrecht Taerninc, priester, verkocht had 16 morgen lands, gelegen in Maasland en geheeten het Burgland, dat grensde ten noorden aan eene wetering, ten zuiden aan splinter van nyenrode en ten westen aan den paap van Zoeterwoude; en in 1343 gaf splinter van nyenrode, schildknaap, zijn regt op 7 m. lands, gelegen in de Lier en voorzien met eene woning, welke aan wijlen den ridder Gerrit van Raaphorst had toebehoord, over tot behoef zijner nicht van der Horst, dochter van den voornoemden Gerrit van Raaphorst. Buiten zijne echte nakomelingenGa naar voetnoot1) liet gerard splinter van nyenrode eenen bastaardzoon na, genaamd Gijsbert Cruisberg, wiens zoon, ook Gilbert Cruisberg geheeten, huwde met eene Wendelmoet. Hare dochter Dirk was echtgenoote van Berend Kreyt en had, naar het schijnt, eenen voorzoon, Jan Taets, die in 1455 als zoodanig voorkomt en in 1480, als gekoren voogd en momber van Johanna Bernts dochter, Willem Spikers moeder, afstand deed van een aan haar besproken lijftogtGa naar voetnoot2). | |||||||||||||||||
Nalezing V.
| |||||||||||||||||
[pagina 150]
| |||||||||||||||||
ger van gerard splinter van nyenrode en eene dochter van nicolaas persijn van velsen en waterland, in de geschiedenis op als een strijdhaftig ridder van Holland en vermoedelijk ook reeds als heer van NyenrodeGa naar voetnoot1). Na het verlies van den slag op de Maas, waar heer Diederik van Brederode, als een hoofd der Hollandsche benden, ter hulpe van keizerin Margaretha had gestreden, werd, nog in dat zelfde jaar 1351, het slot te Brederode op last van hertog Willem van Beijeren, door onzen gijsbrecht van nyenrode belegerd. Straks was Brederode genoodzaakt, om zijn kasteel aan den Hertog over te geven, en wel bij een verdrag, waardoor hij het bestuur en de zuivere inkomsten zijner goederen niet alleen, maar ook gedeeltelijk zijne vrijheid verloor. Als ridder en des Hertogen maarschalk over de krijgsmagt, welke het huis te Brederode had belegerd, bezegelde gijsbrecht van nyenrode, met de steden Haarlem, Amsterdam en Medemblik, dit voor heer Diederik zoo nadeelig en zoo vernederend verdragGa naar voetnoot2). In het jaar 1351 had dus gijsbrecht van nyenrode bereids de ridderlijke waardigheid verworven, ofschoon hij toen nog naauwelijks den leeftijd van dertig jaren bereikt kon hebbenGa naar voetnoot3). Het beleg van het slot te Brederode leert hem verder kennen als een der voornaamste aanhangers en hoofden der partij van edelen en steden, welke zich in het jaar 1350, bij het uitbarsten der later zoogenaamde Hoeksche en Kabeljaauwsche twisten, aan de zijde van hertog Willem, tegen zijne Moeder, hadden geschaard. Hij had ook waarschijnlijk reeds vroeger blijken gegeven van dien ridderlijken moed, waardoor hij zich later meermalen boven andere edelen onderscheidde, welke hij evenzeer in vermogen en in aanzienlijke bloedverwanten overtrofGa naar voetnoot4). Zoo steeg hij al hooger in des Hertogen gunst, | |||||||||||||||||
[pagina 151]
| |||||||||||||||||
die hem op den 22 Maart 1354 of wel 1355 tot baljuw van West-Friesland, Kennemerland en het huis Nieuburg, bij Alkmaar, aanstelde; welke bediening gedurende het korte bewind van keizerin Margaretha en onder het verbeiderschap van hertog Willem, door den boven vermelden Diederik van Brederode, nyenrodes doodelijken vijand, was bekleedGa naar voetnoot1). Tijdens den oorlog, welke op nieuw in de jaren 1355 en 1356 tusschen Holland en het Sticht met afwisselend krijgsgeluk werd gevoerd, was het nyenrode, die door hertog Willem tot hoofdman van Amsterdam, Amstelland, Waterland, Zeeburg en het slot van Naarden werd verheven. Ook deed hij toenmaals, op last van den hertog, zijn kasteel Nyenrode met krijgsvolk bezetten, waarbij deze vorst beloofde, hem, volgens zeggen van den heer van IJsselstein en den heer van Egmond, alle schaden te zullen vergoeden, in geval dit slot door den bisschop van Utrecht gebroken, of omvergeworpen mogt wordenGa naar voetnoot2) Wij hebben reeds elders vermeld, welk aandeel in dezen oorlog door gijsbrecht van nyenrode is genomen, hoe hij, aan de zijde van Jan van Egmond, tegen de stedelingen van Bunschoten met voordeel streed, maar vervolgens, als hoofd der Hollandsche krijgsbenden, in een hevig gevecht met de burgers van Amersfoort zwaar gewond en voor halfdood van het strijdperk binnen zijne legerplaats te Naarden werd teruggebragtGa naar voetnoot3). Het was gewis tot belooning der diensten, door gijsbrecht van nyenrode in dezen oorlog aan Holland bewezen, dat hij op den 23 November 1356 of 1357 door hertog Willem in de bediening van het baljuwschap van West-Friesland, Ken- | |||||||||||||||||
[pagina 152]
| |||||||||||||||||
nemerland en het huis Nieuburg nader werd bevestigd en daarvoor eene bepaalde bezoldiging verkreeg. In het begin van het volgende jaar 1358 was hertog Willem van Beijeren door krankzinnigheid tot de regering onbekwaam geworden en door zijn broeder Albrecht als ruwaard in het bewind zijner graafschappen opgevolgd. Het was vooral aan de Hoeksche partij, dat hertog Albrecht zijne verheffing had te danken: en zoo werden dan ook aanvankelijk de Hoekschgezinde edelen, ten koste der Kabeljaauwsche, bijzonder door hem begunstigd. Nadat heer Diederik van Brederode in het jaar 1351 genoodzaakt was geworden, om zijn kasteel bij verdrag over te geven, bleef hij niettemin der partij van Margaretha getrouw en geraakte daarna in des Hertogen gevangenis, totdat hij in de maand December van het jaar 1354, na het verdrag van verzoening tusschen de Moeder en den Zoon gesloten, zijne volkomene vrijheid herkreeg, benevens de heerschappij van Brederode, waarmede hij later in Februarij 1356 door hertog Willem, als wettig graaf van Holland, nog nader werd verleidGa naar voetnoot1). Sedert treffen wij onzen Brederode, even als andere edelen van Margaretha's partij, weder in dienst van hertog Willem aanGa naar voetnoot2); en toen nu hertog Albrecht tot beschermer des lands was verheven, moest het aanzien van heer Diederik noodwendig toenemen bij een vorst, die der partij was toegedaan, waarvoor Brederode vroeger goed en bloed en vrijheid had veil gehad. Welk eene schoone gelegenheid bood zich thans voor den fieren edelman aan, om zich op gijsbrecht van nyenrode, zijn persoonlijken vijand, te wreken, die hem immers in het jaar 1351 door kracht van wapenen tot een knellend en vernederend verdrag met hertog Willem had genoodzaakt, en die sedert nog tot eene waardigheid was verheven, welke heer Diederik van Brederode vroeger had be- | |||||||||||||||||
[pagina 153]
| |||||||||||||||||
kleed, doch door zijne gehechtheid aan Margaretha's partij schijnt verloren te hebbenGa naar voetnoot1). En zoo wist deze dan ook eerlang door zijn invloed bij hertog Albrecht te bewerken, dat zijn oudste zoon Reinoud van Brederode, in plaats van gijsbrecht van nyenrode, tot baljuw van West-Friesland en Kennemerland werd aangesteld. In dezen tijd werden des graven hoogste ambtenaren, die over de onderscheidene gedeelten der graafschappen geplaatst waren, nog niet voor hun leven aangesteld, en konden, zoo vaak het den graaf goeddacht, door anderen vervangen worden; maar, kwam een vorst te sterven, of werd hij op de eene of andere wijze van de regering verstoken, dan hielden alle ambtenaren regtswege op, ambtenaren te zijn, en werden door den nieuwen landsheer, of voor eenigen tijd bevestigd, of als te voren weder aangesteld, of wel, indien de vorst het verkoos, van hunne posten beroofdGa naar voetnoot2). Na zijne verheffing tot ruwaard des lands, had hertog Albrecht dus het regt, om Reinoud van Brederode tot baljuw van West-Friesland en Kennemerland aan te stellen; doch hij beging niettemin een staatkundigen misslag, door, nevens reeds andere aanzienlijke edelen, ook den stoutmoedigen en vermogenden nyenrode tegen zich in het harnas te jagen. De nieuwe baljuw ging dan, om zijne bediening te aanvaarden: maar in de duinen bij Kastrikum gekomen, viel hij onverwachts in eene hinderlaag der Kabeljaauwschen en redde ter naauwernood zijn leven in de kerk van dat dorp. Het is onzeker, of nyenrode bij dezen verradelijken aanval tegenwoordig zij geweest, ofschoon de verdere loop der omstandigheden doet vermoeden, dat hij, als laatstelijk gewezen baljuw en | |||||||||||||||||
[pagina 154]
| |||||||||||||||||
als persoonlijk vijand der Brederodes, een der aanleggers van dat feit zal zijn geweest. Door de ingezetenen van Kastrikum teruggedreven, bergden de Kabeljaauwschen zich deels op het nabij gelegen slot van heer Wouter van Heemskerk en deels binnen Delft, welke stad toen ook openlijk tegen hertog Albrecht was opgestaan en op den 11 December 1358 slechts kortstondig met hem werd verzoend, op voorwaarde o.a., dat diegenen, welke bij de hinderlaag te Kastrikum tegenwoordig waren geweest, behoudens lijf en goed, het land zouden ruimenGa naar voetnoot1). Het was op het huis te Heemskerk, dat Diederik van Brederode tusschen de jaren 1351 en 1355 als gevangen van hertog Willem van Beijeren had gezucht, en wel onder bewaking van Gerrit van Heemskerk, één der vurigste voorstanders der partij van dien vorst. Door nu de Kabeljaauwschen te beschermen, die Reinoud van Brederode, Diederiks zoon, in de duinen van Kastrikum hadden willen dooden, deed dus Wouter van Heemskerk, de zoon van Gerrit voornoemd, slechts de oude veete van zijn geslacht tegen dat van Brederode blijkenGa naar voetnoot2), eene veete, die hij overigens met nyenrode deeldeGa naar voetnoot3). Terwijl nu het slot te Heemskerk, op last van hertog Albrecht door Dirk van Polanen belegerd, en eerst bij verdrag van den 24 Maart 1359 werd gewonnenGa naar voetnoot4), hadden gijsbrecht van nyenrode en andere edelen zich intusschen aangesloten aan heer Jan van Arkel, een der magtigste Kabeljaauwschgezinde edelen, die zich bereids vele geweldenarijen had veroorloofd. Door dezen gedreven, vertoonden zij zich onverwachts in het begin der maand Maart van het jaar 1359 binnen Delft, stelden zich dáár aan het hoofd der weerspannige poorters en aangeworven benden, verwoestten de kasteelen van Binkhorst en | |||||||||||||||||
[pagina 155]
| |||||||||||||||||
Polanen, ja, dreven hunne stoutmoedigheid zelfs zoo ver, dat zij omstreeks den 22 Maart, terwijl de Ruwaard zich te Leiden bevond, een inval deden in den Haag, des Hertogen gevangenissen aldaar openbraken en eenige opgeslotenen van hunne partij verlosten, die zij met zich in zegepraal naar Delft voerdenGa naar voetnoot1). Hertog Albrecht deed volle heervaart ter landweer door geheel Holland beschrijven, vertrok op den 4 April 1359 met een talrijk leger uit den Haag en sloeg aanvankelijk zijn hoofdkwartier op de vlakte bij Rijswijk neder, van waar hij de vijandige stad van verre begon te benaauwen, door haar den toevoer af te snijden en de wegen, die tot haar leidden, te sluiten. Daarna, op den 23 April, verliet hij zijne legerplaats te Rijswijk en rukte voort tot de KerstangeGa naar voetnoot2) voor Delft, ten einde de stad thans naauwer in te sluiten en zijne vanen voor hare muren te planten. Na eene hardnekkige verdediging van ruim tien weken, gaven de poorters, op het einde beducht voor al de onheilen van een dreigenden storm, zich kort vóór den 14 Junij aan de genade van Machteld, gravinne van Holland, en aan die van 's lands Ruwaard overGa naar voetnoot3). Doch nyenrode en andere vreemde edelen hadden, naar luid der kronijken, nog vóór de overgave, de stad geruimd en gelukkig het slot te Heusden bereikt. Bij het verdrag van den 20 Mei 1359, hetwelk door hertog Albrecht ter verzoening aan de poorters van Delft was gesteld, doch toen nog niet door deze schijnt aangenomen te zijn, werd aan gijsbrecht van nyenrode en zijne vrienden de keus gelaten, om, hetzij met de stad, hetzij met den heer van Arkel, die een voornaam deel in den Delftschen opstand genomen en gijsbrecht en diens vrienden derwaarts had gezonden, - in den zoen begrepen te wordenGa naar voetnoot4). | |||||||||||||||||
[pagina 156]
| |||||||||||||||||
Jan van Arkel onderwierp op den 29 Mei 1359 zijne gebreken tegen hertog Albrecht begaan, aan eene nadere uitspraak van zeggers, welke op den 4 Julij daaraanvolgende geschiedde en den zoen ten gevolge had. Bij het voorloopig verdrag van den 29 Mei werd dan ook bepaald, dat heer gijsbrecht van nyenrode en de overige edelen welke door den heer van Arkel binnen Delft waren gezonden, met den Ruwaard, zijne steden en landen zouden verzoend zijn, wegens al hetgeen zij om zijnent wil in dezen oorlog hadden misdaanGa naar voetnoot1). Gijsbrecht treedt later op den 1 Januarij 1360 te Utrecht weder openlijk op, als getuige van bisschop Jan van ArkelGa naar voetnoot2): weshalve hij toen in het genot zijner vrijheid verkeerde en dus vermoedelijk ook reeds met hertog Albrecht was verzoend. Teregt melden dus de kronijken, dat gijsbrecht van nyenrode op voorspraak van den heer van Arkel door hertog Albrecht weder in genade werd aangenomen. Minder juist evenwel voegen zij daarbij, dat hij, na de stad Delft geruimd te hebben, nog een jaarlang, op last van den hertog, op het slot te Heusden zou zijn belegerd geweest. De geschiedschrijvers verhalen almede, dat hem, tot boete van den opstand tegen zijn wettigen leenheer, de verpligting wierd opgelegd, om binnen den tijd van twee jaren eene bedevaart naar Jeruzalem te doen: indien deze togt heeft plaats gehad, kan hij gevoegelijk tusschen den 1 Januarij 1360Ga naar voetnoot3) en den 1 Februarij 1362Ga naar voetnoot4) door hem volbragt zijn, daar hij gedurende dien tijd ons in geene oorkonde is voorgekomen. De schildknaap Herman van den Bossche komt vervolgens in het jaar 1360 als baljuw van Kennemerland voorGa naar voetnoot5). Hij was dezelfde persoon, die in het jaar 1351 wordt vermeld als | |||||||||||||||||
[pagina 157]
| |||||||||||||||||
kastelein op het slot te Brederode, toen dit kasteel door gijsbrecht van nyenrode belegerd en bij verdrag werd gewonnen. Gedurende Willems bestuur balling des lands gebleven, verkreeg deze eindelijk op den 17 September 1358 van hertog Albrecht, toen ruwaard van Holland, de vergunning om weder in het land te komen en te verblijven, totdat hij nu in plaats van Reinoud van Brederode tot de hooge bediening van baljuw werd verhevenGa naar voetnoot1). Voorts bekende, in het jaar 1369, onze gijsbrecht van nyenrode, met den ridder Adolf van Vernenburg aan hertog Albrecht van Beijeren schuldig te wezen de som van 1800 schilden, de schild gerekend tegen 12 plakken. Hij komt verder in 1371 voor als voogd van Hendrik Rover van RueelGa naar voetnoot2); terwijl hij in 1373, met Jan landgraaf van Lunenburg, Reinoud van Brederode, Arend van Egmond, Jan Aalman, bastaard van Henegouwen, en Rase van Borselen, borg bleef voor den Hertog bij de vrouwe van Heulestein. In 1384 sloot hij een verdrag van vrede met heer Wouter van Minden, die toen ook in verschil was met zijne onderzaten van LoosdrechtGa naar voetnoot3); en in 1387 werd hij met den heer van Egmond, Willem van Cronenburg en den baljuw van Amstelland afgevaardigd, om eene schouwe te doen over het veen bij Naarden en te zien, hoe men de stede Weesp het best zou kunnen vesten. Reeds vóór het jaar 1380 schijnt gijsbrecht van nyenrode door den bisschop van Utrecht met het maarschalkambt van Eemland bekleed te zijn geweest, en ook al vroeger had hij van de abdisse van Elten het maarschalkambt van Gooiland in erheen verkregenGa naar voetnoot4), In het jaar 1383 komt hij voor als heer van den EngGa naar voetnoot5), bij Linschoten, en in 1392 bekende hij vrouwe Ludgaard van Wulverhorst, weduwe van Gerrit | |||||||||||||||||
[pagina 158]
| |||||||||||||||||
van Polanen, gelijftogt, en aan zijn jongsten zoon Jan van Nyenrode het geregt en de tienden van Oije, bij Montfoort, ten huwelijk gegeven te hebbenGa naar voetnoot1) Onze ridder komt vervolgens op den 20 Junij 1393 als getuige van hertog Albrecht voorGa naar voetnoot2) en was kort daarna ook tegenwoordig bij het beleg van het slot te Altena, hetwelk, blijkens de navolgende plaats uit eene oude kronijk van Holland, niet in het begin van het jaar 1394, maar in de maand Julij 1393 is geschied: ‘Hertogh Albrecht die had een iouffer lief, ende hiet jouffer Alijt van Poelgeest, die had groot gehoor bij hertoch Aelbrecht. Ende greue Willem van Oisteruant en mocht dat niet wel lijden, dat hertoch Albrecht, sijn vaeder, alsoo verliefft was op dese iouffer Alijt. Ende int jaer m: cccxcij, des sondachs snachts naer Sints Mattheus dach, doen wert dese iouffer Alijt van Poelgeest ende Willem Kuser doot geslaghen in den Haghe. En die den ondaet deden, die toghen op het huys te Althena bij Woudrichem. Ende hertoch Willem, graue van Oesteruandt, die ruymde sijns vaeders hoff ende tooch tot den Hertoch bosse. Hertoch Albrecht, dit hoorende, dit (deed?) zeer ende geboot heeruaert ende tooch te legghen voor dat huys te Althena, dat hem opgegeuen wert, behoudelijck hoers lijffs; mer die handadige waeren voeren (te voren) wech ende en dorsten hem niet verwachten. Ende dit was int iaer duysent ccc xciij in Julio’Ga naar voetnoot3). Eindelijk wordt gijsbrecht van nyenrode ook nog in het jaar 1395 vermeld onder de mannen der proostdij van Oudmunster te Utrecht, wegens een leen van 28 morgen lands, gelegen in het geregt van de Hoeven en strekkende van Linschoten tot de Rijnwetering, waar Johan de Voocht aan het boveneinde, en vrouwe Ludgaard van Wulverhorst | |||||||||||||||||
[pagina 159]
| |||||||||||||||||
beneden naast geland warenGa naar voetnoot1). Hij stierf in het volgende jaar 1396 op vrij gevorderden leeftijd. Ook deze gijsbrecht van nyenrode voerde aanvankelijk voor wapen een veld van goud met een balk of fasce van keel, waarboven een baarstel van azuur met vijf, of ook met drie voeten; doch in het jaar 1371, nadat de hoofdtak van Rueel bereids was uitgestorven, zegelde hij met het stamwapen van Rueel, zonder baarstel, maar gelimbd, en in 1392 zonder limbe, maar met twee supports en gekwarteleerd met Persijn van Velsen en WaterlandGa naar voetnoot2), welk wapen sedert erfelijk door zijn nageslacht is gevoerd.
Gijsbrecht van nyenrode overleed, gelijk wij vroeger zagen, tusschen den 3 Augustus en den 3 November 1396 en komt bereids in 1351 als ridder voor en als de persoon, aan wien hertog Willem het beleg van het slot te Brederode toevertrouwde. Ook bezegelde hij toenmaals, als getuige van dien vorst en als edelman, alleen met de steden Haarlem, Amsterdam en Medemblik, het verdrag, waarbij het voornoemde kasteel door heer Diederik van Brederode aan den Hertog werd overgegeven. Alzoo moet gijsbrecht in 1351 reeds den mannelijken leeftijd van ongeveer dertig jaren bereikt gehad hebben en kan dan, indien hij op nagenoeg 76jarigen ouderdom zij gestorven, omstreeks het jaar 1320 zijn geboren. Derhalve was zijne moeder geene dochter, maar waarschijnlijk eene zuster van Johan Persijn van Velsen, de laatste mannelijke afstammeling uit dat oudadellijk geslacht, die de heerlijkheid van Waterland in leen heeft bezeten. Deze Johan nu stierf in het jaar 1353Ga naar voetnoot3) en had in 1331 nog geen erfzoon verwekt, maar was toen vader van twee dochters, waarvan de jongste bereids het geestelijke kleed had | |||||||||||||||||
[pagina 160]
| |||||||||||||||||
aangenomen, doch de oudste, genaamd Catharina Persijn van Velsen, krachtens eene vergunning van graaf Willem III. van Holland o.a. het huis te Velsen en de heerlijkheid van Waterland beërfdeGa naar voetnoot1) en omstreeks het jaar 1372 overleed, zonder geboorte na te laten uit haar echt met Willem van Wesemale, maarschalk van BrabantGa naar voetnoot2). Als haar naaste leenvolger trad toen haar volle neefGa naar voetnoot3) gijsbrecht van nyenrode op, en, met dezen, ook Goede van Bergen, weduwe van den ridder Floris van Haemstede, die in 1351 in den slag op de Maas was gesneuveld. Johan van Bergen nu, in zijn leven baljuw van Zuid-HollandGa naar voetnoot4) en zoon van een Diederik van HaarlemGa naar voetnoot5), had deze Goede verwekt bij de dochter van een ouderen Johan PersijnGa naar voetnoot6), die in 1268 de stad Haarlem zoo ridderlijk tegen een aanval der Kennemers beschermde en op den 26 December 1283Ga naar voetnoot7) was overleden. Alzoo was dan de moeder van Goede van Bergen eene zuster van den ridder Nicolaas Persijn (zoon van den zoo even genoemden Johan), die in 1304 bij Duiveland sneuveldeGa naar voetnoot8), na op zijne beurt de vader te zijn geworden van den laatsten Johan Persijn van Velsen en WaterlandGa naar voetnoot9), die in 1353 stierf, en van de moeder van gijsbrecht van nyenrode. Onze gijsbrecht was dus aan Catharina van Wesemale, laatste vrouwe van Waterland, nader in den bloede vermaagschapt, dan Goede van Bergen: want Goede van Bergen kon zich wel met regt eene volle nicht van den laatsten Johan Persijn van Velsen en Waterland noemen; | |||||||||||||||||
[pagina 161]
| |||||||||||||||||
maar gijsbrecht van nyenrode was daarentegen een volle neef van Catharina van Wesemale, laatste vrouwe van Waterland en erfdochter van dien laatsten Johan Persijn, die in 1353 stierf. Alvorens nu het regt van gijsbrecht van nyenrode op de helft der heerlijkheid van Waterland, het huis te Velsen en andere leengoederen van wijlen Catharina van Wesemale nog nader te beschouwen, zal het, tot beter verstand dezer zaak, niet overbodig zijn, hier eenige aanteekeningen omtrent den stamboom van het oudadellijk geslacht der heeren Persijn te laten volgen, te meer daar die bijzonderheden uit oorspronkelijke bronnen zijn ontleend en hier en daar nog al belangrijk verschillen met de geslachtlijst der heeren Persijn, door Simon van LeeuwenGa naar voetnoot1) gegeven. Een diederik persijn komt reeds in de jaren 1162 en 1168 voorGa naar voetnoot2). Zijn zoon en leenvolger was vermoedelijk johan persijn, die in 1204 en 1216 wordt vermeldGa naar voetnoot3) en op den 20 September 1224 overleedGa naar voetnoot4), nalatende eenen zoon, genaamd nicolaas persijn. Deze nicolaas, dien wij vervolgens in oude oorkonden van het jaar 1227 tot 1252 ontmoetenGa naar voetnoot5), verwekte weder eenen zoon, johan persijnGa naar voetnoot6), heer van het huis te VelsenGa naar voetnoot7), die in 1282 zijne vrije heerlijkheid van Waterland en Zeevang aan graaf Floris V. verkocht, in ruiling met de heerlijkheden van de Lier en Souteveen en op voorwaarde, dat zijn zoon nicolaas persijn voortaan de helft der heerlijkheid van Waterland in onversterfelijk erfleen van de grafelijkheid van Holland zou houdenGa naar voetnoot8). | |||||||||||||||||
[pagina 162]
| |||||||||||||||||
Deze johan persijn nu stierf op den 26 December 1283Ga naar voetnoot1), nalatende drie zonen en eene dochter, te weten: I. Nicolaas persijn van velsen, die het eerst de helft der heerlijkheid van Waterland in erfleen bezat en op den 25 Maart 1304 bij Duiveland sneuveldeGa naar voetnoot2), na verwekt te hebben: 1. johan persijn van velsen, de laatste mannelijke afstammeling uit zijn geslacht, die de helft der heerlijkheid van Waterland in leen hield. Hij overleed op den 20 December 1353Ga naar voetnoot3), uit zijn huwelijk met Jutte van BrederodeGa naar voetnoot4) twee dochters nalatende, waarvan de jongste reeds vóór het jaar 1331 het geestelijke kleed in het klooster ter Lee of Leeuwenhorst schijnt aangenomen te hebben, doch de oudste, genaamd catharina persijn van velsen, volgens vergunning van graaf Willem III. van Holland, de leengoederen haars vaders beërfdeGa naar voetnoot5). Zij overleed omstreeks het jaar 1372. zonder geboorte na te laten uit haar echt met den ridder willem van wesemale, maarschalk van BrabantGa naar voetnoot6), waardoor hare heerlijkheden aan de grafelijkheid van Holland vervallen, of wel komen moesten aan de naaste leenvolgers uit haar geslacht, van vaders zijde, als hoedanig toen optraden Gijsbrecht van Nyenrode en Goede van Bergen, weduwe van Floris van Haemstede. Met deze catharina van wesemale, laatste vrouwe van Waterland, schijnt, omstreeks het jaar 1372, het oudadellijk geslacht Persijn van Velsen en Waterland te zijn uitgestorven. 2. Eene dochter, gehuwd met Gerard Splinter van NyenrodeGa naar voetnoot7), wiens zoon Gijsbrecht van Nyenrode in 1373 als | |||||||||||||||||
[pagina 163]
| |||||||||||||||||
naaste leenvolger van zijne volle nicht catharina van wesemale, vrouwe van het huis te Velsen en Waterland, is opgetreden. 3. Simon van VelsenGa naar voetnoot1), wiens zonen Nicolaas en Dirk in het jaar 1349, te gelijk met hun oom johan persijn van velsen, heer van Waterland, voorkomenGa naar voetnoot2), en die dus reeds vóór het jaar 1373 overleden zijn geweest, of liever uit bastaardij waren geborensGa naar voetnoot3), daar zij anders ook als naaste mannelijke leenvolgers voor de heerlijke goederen hunner volle nicht catharina van wesemale zouden opgetreden zijn. II. Dirk Persijn, die, te gelijk met zijn broeder nicolaas persijn van velsen, heer van Waterland, op den 25 Maart 1304 bij Duiveland sneuveldeGa naar voetnoot4). Een Dirkje Klaas Dirks Persijns dochter komt later op het jaar 1331 voorGa naar voetnoot5). III. Johan Persijn, die, in onderscheiding van zijn neef johan persijn van velsen, heer van Waterland, werd bijgenaamd de oude, op den 25 Maart 1334 overleedGa naar voetnoot6) en in de kerk te Haarlem bij het altaar van het Heilige Kruis werd | |||||||||||||||||
[pagina 164]
| |||||||||||||||||
begravenGa naar voetnoot1), zonder kinderen na te laten, die immers ook zouden opgekomen zijn als naaste erfgenamen van catharina van wesemale, te meer daar johan persijn van velsen, heer van Waterland in liet jaar 1331 van graaf Willem III. van Holland de vergunning had verkregen, dat zijne leengoederen, bij gemis van een zoon, op zijne oudste dochter zouden overgaan, of wel op zijn oom Johan Persijn, den ouden, indien hij kinderloos overleedGa naar voetnoot2). Had nu Johan Persijn, de oude, wettige kinderen bezeten, zij zouden voorzeker ook in deze oorkonde als zijne erfgenamen en nakomelingen vermeld zijn geworden. IV. Eene dochter, gehuwd met Jan, heer van Bergen in Kennemerland, wiens erfdochter Goede van Bergen in 1327 trouwde met den ridder Floris, heer van HaemstedeGa naar voetnoot3), en in het jaar 1373, te gelijk met Gijsbrecht van Nyenrode, als naaste leenvolger van wijlen catharina van wesemale optrad. Met Catharina Persijn, vrouwe van het huis te Velsen en der halve heerlijkheid van Waterland, gemalin van den ridder Willem van Wesemale, maarschalk van Brabant, stierf dus vermoedelijk in het jaar 1372 de laatste wettige afstammeling uit het oudadellijk geslacht der heeren Persijn. Als regte leenvolger van deze Catharina, verzocht dan nu haar volle neef gijsbrecht van nyenrode aan hertog Albrecht, bij herhaling, om het leen der halve heerlijkheid van Waterland, zijne aanspraak o.a. steunende op eene oorkonde van het jaar 1282, waarbij graaf Floris V. van Holland aan heer Johan Persijn de heerlijkheden van de Lier en Souteveen in ruiling met de toenmaals vrije heerlijkheid van Waterland gegeven, en daarbij de helft van Waterland in onversterfelijk erfleen op Nicolaas Persijn, Johans zoon, had verleidGa naar voetnoot4). Deze bijzonderheden leeren wij ook kennen uit eene nog onuitgegeven oorkonde van het | |||||||||||||||||
[pagina 165]
| |||||||||||||||||
jaar 1394, waarin gijsbrecht van nyenrode verklaart, het gruit- en hopgeld binnen Haarlem van hertog Albrecht in pandschap ontvangen te hebben voor de helft der heerlijke goederen van Waterland, welke hem met regt was aanbestorven van wijlen Catharina, vrouwe van Waterland, wier regte leenvolger hij was krachtens den brief, door graaf Floris V. in 1282 aan Johan Persijn gegeven. Nyenrode belooft daarbij, nimmer meer met den bedoelden brief op hertog Albrecht, noch op diens nakomelingen regt te zullen vorderen, tenzij dat de Hertog of zijne nazaten het voorzegde gruit- en hopgeld inlosten voor de som van 6000 oude schilden, vóór dat zij aan gijsbrecht of diens nakomelingen eenen dag gesteld en met hunne hooge mannen regt zouden hebben gedaan, gelijk men volgens leenregt schuldig was te doen en overeenkomstig den inhoud der voorzegde handvesten, door graaf Floris V. voormaals aan Johan Persijn gegeven. Bij die gelegenheid scheldt nyenrode ook aan den Hertog alle kosten en schadevergoeding kwijt, welke deze aan gijsbrecht of diens voorvaders mogt schuldig wezen, met dien verstande evenwel, dat deze kwijtschelding van geene kracht zou zijn, indien later de goederen van Waterland door hertog Albrecht, bij vonnis zijner hooge leenmannen, aan gijsbrecht van nyenrode ontwijsd mogten worden. Met dit pandschap van den accijns op het bier te Haarlem, stelde gijsbrecht zich dus voor het tegenwoordige te vrede, met opzigt tot zijn vermeend regt op de halve heerlijkheid van Waterland; en het is niet te vermoeden, dat hertog Albrecht hem later nog verder regt in deze zaak zal hebben gedaan. In het jaar 1410 stond Floris, heer van Haemstede en Galmaren, de zoon en leenvolger van Goede van Bergen, tot behoef van graaf Willem VI. van Holland, al zijn regt en actie af, welke hij of zijne voorzaten op Waterland zouden hebben mogen eischen, bekennende daarvoor voldaan te zijn. En zoo schijnt dan omstreeks dien tijd de aloude en eenmaal vrije heerlijkheid van Waterland en Zeevang, of dat gedeelte van Holland, hetwelk ten noorden aan West-Friesland, ten westen aan Kennemerland, ten oosten | |||||||||||||||||
[pagina 166]
| |||||||||||||||||
aan de Zuiderzee en ten zuiden aan het IJ of Amstelland grensde en vooral in de zeven Waterlandsche dorpen, Zuiderwoude, Purmer, Landsmeer, Broek, Ransdorp, Sunderdorp en Schellinkwoude werd bewoondGa naar voetnoot1), - geheel en al in Holland te zijn ingelijfd geworden. Niettemin bezaten de heeren van Nyenrode nog later in die streken verschillende leenenGa naar voetnoot2), zooals te Hoorn, Schellinkwoude, Ransdorp, Edam, Marken, Sunderdorp, Kwadijk, Alkmaar, even als ook in Maasland, de Lier, Poppendam en elders, welke goederen deels door het huwelijk van gerard splinter van nyenrode met eene dochter van heer Nicolaas Persijn van Velsen en Waterland, en deels ook door den dood van Catharina, laatste vrouwe van Waterland, van het geslacht Persijn aan gijsbrecht van nyenrode schijnen toegekomen te zijn. In een zoenbrief, waarbij hertog Albrecht in het jaar 1380 uitspraak doet in eene veete tusschen Willem van Brederode en Simon van ZaandenGa naar voetnoot3), blijkt, dat onze gijsbrecht van nyenrode zich toen met andere edelen verbond, om aan Simon van Zaanden geene schuilplaats op zijne goederen te verleenen, indien deze de vrede mogt breken. Hieruit is dus te vermoeden, dat nyenrode toen ter tijd ook een huis en goederen in of nabij Haarlem hebbe bezeten. En zoo vindt men dan ook werkelijk in de leenboeken van Nyenrode bij herhaling melding gemaakt van eene woning en eenig land, buiten de toenmalige Kruispoort van Haarlem tusschen den weg en de Spaarne gelegen, welke goederen door de leenvolgers van gijsbrecht van nyenrode achtereenvolgens in leen zijn uitgegeven aan Mechteld, gemalin van Willem van Schoten; aan Agnese, weduwe van Klaas van Ruiven, dochter van Machteld voornoemd; aan Klaas van Ruiven, zoon van Agnese; | |||||||||||||||||
[pagina 167]
| |||||||||||||||||
aan Peter van Ruiven, zoon van Klaas voornoemd; vervolgens aan Josina, dochter van Peter van Ruiven en gemalin van Anthonis van Zuylen van Nyevelt, en zoo voort, totdat deze goederen later in 1699, bij overdragt der erfgenamen van Wolfaard van Haersolte, aan de stad Haarlem zijn gekomenGa naar voetnoot1) Dit huis nu met zijn toebehooren was vermoedelijk ook van de heeren Persijn afkomstig en aan gijsbrecht van nyenrode, van wege zijne moeder, aangestorven. Eindelijk, het huis te Velsen, dat in 1391 door Floris, heer van Haemstede, Bergen, Montigny en Galmaarden, zoon van Goede van Bergen, aan zijn neef gijsbrecht van nyenrode werd verkocht, behoudens de manschap en de begeving van kerken en kapelrijen, daartoe behoorende, - werd reeds in het jaar 1277 door een Johan Persijn, heer van Waterland en Zeevang gehoudenGa naar voetnoot2). Zij dwalen dus die meenen, dat het stamhuis van Velsen door het verraad van Gerrit van Velsen, aan graaf Floris V. gepleegd, aan de grafelijkheid verbeurd, sedert aan Jan van Avennes, heer van Beaumont, gekomen en door dezen aan den huize Persijn zij vervreemd. - Het leen der heeren Persijn bepaalde zich overigens alleen tot het stamhuis van Velsen met zijn koren- en weiland, boomgaard, manschap, vicarijen en verder toebehooren, doch strekte zich geenszins uit over de ambachtsheerlijkheid van Velsen, welke reeds van ouds van dat stamhuis was afgescheiden en, even als het maarschalkambt van Noord-Holland, (ook eertijds door de heeren van VelsenGa naar voetnoot3)) in erfleen bezeten) vóór | |||||||||||||||||
[pagina 168]
| |||||||||||||||||
het midden der 13de eeuw, door het huwelijk van eene erfdochter van Velsen met een Hugo van Naaldwijk, aan het geslacht van Naaldwijk was overgegaanGa naar voetnoot1). In een charter van den 28. April 1255 vergunde graaf Willem II, Roomschkoning, aan Hugo van Naaldwijk, om het leen van dit ambacht van Velsen aan willem van Brederode te mogen verkoopen, mits het regt tot den nakoop gedurende den tijd van een jaar aan den genoemden vorst verbleefGa naar voetnoot2). Hendrik van Brederode en zijne gemalin Isabelle van Fonteyn gaven vervolgens, in het jaar 1329, aan den laatsten Johan Persijn, als heer van het huis te Velsen, verlof, om al de beesten, tot zijn huis behoorende, in de duinen van Velsen te laten weiden, doch zonder daar een huis te zetten, of voeder in die duinen te brengen, ook om eenen schutter te zetten in de giest of geest te Velsen, gelijk zijn vader plagt te doen, en om hetzelfde regt, als deze, te hebben in het broek en met opzigt tot den molen te VelsenGa naar voetnoot3). Uit deze laatste oorkonde zou men dus kunnen vermoeden, dat de verkoop der ambachtsheerlijkheid van Velsen door Hugo van Naaldwijk aan Willem van Brederode omstreeks het jaar 1255 zij doorgegaan: doch uit het voorafgaande blijkt ons genoegzaam, dat die ambachtsheerlijkheid reeds van ouds van het stamhuis van Velsen is afgescheiden geweest en evenmin door het geslacht Persijn, als door dat van Nyenrode, is bezeten.
Gijsbrecht van nyenrode verbond zich in zijn eersten echt met belia van arkel van leijenburg en verwekte bij haar, naar het schijnt, twee zonen, splinter en otto, | |||||||||||||||||
[pagina 169]
| |||||||||||||||||
benevens twee dochters Elsebe, echtgenoote van Jacob van Zuylen van Nyevelt, en Dirk Philips, gemalin van een van Heemskerk en in 1397 ook vermeld als vrouwe van der Woerd. Hij ging vervolgens een tweede huwelijk aan met margriete van rijn, Hendriks dochter, die hem onder andere goederen, in den ban van Minden gelegen, ook de hofstede van den Poel te Breukelen schijnt aangebragt te hebben en eenen zoon baarde, met name Johan van Nyenrode, later bekend als heer der riddermatige huizen van Velsen en den PoelGa naar voetnoot1). Of gijsbrecht, naar men meent, voor een derde maal zij getrouwd geweest met eene ludgaard van welverhorst, weduwe van Gerrit van Polanen, is onzeker, doch zou eenigermate vermoed kunnen worden uit de omstandigheden, dat hij haar in 1392 lijftogteGa naar voetnoot2) en in 1394 zich verbond om het huis Wulverhorst in dienst van hertog Albrecht te zullen houden en bewarenGa naar voetnoot3). Hoe dit zij, het is toch niet waarschijnlijk, dat hij geboorte bij haar verwekt zou hebben; maar als zijn zoon (schoonzoon, of stiefzoon?) wordt ook nog in de leenboeken van Nyenrode een Willem Zuermont van Hinderstein gevonden, wiens zoon Pieter Zuermont van Hinderstein in 1437, 1455 en 1458 onder de dekens van St. Pieter te Utrecht voorkomt en in het jaar 1467 overleedGa naar voetnoot4). Het wapen van dezen Pieter is te zien op de Stichtsche wapenkaart, doch heeft geen schijn van dat van Nyenrode, evenmin als van bastaardij. Buiten zijne wettige nakomelingen, liet gijsbrecht van nyenrode verscheidene natuurlijke kinderen na, waartoe Sophia van Nyenrode, huisvrouw van Beer MombaarGa naar voetnoot5), en vermoedelijk ook de echtgenoote van een Hendrik Oort of | |||||||||||||||||
[pagina 170]
| |||||||||||||||||
Noort behoorde, die in 1405 en 1410 als schout te Amsterdam wordt vermeldGa naar voetnoot1). Daarenboven verwekte hij, en wel waarschijnlijk bij eene zelfde moeder, zes bastaardzonen en twee natuurlijke dochters, te weten:
| |||||||||||||||||
[pagina 171]
| |||||||||||||||||
Al deze zonen en dochters werden door gijsbrecht van nyenrode als zijne natuurlijke kinderen erkend en worden als zoodanig in de leenbrieven van die dagen, als getuigen of anderzins, vermeld. Volgens de gewoonte der middeleeuwen, werden zij dan ook beschouwd als tot het geslacht te behooren, waaruit zij hunnen oorsprong hadden gekregen; en, ofschoon niet in al de regten der wettige afstammelingen deelende, werden zij door hun natuurlijken vader toch eerlijk onderhouden en zoo te Breukelen en elders, als vooral te Niemandsvriend onder Slijdrecht in den Alblasserwaard, met goederen voorzien.
Wij zagen reeds boven, dat gijsbrecht van nyenrode bij zijne tweede echtgenoote margriete van rijn een jongeren zoon verwekte, genaamd Johan van Nyenrode, die door hem in 1392 o.a. met het huis te Velsen werd uitgezet en, van wege zijne moeder, ook de hofstede van den Poel te Breukelen beërfde. Deze Johan van Nyenrode nu wordt vervolgens als ridder vermeld in eene oorkonde van het jaar 1398, waarbij Hugo van Loendersloot, als voogd en momber van Elsebe, dochter van heer Splinter van Loendersloot, bekent, eene som van 18 gouden Frankrijksche schilden van Johan van Nyenrode ontvangen te hebben voor twee jaren pacht van de hofstede Gunterstein en 7 morgen lands, daartoe behoorende. In het jaar 1411 was deze Johan bereids overleden, wanneer zijne weduwe Margaretha van Minden, vrouwe van Velsen, ten behoeve van haar zoon Gijsbrecht van Nyenrode al de goederen overdroeg, welke zij te Bunnik onder de geregten van den bisschop van Utrecht en van heer Jan van Renesse bezat. Deze Gijsbrecht treedt bij die gelegenheid in het openbaar als momber zijner moeder op en schijnt dus toenmaals reeds mondig te zijn geweest. In het jaar 1425 werd hij, nevens andere lieden van aanzienGa naar voetnoot2), | |||||||||||||||||
[pagina 172]
| |||||||||||||||||
als vriend en begunstiger van den postulaat Rudolf van Diepholt, door den onwettig verkoren bisschop Zweder van Kuilenburg en den Raad uit de stad Utrecht gebannen: want in het volgende jaar getuigden Klaas van Oostrum en Lambert van Zuylen, dat Gijsbrecht van Nyenrode van Velsen zich op St. Lambrecht 1426 buiten de Gildenpoort bij Utrecht had bevonden, om de verleiding der hofstede van den Poel aan den Heer van Utrecht te gaan verzoeken; maar dat Gijsbrecht, ‘van ancxt weghen sijns lijffs ende sijns goets’ niet verder durvende reizen, van hen, als Stichtsche leenmannen, had begeerd, dat zij met hem zouden trekken naar de roode deur van den Dom te Utrecht, alwaar Gijsbrecht de voorzegde hofstede naar behooren had verzocht. Rudolf van Diepholt werd eerst in het begin van het jaar 1433 als bisschop van Utrecht gewijd, waarna Gijsbrecht van Nyenrode van Velsen dan ook in 1434 met het huis ten Poel is verleid geworden. Hij overleed in 1476 en liet uit zijnen echt met Geertruid Utenham eene eenige dochter na, Adriana geheeten en vóór het jaar 1464 gehuwd met den ridder Albrecht, heer van Schagen, die in 1477, even als vroeger zijn natuurlijke grootvader, hertog Willem V. van Beijeren, wegens vlagen van krankzinnigheid onder verzekerde bewaring werd gesteld en in 1480 op het slot te Medemblik is gestorvenGa naar voetnoot1). Zijne eenige dochter Josina van Schagen trad in den echt met Wouter van EgmondGa naar voetnoot2), heer van Zegwaard, Benthuizen en Zoetermeer, die in 1491 te Rotterdam overleedGa naar voetnoot3). Josina hertrouwde daarna met Joost van BorselenGa naar voetnoot4) die in 1493, als haar man en voogd, met het huis te | |||||||||||||||||
[pagina 173]
| |||||||||||||||||
Velsen en andere goederen werd beleend en, na in 1523 door Karel van Oostenrijk tot den ridderstand te zijn verheven, in 1524 in het klooster der Dominikanen te 's Hage is ter aarde besteldGa naar voetnoot1). | |||||||||||||||||
Nalezing VI.
| |||||||||||||||||
[pagina 174]
| |||||||||||||||||
ren in het jaar 1423 de bewaring der goederen en renten van het huis van Minden toevertrouwde, welk kasteel toen ter tijd aan Amelis van Minden behoorde, die zich door zijne getrouwheid aan gravin Jacoba de verbitterheid van haar oom en tegenstander op den hals had gehaald, waardoor zijne bezittingen in beslag waren genomenGa naar voetnoot1). De voornoemde Hendrik van Nyenrode werd vervolgens door hertog Philips van Bourgondie tot baljuw van Loosdrecht aangesteld, doch sneuvelde kort daarop, met zoo vele andere dappere ridders en krijgers, bij de bloedige overwinning, welke door dien vorst in het jaar 1426, bij Brouwershaven, op de vereenigde Hoeksche Zeeuwen en Engelschen werd behaaldGa naar voetnoot2), IV. Gijsbrecht van Nyenrode, heer van Amerongen, gehuwd met Sophia van Sinderen, en V. Splinter van Nyenrode, kastelein van het slot te Muiden, baljuw en rentmeester van Gooiland. In eene oorkondeGa naar voetnoot3) van hertog Philips van Bourgondie van het jaar 1426 zien wij, dat de voornoemde johan van nyenrode en zijn jongste broeder Splinter toenmaals het slot te Muiden en het baljuw- en rentmeesterschap van Gooiland in pandschap bezaten, voor eene somme gelds, welke zij daarop vroeger hadden geschoten, en wel vermoedelijk aan hertog Jan van Beijeren, die deze goederen sedert het jaar 1407 in bezit had. Zoo beval dan ook deze vorst op den 30 Mei 1420 aan johan van nyenrode, als zijnen baljuw en rentmeester van Muiden, Weesp, Naarden en Gooiland, om al de goederen zijner vijanden, in diens bedrijf gelegen, hetzij geestelijk of wereldlijk, ten zijnen behoeve te verkoopen en tot gereed geld te maken, zonder iemand des te verlaten, noch te verdragen. Johan van nyenrode nu schijnt de bediening van kastelein van Muiden | |||||||||||||||||
[pagina 175]
| |||||||||||||||||
en baljuw van Gooiland, van den beginne, aan zijn broeder Splinter toevertrouwd te hebben: want reeds op den 11 November 1421 sloot deze Splinter van Nyenrode, in die betrekkingen, eene overeenkomst met zijn neef Alpher van der HorstGa naar voetnoot1); en ook omstreeks dien tijd schreef Jan van Beijeren aan zijn baljuw van Gooiland over eene pensie, welke de genoemde hertog jaarlijks uit de landen van Naarden en Gooiland aan de abdisse van Elten schuldig was, en rigtte daarbij den brief aan ‘Johan van Nyenroede, oft Splinter, sijnen broeder.’ Maar, wat meer zegt, op den 20 Januarij 1424 verklaarde johan van nyenrode aan het geregt en de waarslieden van Muiden, Naarden, Weesp, en Gooiland, dat hij met zijn broeder Splinter een vergelijk omtrent het baljuwschap van Gooiland had getroffen en door dezen voldaan was: weshalve hij hun beval, om zijn voornoemden broeder als baljuw te ontvangen en te eeden. Verder komt Splinter van Nyenrode dan ook als zoodanig voor in eenige brieven zonder dagteekening, welke aan hem, waarschijnlijk tusschen de jaren 1420 en 1428, door zijne broeders, johan en Gijsbrecht, en zijne schoonzuster Ide van Bijland, vrouwe van Nyenrode, werden geschreven. Zoo werd hem mede, in het jaar 1426, door hertog Philips van Bourgondie gelast, om met behulp der goede lieden van Naarden, Weesp en Muiden, het kasteel Uitermeer te slechtenGa naar voetnoot2), hetwelk toenmaals aan den ridder Herberen van IJsselstein, heer van den Bossche, behoorde, wiens verzet tegen den Hertog de verbeurdverklaring zijner goederen had ten gevolge gehadGa naar voetnoot3). Ook in het laatst genoemde jaar 1426 werd het regt van pandschap, hetwelk johan en Splinter van Nyenrode op het kasteleinschap van Muiden en het baljuw- en rentmeesterschap van Gooiland bezaten, door hertog Philips erkend, bij gelegenheid dat onze Splinter het slot te Muiden | |||||||||||||||||
[pagina 176]
| |||||||||||||||||
ten dienste van dien vorst had geopendGa naar voetnoot1). Het was al verder omstreeks dien zelfden tijd, dat Splinter van Nyenrode aan de burgers en onderzaten van Utrecht, op bepaalde voorwaarden, een geleide voor personen en goederen te land en te water door zijn bedrijf van Gooiland verleendeGa naar voetnoot2). Ook als baljuw van Gooiland, deed hij in het jaar 1427 eene banscheiding tusschen de kerspelen van Laren en HilversumGa naar voetnoot3); als zoodanig ontving hij nog in 1436 eene aanschrijving van hertog Philips van BourgondieGa naar voetnoot4) en wordt hij in een brief van het jaar 1437, betrekkelijk het beheer van het bosch in Gooiland, genoemdGa naar voetnoot5). Niet lang daarna geraakte de goede verstandhouding van johan en Splinter van Nyenrode met hertog Philips van Bourgondie voor eene wijle gestoord door een verschil, hetwelk tusschen de genoemde gebroeders en des Hertogen raden hier te lande was ontstaan en, welligt, met eene verlangde aflossing van het regt van pandschap van het slot te Muiden en het baljuwschap van Gooiland in verband hebbe gestaan. Want op den 14 December 1442 werd door hertog Philips een beslag opgeheven, dat van wege dezen vorst, ‘ouermits seecker saecken wille, hem daertoe porrende ende begrepen in zijnen anderen brieuen’, op al zulke pachten en renten was gelegd, als jan en Splinter van Nyenrode binnen Holland, Zeeland, of Friesland mogten bezitten, nadat namelijk de gebroeders van Nyenrode aan des Hertogen raden genoegen hadden gegeven. Voorts verklaarden Amelis van Minden en Ruwiel en Dirk van Zwieten in de maand Januarij van het volgende jaar 1443, dat zij het slot te Muiden met eenige daartoe behoorende goederen, | |||||||||||||||||
[pagina 177]
| |||||||||||||||||
volgens inventaris, van Splinter van Nyenrode ontvangen en vervolgens aan Lodewijk van Montfoort, tot behoef van hertog Philips van Bourgondie, overgeleverd hadden; terwijl de voornoemde Lodewijk van Montfoort, heer van Hazerswoude, te gelijker tijd aan Splinter van Nyenrode, bij het overleveren en ruimen van het slot van Muiden en dienst (baljuw- en rentmeesterschap?) van Gooiland, beloofde, 2500 schilden te zullen betalen, die Splinter nog te vorderen had op een bewijs van Boudewijn van Zwieten, rentmeester van Holland. Splinter van Nyenrode schijnt daarop metterwoon naar het sticht van Utrecht te zijn vertrokken, waar hij in 1444 de hofstede Bolestein te Maarssen van zekeren Otto Snaef aankocht. Zijn neef gijsbrecht, oudste zoon zijns broeders johan van nyenrode, komt vervolgens in het jaar 1446 als kastelein van Muiden en baljuw van Gooiland voor, die ook later die betrekkingen door zijn jongeren broeder Johan van Nyenrode liet waarnemen. Deze gebroeders gijsbrecht en Johan nu stierven kort na elkander in de maand December van het jaar 1476, waarna het huis te Muiden, met bewilliging van den stadhouder Lodewijk van Brugge, door Dirk, bastaardzoon van den laatst genoemden Johan van Nyenrode, met 4 of 5 manschappen werd bewaard; totdat eindelijk de stad Amsterdam, bij de tijding van den dood van hertog Karel van Bourgondie, in het jaar 1477 het huis te Muiden, ten behoeve van Maria van BourgondieGa naar voetnoot1) en tegen eene acte van vrijwaring voor alle aanmaning, aan de voogden | |||||||||||||||||
[pagina 178]
| |||||||||||||||||
des minderjarigen zoons van den laatsten baljuw gegeven, - het slot te Muiden in bezit heeft genomenGa naar voetnoot1). Sedert zijn de kasteleinen van Muiden en baljuwen van Gooiland weder van wege de grafelijkheid van Holland aangesteld gewordenGa naar voetnoot2), waarbij het onzeker blijft, of de daarop geschotene pandpenningen al of niet geheel of ten deele aan het geslacht van Nyenrode zijn terug betaaldGa naar voetnoot3). Splinter van Nyenrode huwde, waarschijnlijk omstreeks het jaar 1421, met Johanna, natuurlijke dochter van hertog Jan van Beijeren. Op den 7 Junij van het genoemde jaar stelden Jan, heer van Egmond en IJsselstein, Willem, broeder tot Egmond, ridder, en Gerrit van Heemskerk, heer van Oosthuizen, zich borgen voor den lijftogt, welken Splinter toenmaals maakte aan zijne voornoemde gemalin. In het jaar 1427 werd onze Splinter, na den dood van zijn broeder Hendrik, aangesteld tot bewaarder der goederen en renten van het huis van MindenGa naar voetnoot4), en op den 9 Sept. 1433 werd hij door hertog Philips van Bourgondie, bij opdragt van Gijsbert, Wouter en Gerrit van Rijn en ten overstaan van Floris van den Abele, Willem van Naaldwijk en Boudewijn van Zwieten, beleend met 6 m.l., genaamd Paulus weide en gelegen bij het Reigersbosch. Ook verkreeg hij op den 30 Januarij 1434, bij opdragt van | |||||||||||||||||
[pagina 179]
| |||||||||||||||||
zekeren Jacob Oostgen, het leen van een toren, huizinge en hofstede in Gooiland, en nog omstreeks dienzelfden tijd, bij opdragt van Hendrik van Heussen, 2 perceelen lands, gelegen bij Ouder Amstel; eindelijk, werd hij op den 9 April 1439 beleend met het Oudebroek, Nyenbroek en Hoornebroek, gelegen bij het Reigersbroek, buiten het bosch, en houdende te zamen 200 morgen lands. In 1442 kreeg hij van het kapittel van den Dom te Utrecht in eeuwigen erfpacht 44 m. lands, en vervolgens werd hij in 1458 door bisschop David van Bourgondie met het huis Bolestein te Maarssen nader verleend. De kwartieren van Splinter van Nyenrode waren:
Behalve drie dochtersGa naar voetnoot1), liet hij twee zonen na, te weten: 1. Johan van NyenrodeGa naar voetnoot2), gehuwd met eene Gerarda van Oy, Gerrits dr., en niet, gelijk wij vroeger stelden, met eene Margaretha van Ruiven. Hij werd in 1472 en bij herhaling in 1497 beleend met de hofstede Bolestein. Zijn oudste zoon Splinter heeft op den 15 Maart 1519 den eersten steen gelegd van de kerk te MaarsenGa naar voetnoot3); en zijn jonger zoon Frans werd op den 9 December 1547 door Elizabeth Turek, vrouwe van Nyenrode, wed. van Bernard van den Bongard, met het huis te Velsen beleend, hetwelk deze vervolgens bij testamentaire dispositie van den 22 Nov. 1560 aan zijn kleinzoon Jan van der Does van Noordwijk vermaakte. | |||||||||||||||||
[pagina 180]
| |||||||||||||||||
2. Gijsbrecht van NyenrodeGa naar voetnoot1), begraven in het klooster der Wittevrouwen te Utrecht, even als zijne gemalin Geertruid Taets van Amerongen, die op den 21 Mei 1519 overleed. Zijne afbeelding was nog in 1798 voorhanden op het huis te Zuilen, waaronder men las: ‘Doe men screef xve en een,
Doe wert Ghijsbert van Nyenrod conterfeyt,
Als hij doe scheen.
God verleen Uudt t'deur tijt
Ende alle gelovige zielen hemelrijck.’
Benevens de kwartieren: Nyenrode. Vianen. Beijeren. Henegouwen. | |||||||||||||||||
Nalezing VII.
| |||||||||||||||||
[pagina 181]
| |||||||||||||||||
losbrak, werd het kasteel Nyenrode dan ook door de Hoekschen belegerd en, naar het schijnt, tot overgave gedwongen, hetgeen wij zouden kunnen opmaken uit eene zinsnede van een eigenhandigen brief, door johan omstreeks dien tijd aan zijn broeder Splinter van Nyenrode geschreven, waar wij dus lezen: ‘Voert, broeder, callen sy yet op my in mijns heren hof, dat heeft my vremde; want jc soude ontset. hebben gheuorden, ghelijch dye van Leyden worden; want mijn heer en hadde van Leyden nyet ghetoghen ende hadde Nyenrode ontset, ende jc en conde dye stat ende dat stycht alleen nyet wynnen met Nyenrode.’ Ook is het opmerkelijk, dat onze johan van nyenrode in het jaar 1422 door hertog Jan van Beijeren met alzulke goederen werd verleid, als hij van de grafelijkheid van Holland schuldig was te houden, terwijl zijn vader otto van nyenrodeGa naar voetnoot1) toen en nog later in leven was, die eerst in 1430 deze goederen, met behoud van zijn lijftogt, ten behoeve van zijn voornoemden zoon, aan Jacoba van Beijeren heeft opgedragen. Johan van nyenrode beloofde voorts in het jaar 1424, met zijn broeder Gijsbrecht, aan de gemeene landgenooten, die geërfd waren in de geregten en waterschappen van Heikop, Oudenrijn, Galekop, Papendorp, Jutphaas, Rosweide, Raven, den Lijnpade en de Elf Hoeven, onder IJsselstein, hen naar vermogen te zullen handhaven in hunne oude regten, manieren en herkomen van vrijelijk hun water te loozen in- en door het waterschap van der AGa naar voetnoot2). Vervolgens trof hij in 1437 eene overeenkomst met de stede van Naarden en de gemeene buren van Gooiland over het beheer van het Gooijerbosch; en in 1438 werd hij beleend met het halve ambacht van de Lier en Souteveen, dat na zijn dood moest overgaan op zijn jonge- | |||||||||||||||||
[pagina 182]
| |||||||||||||||||
ren zoon Johan, terwijl zijne gemalin daaraan haren lijftogt zou behouden. Onder dezen johan van nyenrode, die van 1430 tot 1454 als heer van Nyenrode voorkomt, schijnen de leenboeken van het huis Nyenrode voor het eerst in goede orde te zijn gebragt. Behalve eenige erfpachten en het vergeven of beleenen der vicarij goederen van St. Anna's altaar in de kerk te Breukelen, behoorden toenmaals tot dit kasteel ongeveer 320 grootere of kleinere leenen, welker getal sedert door aankoop en huwelijk nog is vermeerderd gewordenGa naar voetnoot1). | |||||||||||||||||
Nalezing VIII.
| |||||||||||||||||
[pagina 183]
| |||||||||||||||||
in het geslacht van Kuilenburg heeft overgebragt. De heerlijkheid Cortgene intusschen was door Frank van Borselen, bij uitersten wil, aan zijn bastaardzoon Floris van Borselen vermaakt. Deze gijsbrecht van nyenrode liet geene andere geboorte na, dan eenen bastaardzoon, genaamd Hendrik van Nyenrode, die door hem in 1467 werd beleend met twee hoeven lands in den Achtersloot, bij IJsselstein, en in 1473 met een huis te Hoorn, hetwelk vroeger door een bastaardtak van het geslacht Persijn van de heeren van Nyenrode in leen was gehouden, Deze Hendrik wordt vermeld als baljuw van Abcoude, weshalve hij het maarschalkambt van het Nedersticht van bisschop David van Bourgondie in pacht schijnt bezeten te hebben. Ook komt hij voor als waarsman aan den Zeeburg en DiemerdijkGa naar voetnoot1) en overleed in 1518, uit zijn echt met Hillegond Ruysch nalatende eene dochter, gehuwd met eenen van Remunde, benevens eenen zoon Gijsbrecht van Nyenrode, die, blijkens het navolgende grafschrift in de kerk aan de Eembrug, gedurende 24 jaren het maarschalkambt van Amersfoort en Eemland heeft bekleed. ‘Ao 1552 op den vi. dag van Aug. stierf de Erentfeste, vrome Gijsbert van Nyenrode, Maarschalck van Amersfoord en Eemland 24 jaren.’ | |||||||||||||||||
Bewijsstukken.Buiten de bronnen, aan den voet der bladzijden vermeld, zijn de voorafgaande nalezingen uit de navolgende, nog onbekende, oorkonden opgesteld. | |||||||||||||||||
[pagina 184]
| |||||||||||||||||
1311, feria v post Petri ad vincula.Een brief, daer grave Willem van Hollant etc. inne bekent, schuldich te wesen 11m.℔ swarte tournoyse ghijsbrecht van nyenrode voor seecker schade, die hij voor de graefflickheyt van Hollant etc. geleden hadde. Datum xiiic xi feria v post Petri ad vincula. (Oude inventaris van stukken, berustende op de leenkamer van Holland.) | |||||||||||||||||
1329,St. Lucas. Willem III., graaf van Holland, beveelt aan zijn rentmeester van Noord-Holland, om aan splinter van nyenrode op bepaalde wijze eene som van 1200 ℔ zwarte tournooisen te voldoen. Wij Willem, grave etc., maken condt etc., Want wij voirmaels met onsen openen brieff beloift hadden ghijsbrecht van nyenroden sijnen schade te gelden ofte doen gelden, die hij ons gegroot hadde tot twee duysent ponden swarte torn., die hij te schade nam deur ons heeren Willem, ons oems, bisschop van Uuytrecht, ende doir onsen willen; wilken brieff hij ons weder upgelevert hevet; daer wij hem voormaels vc ℔ tornoys off betaelt hebben, ende hij hevens ons verdraghen bij sijns selves goetdencken iiic torn., dus blijven wij hem schuldich xiic pont torn. Ende ontbieden Engebrecht, onsen rentmeester van Noorthollant, dat hij splinter van nyenrode geve alsulck gelt, als ons nu tafter staet van Wouters kinner goede van Mynden; ende dat hij daer aff neme splinters brieven van quytantien, ende dat hij splinter jaerlix geve c ende xxx ponden Hollants, diemen ons jaerlix vander kinder goede schuldich es, ter tijt toe dat wij hem sijne xiic ℔ torn, te vollen betaelt hebben; ende van elken payment neme brieff van quytantie, tyegens ons mede te reeckenen. Gegeven tot Valech. up St. Lucas dach int jaer ons Heeren xiiic. xxix. (Afschrift). | |||||||||||||||||
[pagina 185]
| |||||||||||||||||
1329.Een brief, dairmede splinter van nyenrode beloeft te verbeteren zijn huys te Nyenrode tot iiiic ponden tournoyse van alzulcke xii hondert ponden, als die grave hem schuldich was, in date m iiic xxix. (Oude inv. als voren). | |||||||||||||||||
1333,zondag na Meidag. Jan Persijn verklaart verkocht te hebben aan Albrecht Taerninck, priester, 16 m.l., geheeten het Burgland, gelegen in Maasland en grenzende ten noorden aan eene wetering, ten zuiden aan splinter van nyenrode en ten westen aan den pastoor van Soeterwoude. (Registers van Leeuwenhorst). | |||||||||||||||||
1343,dond. na Pinkster. Splinter van nyenrode, schildknaap, doet afstand van zijn regt en aanspraak op 7 m.l., gelegen in de Lier en waarop eene woning is staande, welke aan wijlen den ridder Gerrit van Raaphorst toebehoorde, - tot behoef zijner nicht van der Horst, dochter van Gerrit van Raaphorst voornoemd. (Gecollationeerd afschrift). | |||||||||||||||||
1349.Albert Taerninck vermaakt aan het door hem gestichte gasthuis te Noordwijk het zoogenaamde Hofland, hetwelk door hem in 1333 van den heer van Waterland gekocht was en gelegen is tusschen de goederen van splinter van nyenrode en die van Agnes, dochter van Willem Molenaar. (Uit het testament van Albert Taerninck). | |||||||||||||||||
[pagina 186]
| |||||||||||||||||
hij haer vergeeft sijn oevelen moet. Gedaen in den Hage saterdachs na Meydach xiijclv. (Als voren.) | |||||||||||||||||
1355,dingsd. na St. Victor. Een brief, daer bij hartoch Willem etc., beveelt aen gijsbert van nyenrode het huys te Nyenroode te besetten, 't welck den hartoch voorschreve belooft te vergelden tot seggen van den heere van IJselsteyn ende den heere van Egmont. Inde Hage dinchsdachs na St. Victor ao xiijc lv. (Als voren.) | |||||||||||||||||
1356, Nov. 23.Een brief, daer bij hartoch Willem beveelt aen heer gijsbert van nyenroode, ridder, te bewaren 't baliuschap van Kermerlant en Vrieslant ende den huyse van Nieuburch, daer voor hij sal genieten 11 (?) ℔, eenen goede schilt gerekent op xii (?) Hollants. Hage op xxiij November ao xiijclvj. (Als voren.) | |||||||||||||||||
1373,feria iij post Lamberti. Eenen brieff, daer heer Jan, lantgrave van Lunenburch, heer Reynoult van Bredenrode, heere Aernt van Egmont, heer Jan Aelman, bastaert van Henegouwen, heer ghijsbrecht van nyenrode ende heer Rase van Borsel in ne geloven, als borghe des hartoghen voors., vp leistinghen, der vrouwen van Huelesteyn alle die voorwaerden, inden voors. brieff begrepen, te volbrengen. Datum xiijc lxxiij feria iij post Lamberti. (Als voren.) | |||||||||||||||||
[pagina 187]
| |||||||||||||||||
nog 4½ m.l. binnen den ban van Hoorn. (Leenb. van Nyenrode.) | |||||||||||||||||
1383,zond, na St. Jacobs apostel. Een brief, daer bij Floris, bisschop t'Uytrecht, deur opdracht van vrou Hadewich Uytten Enge, Jelis dochter van der A, verlijt heeft Gerrit van der A vij morgen lants, daer boven naest gelant is gijsbert van nyenroode, ridder, ende beneden Wouter van Mynden, ridder, daer over en aen waren Steven van Zuylen, ridder, Harman van Lochorst ende Jacob van der A. Gegeven t'Uytrecht ao xiijclxxxiij, des sondachs na St. Jacobs dach apostel. (Inv. Alk.) | |||||||||||||||||
1384,Een brief, daer bij vrede is gemaeckt tusschen heer gijsbert van nyenrode, sijne magen, vrienden etc., aen de eene sijde, ende heer Wouter van Mynden, sijne magen, vrienden etc., aen d'andere sijde, ten overstaen van de heeren van Gomignies, de heer van Asperen ende heer Bruysten van Herwijnen. (Inv. Alk.) | |||||||||||||||||
1387,St. Catharina. Een brief, daer bij de heere van Egmont, heer gijsbert van nyenroode, Willem van Cronenburch ende den bailju van Aemsterlant worden gecommitteert, om inspectie te nemen op het veen bij Naerden en boe men de stede Weesp best vesten mach. Op St. Catrijnen dach xiijcxxxvij (?). (Als voren.) | |||||||||||||||||
[pagina 188]
| |||||||||||||||||
Zuidsloot woont, eene halve hoeve aldaar, welke Dirk van der Mije in gebruik heeft, en 4 m.l. bij Maarssen op 't Slijk, alles leenroerig aan de grafelijkheid van Holland. Deze verleiding werd bekrachtigd door hertog Albrecht op den 19 Nov. 1391 (1392) en op nieuw, na den dood van gijsbrecht van nyenrode, op den 31 Jan. 1397 (1398). (Gecollationeerde afschriften). | |||||||||||||||||
1393 (1394),St. Mathijs. Gijsbrecht van nyenrode, ridder, belooft zijn regt op de helft der heerlijkheid van Waterland niet verder te zullen doen gelden, tenzij hertog Albrecht of zijne nakomelingen het gruit- en hopgeld binnen Haarlem, waarmede hij was verleid, zouden lossen, en scheldt aan den Hertog, onder bepaalde voorwaarde, alle schulden kwijt, welke hij op dezen mogt hebben te eisschen. Ick Ghijsbrecht van nyenrode, ridder, doen condt allen luyden, dat mijn lieve genadige heer, hartoighe Aelbrecht van Beijeren, grave van Henegouwen, van Hollant, van Seelant ende heer van Vrieslant, sijn genade tot mijwaert gekeert heeft ende voor halff die heerlickheede, lande ende goede van Waterlant, die mit recht aen mij bestorven es bij dode vrouwe Catherijne, vrouwe van Waterlant, des ick een recht lienvolger was nae inhouden mijne brieven ende hantvesten, - die lossinge vander gruten en hopgelt van Haerlem gegeven heeft, die verset staet aen handen van Willems van Cronenburch voor ses duysent ouder schilden, die voort van him te lien te houden ter tijt toe dat hij mij off mijnen nacomelingen een dach geleyt ende mij recht gedaen heeft mit sijnen hogen mannen, alsmen van lien recht schuldich es te doen nae inhouden mijnre brieven ende hantvesten voors. ende hier nagescreven staen. Volgt de brief, waarbij graaf Floris V. van Holland aan Jan Persijn de heerlijkheid van de Lier en Souteveen in erfleen geeft, niet te versterven binnen achterzusterskind, en zulks in ruiling met de helft der heerlijkheid van Waterland waarvan de wederhelft door Nicolaas Persijn, zoon van Johan voornoemd, en | |||||||||||||||||
[pagina 189]
| |||||||||||||||||
diens erfgenamen van graaf Floris en diens erfgenamen in onversterfelijk erfleen zal gehouden worden. 1282, Junij 28Ga naar voetnoot1). Waerom ick gelooft hebbe ende gelove mit desen brieve, dat ick mitten voors. brieve vp mijnen lieven heer voors. ende up sijn nacomelingen nimmermeer recht spreecken noch claghen en sal, ten waer dat mijn lieve heer voors. off sijn nacomelingen die voors. gruyte- ende hopgelt lossen off doen lossenen voor die somme van ses duysent ouder schilden voors. Voort soe schelde ick quijt mijnen lieven heer voors. alle schulde, oick van coste ende van schade, die hij mij off mijnen voorvorderen schuldich aff mach wesen, hoe dat ick die bewijsen mochte mit sijnen off mit sijnen voorvorderen brieve off mit bescheyden reeckeningen; ten waere dat saecke, dat mijn lieve heer voors. vanden voors. goede van Waterlant recht dede, ende mij dat bij vonnisse van sijnen hogen mannen ontwijst worden, ende ick 't verbrue (verbeurde), soe soude dese quijtscheldinge te nyete wesen, ende ick soude blijven up mijn maninge vande schulden voors. In oirconde desen brieff besegelt mit mijnen segele. Gegeven up sinte Mathijs dach apostel ao xciij na den lope des hooffs van Hollant. (Afschrift uit een oud register van Holland.) Zonder dagteekening. Gijsbert van nyenrode verleidt Klaas de Hollander met 2 m.l. in Teckop. Getuigen, Gijsbert Cruusberch, broeder, en Gijsbert Dorlant, zoon van den voornoemden gijsbert van nyenrode. (Leenb. van Nyenr.) Zonder. dagt. De heer van Nyenrode verleidt Dirk Jansz. van Duven met 10 ℔ Holl. uit den herfstscheut op Soutenveen en uit de hofhuur in de Lier, gelijk de brief inhoudt, dien men heeft van den heer van Waterland. Getuigen, Gijsbert Cruusberch, Splinter bastaard van Nyenrode en Jan bastaard van Nyenrode. (Als voren.) Zonder dagt. Gijsbert van nyenrode, ridder, verleidt Gerrit, Splinter, Hendrik en Wouter van Eemskerk, gebroe- | |||||||||||||||||
[pagina 190]
| |||||||||||||||||
ders, met eene hoeve lands in Maasland, geheeten die Berchhoeve, 4 m.l. in de Lier en 5 m.l. te Naaldwijk, aan de helft van welke goederen hunne moeder Dirk Philips, dochter van den voornoemden gijsbrecht van nyenrode, haren lijftogt zal hebben. Getuigen, Loef van Ruweel en Gijsbert Cruusberchz. (Als voren.) | |||||||||||||||||
1398,St. Ambrosius. Een brief, daer bij Hugo van Loenresloot als voocht en mombaer van Elsabeen, heeren Splinters dochter van Nyenroode (Loendersloot), bekent ontvangen te hebben van Jan van Nyenrode, ridder, achttien goede, oude, gulden, vranckrijckse schilden, voor 2 jaaren pacht vande huyse te Guntersteyn en 7 morgen lants, daer dat huys op staet. Gedaen in den jare xiiicxcviii op St. Ambrosius dach. (Inv. Alk) | |||||||||||||||||
1404,zond. na Bartholomeus dag. Otto van nyenrode, ridder, verleidt Wernaar van den Vliet, zoon van Dirk van der Goude, met goederen, aan dezen gekomen bij doode van Jan van Linschoten, diens broeder. Getuigen, Jan van Rossum, Gijsbert Chruusberchs zoon en Gijsbert van den Vliet. (Leenb. van Nyenrode.) Zonder dagteekening. Otto van nyenrode, ridder, beleent Beatrix, dochter van Reinaar Roelofsz., bij opdragt van Willem Zuermont van Hinderstein, zoon van gijsbert van nyenrode, met de helft van 10 m.l. te Breukelerwaard. Getuigen o.a. Hendrik bastaard van Nyenrode en Arend van der Anster. (Als voren.) | |||||||||||||||||
[pagina 191]
| |||||||||||||||||
van Mynden en van Ruweel, ridder, daerbij verklaert, dat hem is opgedragen door Mechele, Jans wijf van de Weteringe, Ermbrecht Pellecussens dr., 't goet tot Schelborch met sijn toebehooren, welcke hij wederom verleent aen Jan van Nyenroode gijsbertsz., die gijsbert hadde bij margriete van rijn, Hendriks dr., gedaen ten overstaan van Herberen van Pallaes ende Willem Clutinck, ao xiiijcxix (?), des dinghdach na onser Vrouwen dach te Lichtmisse. (Inv. Alk.) | |||||||||||||||||
1411,Vrouwen avond visitatio. Splinter bastaard van Nyenrode geeft in huurweer aan Boudewijn van Sweeten eene hofstede met 5 m.l., gelegen op de Vecht en vroeger aan Loef van der Enge toebehoorende, welke hofstede door Splinter te leen gehouden wordt van zijn broeder otto van nyenrode. Hendrik, Johan, Klaas en Gjisbrecht bastaarden van Nyenrode en broeders van Splinter voornoemd. (Afschrift.) | |||||||||||||||||
1411,dond. na St Victor. Margaretha van VelsenGa naar voetnoot1) weduwe van den ridder Johan van Nyenrode, draagt over ten behoeve van haar zoon Gijsbrecht van Nyenrode al hare goederen, gelegen te Bunnik, in de geregten van den bisschop van Utrecht en Jan van Renesse, ten overstaan van schout, landgenooten en buren van Bunnik, des Bisschops geregt. (Gecoll. afschrift). | |||||||||||||||||
1411 (1412),Mariae assumptio. Een brief van hartoch Willem, daer bij, door overgifte van otto van nyenroode, verlijt wort yda van bijlant, Dircks dochter, wijf van jan van nyenroode, met goederen van de Lier en Souteveen, die bij haer aflijvich(heid) door jan van nyenroode voorschreven ofte sijne erven mogen gelost werden met drie duysent overlantsche rijnsche guldens, die haer vader Dirck van Bijlant | |||||||||||||||||
[pagina 192]
| |||||||||||||||||
haer hadde mede gegeven. In den Hage op onser liever Vrouwen dach assumptio xiiijcxj. (Inv. Alk.) | |||||||||||||||||
1420, Mei 30.Johan, palsgraaf op den Rijn, hertog in Beijeren, zoon van Henegouwen, Holland en Zeeland enz., beveelt aan jan van nyenrode, zijnen baljuw en rentmeester van Muiden, Weesp, Naarden en Gooiland. om de goederen zijner vijanden, in diens bedrijf gelegen, te verkoopen. Copia copiae. Johan, bijder genaden Gods Palensgraue opten Rijn, hertoge jn Beyeren, zoon van Heneg., van Hollant ende van Zeelant etc., ontbieden ende beuelen v mit desen brieue, jan van nyenroede, onsen baliu ende rentmeester van Muyden, van Weesp, van Naerden ende van Gooilant, dat ghij alle onse vianden goede, die onder v jn uwe bedriue leggen off zijn, het zij geestlick off weerlick, van onsen wegen vercoept ende tot gereden gelde maeckt ende daer den orbaer aen doet tot onsen behoeff, gelijck jn anderen onsen goeden, ende des nyemant en verlaet noch en verdraecht, alsoe lieff als wij v zijn. In oirkonde desen brieue ende onse signet hier op gedruct. Ghescreuen ter Goude xxx dage jn Meye jnt jaer ons Heeren dusent vierhondert ende twyntich. (Myt een root segelken op gedrukt.) | |||||||||||||||||
1421, Junij 5.Johan, palsgraaf op den Rijn, hertog in Beijeren, zoon van Hen., Holl., Zeel, enz., geeft aan Splinter van Nyenrode, ten huwelijk met zijne natuurlijke dochter Jan, 8 m.l. aan het westeinde van Bindelmeer, geheeten Jans land van der Haer, en 200 Fransche kroonen, jaarlijks te heffen uit ruim 432 Amstel-morgen lands, genaamd de Horenbroek, de Nyenbroek en de Oude broek. (Afschrift.) | |||||||||||||||||
1421, Junij 7.Een brief van Jan, heer van Egmont en IJsselsteyn, Willem, broeder t' Egmont, ridder, en Gerrit van Heemskerck, heer tot Oosthuysen, daer mede sij haer stellen borgen voor de duwarye, die Splinter van Nyenroode maeckt aen sijn huysvrouw Johanna van Beyeren, b. dochter van hartoch Johan. Gedaen op vij Junij ao xiiijcxxj. (Inv. Alk.) | |||||||||||||||||
[pagina 193]
| |||||||||||||||||
1422, Nov. 2.Johan van Beijeren enz. verleidt jan van nyenrode met alzulke goederen als hij van de grafelijkheid van Holland schuldig is te houden. Getuigen, Hendrik van Wassenaar, Dirk van Maarssen en Jan van Commengys. (Leenb. van Nyenrode.) | |||||||||||||||||
Copie.Johan van nyenrode, bailliu van Muden, Naerden, Weesp en van Goylant, laet jou weeten, gerecht ende wairsluyden van Muden, Naerden, Weesp ende van Goylant, hoe dat jck ouerdraghen bin myt Splynter van Nyenroede, mijnen broeder, vander baliouschap voors., alsoe dat jck aen jou begheer, dat ghij mijnen broeder voors. ontfaet ende eedet voor een bailliu, want hij mij op dese tijt voldaen heeft, alsoe dattet mij wel te wille is. In kennisse deser waerheyt, soe hebbe jck johan van nyenrode voors. mijnen zegel hier vp gedruckt jut jaer ons Heeren duysent vier hondert xxiiij vp sincte Agnieten auont. (Myt een vpgedruckt geroen segelken, van onder weynich affgebroken). Onder stont gescreuen: Gecollationeert jegens sijn originael als voors., met een groen segelken besegelt ende accordeert bij mij ondergeteyckent: Jacobs. Zonder dagteekening. Johan van Beijeren, zoon van Hen., Holl., Zeel, enz., beveelt aan zijnen baljuw van Gooiland, johan van nyenrode, of Splinter, diens broeder, om aan de abdisse van Elten jaarlijks hare renten uit Gooiland te betalen. Hertoge Johan van Beyeren, soon van Heneg., van Hollant, van Zeelant etc. Bailiu, onse lieue ende geminde in Gode, die abdisse van | |||||||||||||||||
[pagina 194]
| |||||||||||||||||
Elten, heeft ons gescreuen ende te kennen gegeuen, hoe dat zij vuyt onse lande van Goylandt heeft aen jaerlickxe pensien, dair onsen voirvaderen ende wij dat landt van Nairden ende Goylandt tot desen dage toe mede beseten hebben, xxv ℔ trichtscher penningen, die wij meynden, dat van jaire te jare betailt geweest hadden, somen voortijts te doen plach; twelck niet geschiet en is, dat ons zeer vreemde heeft, want wij tot grooten stercken verbande dair aff staen, in zwaere peene van banne ende van verbuernisse des landts, zoe die oude brieuen dair aff inhouden, dair wij onsen getrouwen Reyner Zwan vuytscrijft aff gesent hebben, dieze v waill toenen zall; ende want wij tot sulcken laste niet staen en willen, soe ontbieden wij v ende beuelen mit ernste, dat ghij der abdissen voorn. off horen geweerden boode, die v quitancie van hoir brenge, jairlicx wtreyckt ende betaelt die renten voors., sonder meer geboite van ons te verbeyden, ende vanden achterstall myt hoer off myt horen gemechtichden vrienden also ouerdraecht ende vernoecht, dat wij in geenen voorderen laste noch versuymenisse dair bij en vallen, ende des niet en laet, alzoe lieff als wij v sijn. God zij myt v. Gescr. jnden Hage den derden dach in Eebruario. Supscriptie vanden selffden brieue: Onsen bailiu van Goylant johan van nyenroode, off Splinter, zijnen broeder. Zonder dagteekening. Gijsbrecht van Nyenrode schrijft aan zijn broeder Splinter van Nyenrode, baljuw van Muiden, Weesp en Gooiland, over het aanhouden van goederen van Utrechtsche burgers en kooplieden te Muiden. Lieue brueder, ick heb verstaen, dat ghij der burger ende cooplude goede getueft hebt tot Muden voor die stadt van Vtrecht ondanckelicke nempt, oeck hebbe ick gesien uwe andtwoort hem gesent, dair ghij slutende inne scriuet van dagen te houden, wair op ick vrindelijcke bidde, dat ghij, lieue brueder, die besettinge tot dese tijt, voor nutscap der lande ende omme mijnre beede wille, off laeten wilt, ende dan eenen dach ramen dair bij te comen, want v die stadt van Vtrecht node gepant te houe comen sail; ende dit duncket mij dat beste wezen, want | |||||||||||||||||
[pagina 195]
| |||||||||||||||||
ick mede verstae, dat nu op zinte Lucas dach opter Putkwp een ander dach uaert tusschen mijnen gen. heer van Beyeren ende der stad wezen sal, dair ghij dan oeck comen moecht ende uwe sake openen, ende mij hier aff uwe andtwoorde scrijuen laeten bij bode des brieffs. God zij myt v. Gegeuen des sonnedages nae sinte Victoers dach tot Vtrecht onder mijnen segel. Onder gescreuen: Ghijsbrecht van Nyenroede, uwe broeder. Supscriptie vanden selffden briefue: Mijnen lieuen broeder Splynter van Nyenroede, balliu van Muden, van Wezep ende van Goylandt. Gecollaciooneert jegens zijn origenael, onderscr. als voirn ende alst scheen mit groenen wasch toegesegelt geweest te zijn, bevonden taccorderen bij mij: Jacobs. Zonder dagteekening. Johan van nyenrobe schrijft aan zijn broeder Splinter van Nyenrode, baljuw van Gooiland, over het voldoen van 50 schilden aan den heer van Egmond en Willem van Egmond. Weet, lieue ende geminde brueder, als vanden vijftych scylden van Rusgen, dat mijn heer van Egmont ende heer Willem van Egmont scerpe brieuen off senden; ende, leue brueder, ast dat ghijer ander geenen raet in en weet, daen icxe hen geuen moet, soe ontbiet Rusgen ende bidt hem, dat hij wacht tent sinte Victoer, ic selse hem dan geuen; ende hier sende ic v die brieue, die mijn heer van (Egmont) ende her Willem mij gesent hebben. Hier in doet, als mijn oerbaer best js. God si myt v. Ende ontbiet Rusgen bij v ende nemt den dach, als ghij lancxst muecht, want ic mijn heer van Egmont off heer Willems ongunst niet hebben en will om vijftich schilde; ende Rutger sel kurt bij v komen, daer ontbietet mij weder bij, wat tijt ic hem tgelt gheuen sell. Onder gescreuen: Jan van Nyenroede. Supscriptie vanden selffden brieue: Splynter van Nyenroede, mijnen lieuen brueder, balyv van Goylant. Gecollacionert jegens zijn origenalen, onderscr. als bouen ende alst scheen mit groen wasche toegesegelt geweest tzijne, ende accordert daer mede bij mij; Jacobs. | |||||||||||||||||
[pagina 196]
| |||||||||||||||||
Zonder dagteekening. Eigenhandige brief van johan van nyenrode aan zijn broeder Splinter van Nyenrode over verschillende zaken. Lyeue broeder. V ghenoeghet te weten, als dat je uwen bryef ontfanghen ende verstaen heb, daer ghy my in scrijft dat Hůghe Henrych soen doet js, ende dat ghy dye kysten ende bryeůen ende boecken besyen hebt, ende een del ghelts vander bede, met meer woerden in uwen bryeuen begrepen: daer jc v of weten laet, dat jc Hughen jn ghenen bryeuen ghelt schuldych en byn dan xx cronen van her Gheryt weghen van Eemskerc, ende dye en weet jc nyet waer betaelt sijn dan nyet, want ghy waerter by te Nyenrode yn dye camer, daer jc hem betaelde doe hy my ghelt vander bede gaf. Voert dat ghelt dat ghy hebt vander bede, dat hoůt also veer als ghy cůnt, want her Gheryt dye mactet met vorwaerden tot Gorcom, dat die bede half en half boren soůden tůssen den bysdomer ende my, daer om sprecht den heer van Egmonde ende v vryende dat ghy dye een helft vander bede hoůt, ghelijch my toe gheseyt ys. Voert den ghenen dye jc daer scůldych byn, dye en gheůet gheen ghelt, want daer sijn lůttel bryeůen daer en js op betaelt, mer als jc, of Got wylt, thůůs coem, so wyl jc hem wael betalen. Voert serijfdy my, dat jc wael (eennen) enen clerck behoede (behoefde) dye Hůghen dynghen ende dye mijn verclaerden; dat en weet jc nyet hoe men dat doen sal, jc en waerder by, wanter nyement of tsegghen en weet; mer hebdy eennen klerck te doen, dye (dye) neemt by v byden vryenden dye ghy meent dat daer nvt to js, ende wes ghy dan rekenen cont ende effenen cont, dat doet, daer ghy of tseghen weet; mer jc meyn dat ghy daer nyet of en weet wat betaelt js of nyet. Voert syet wes Hůghe after ghelaten heůet, dat ghy des seker sijt wens wy gherekent hebben ende onse stucken gheslecht hebben, want jc meyn dat my noch ghenoech ontbrecht aen Hůghen nader lester rekenynghe daer ghy by waert; wat jc hem doe scůldych bleef, dat hout mijn rekenyn, ende daer was dye renten van abcoůer mercht noch te boren, ende sent | |||||||||||||||||
[pagina 197]
| |||||||||||||||||
en heb jc gheen ghelt gheboert van hem dan om trynt 1. lychter cronen; wat hy sent gheboert heuet, daer mody ma rekenen, en ghy syet wael in den boeken hoe langhe dat ongherekent ys; ende syet dat ghy v vryende so sprect, dat v dye bede nyet an dranghen en wart; ende wes afterstal van bede of van renten, dat ghy dat in wijnt, ende dat ghelt van den heer van Egmonde, dat cryghet als ghy eerst cont, ende wes ghelt dat ghy cryghet, dat hoůt samen, want je v anders scryůe; anders dan screef Ghysebrecht, onze broeder, om 1 of om lx cronen, dye sent hem, dye sal hy my senden. Woert, broeder, callen sy yet op my in mijns heren hof, dat heeft my vremde: want jc soude ontset hebben gheůorden, ghelijch dye van Leyden worden, want mijn heer en hadde van Leyden nyet ghetoghen ende hadde Nyenrode ontset, ende jc en conde dye stat ende dat stycht alleen nyet wynnen met Nyenrode. Woert hadde Hůghe weel bryeuen ende qůyttansyen van ghelde dat hy van mijnre weghen betaelt hadde, sonderlynghe van her Gheryt weel quyttansyen, daer syet emmer om en hyer in doet al jc v toe ghetroůwe, ende bewaert dat v nyet ghestoellen en waert ende bij v gheen verswm en come. Got sy myt v. (get.) Jan van Nyenrode. Opschrift. Mijnen lyeuen ghemynden broeder Splynter van Nyenrode. Zonder dagteekening. Ide van bijland, vrouwe van Nyenrode, schrijft aan haar schoonbroeder Splinter van Nyenrode, baljuw van Weesp, Muiden, Naarden en Gooilant, over het wegvoeren van beesten aan die van Breukelerveen. | |||||||||||||||||
Copie.Lieue ende zeer geminde brueder. V genoege te weeten, hoe dat die van Broekele veen bij mij geweest hebben ende hebben mij gecroent, dat hen hoer beesten genomen zijn van Ghijse Lubbert zoen myt zijnre partyen, dair mij zeer vreemde toe js, want Herman Cupers zoen bij v geweest heeft ende myt v gesproeken heeft alst van een verdinek van Broekeleveen ende van Maersenveen, daer Hermen myt v ouerdragen | |||||||||||||||||
[pagina 198]
| |||||||||||||||||
js alse van eenre somme van gelde die de van Maersenveen ende van Broeckeleveen gheuen souden, daer zij myt v eens zijn van desen verdinc, alse wij van Herman verstaen hebben, alse verre alse die van Maersenveen ende van Broekeleveen vanden hertoch van Gelre een betoen brengen, dattet hem genoecht alse van desen verdinc. Lieue geminde broeder, wes ic v vrindelijcke bidde, dat ghij dat goedt dat die van Broekeleveen genomen js off dat gelt dat dair of genomen js, aen v wilt slaen tot der tijt toe dat die andtwoorde vanden hertoege van Gelre gecomen js, wanttet Jans ondersaeten zijn ende zij niet verrasschet ende duchten. Ende, lieue geminde brueder, hier wilt jn doen, alse ick volcomelicken v toe betrouwe, Godt zij myt v. Gescreuen tot Nyenroede vp onser vrouwen avent Assumptio. Onder gescreuen: Yde van Bijlant joncfr. van Nyenrode. Supscriptie vanden selffden: Splynter van Nyenroeden, balliu van Weespe, van Muden, van Naerden ende van Goylandt, mijnen lieuen ende zeer ghemynden brueder. Gecollacionert jegens zijn origenael, onder ende opgescr. als voern, oic alst scheen mit groenen wasche besegelt, ende accordert bij mij: Jacobs. Zonder dagteekening. Adolf, bisschop van Utrecht, schrijft aan johan en Splinter van Nyenrode, gebroeders, in het belang van die van Amsterdam. Adolff, bisschop tUtrecht. Lieue vrienden, tot versoecke der van Amstelredam doen wij scrijuen aen Frederyck Willemsz., schoute tot Broeckel, nae jnhout der copie hier jnne geleecht, ende, om vriende beede wille, daer ons vriendelicke mede bewaert is, ende om te schutten verdriet ende laste die daer aff mochte comen, bidden wij v mit vrindelicker begeerten, dat ghij mitten besten onderseggen ende onderwijsen willen Frederick voors. off Jelys, dien de sake principalicken aenroert, te geschien nae desen seluen onsen scrijuen, wantet ons alsoe redelijck dunct te wesen; ende ghij sullen ons denckelick daer aen doen. God sij met v. Gegeuen tot Bruessel des woonsdaghes vp sant Mathyas daghe apostoli. Subscriptie vanden seluen | |||||||||||||||||
[pagina 199]
| |||||||||||||||||
brieue: Onsen lieuen vrunden Johan ende Splinter van Nyenrode, gebroederen, ende elcken bijsonder. Onder stont gescreuen: Gecollationeert jeghens sijn originale, alst scheen gesegelt geweest te zijn mit roden wasse, ende beuonden taccorderen bij mij ondergeteyckent: Jacobs. | |||||||||||||||||
1426,St. Lambrecht. Getuigenis van twee leenmannen des stichts van Utrecht, omtrent de leenverheffing der hofstede ten Poel te Breukelen door Gijsbrecht van Nyenrode van Velsen. Wij Claes van Oestrum ende Lambert van Sulen, alse mannen des gestichts van Vuytrecht, doen condt allen luyden, dat ons kenlick is, dat Ghijsbrecht van Nyenrode van Velsen vp huden daten des brieffs geweest heeft buyten de gildepoort bij Vuytrecht, om te trecken bij onsen heer van Vuytrecht ende aen hem te versoecken seuen morghen lants mitter hoffstede te Poel, alsoe alse die geleghen sijn tot Broecklede bijder kerck ende hij te leene hout vanden gestichte van Vuytrecht; ende want Ghijsbrecht voors. van ancxt weghen sijns lijffs ende sijns goets nyet vorder reysen en dorste, soe begeerde hij aen ons, dat wij met hem gaen wouden voer die Rode doer ten Doem tUtrecht, dat wij om sijnre bede wille deden. Ende aldaer soe versocht Ghijsbrecht van Nyenrode voors. rechtevoort dese seuen morghen lants mit der hoffstede ten Poel voors. ende was daar ouerbodich mit sijnre huldinge ende al te doen dat hij van rechts weghen daer off schuldich was te doen. Des hij oirconde ende tuych daer off aen ons begeerde; ende want wij hier ouer ende aen geweest hebben alse manne voors., daer dit geschiede, gelijck hier voor bescreuen staet, soe hebben wij onse segel aen desen brieff gehanghen teenen oirconde. Gegeuen jnt jaer ons Heeren mcccc xxvj vp sinctc Lambrechts dach. (Afschrift.) | |||||||||||||||||
[pagina 200]
| |||||||||||||||||
dat ik, bij beveele mijns liefs genadighste heere hertoge Johan van Beyeren, een banscheydinge gedaen en gedragt hebbe met het kerspel en gerecht van Hilversum en van de gerechte van Larekerspel na uytwijsinge der bezegelde handvesten, die zij daer aff hebben, ingaende van die huysinge die nu in die Vuurs betimmert staan voort op Kaarbergen, gelegen tusschen Larekerk ende Hilversum, daer af voort op Aartgesbergh gelegen op Lange heulle, daer af voort op Wegelsbergh, gelegen tusschen Naarden en Hilversumer zand, daer af voort op Cruysbergen ende daer aan den Gesticht. In kennisse der waerheyd, zoo hebbe ik Splinter voors., bailliu, mijn zegel hier aan gehangen in 't jaar ons Heeren duysent vierhondert seuen en twintigh, twee dagen in Januario. (Hebbende onder uythangen een zegel in groene wassche aan een dubbele francijne staart). (Privilegiën van Hilversum MS.) | |||||||||||||||||
1430,St. Benedictus. Melis van Mynden en Ruweel, schildknaap, kwijt zijnen neef Gijsbrecht van Nyenrode van Velsen van alzulk maaggeld, als hem geboren mogt te gelden, roerende van de twee doodslagen, die Melis in de Loosdrecht gedaan heeft aan Jan Pietersz. en Klaas Simonsz., en scheldt hem daarbij kwijt al het regt en toezeggen, dat Melis mogt hebben aan het Dorsscher veen te Cortehoeve. (Afschrift.) | |||||||||||||||||
1430, Nov. 2.Jacoba van Beijeren enz. verleidt jan van nyenrode, bij opdragt van diens vader otto van nyenrode, met het huis te Nyenrode en anders alzulke heerlijkheden, tienden, renten en goederen, als otto van de grafelijkheid van Holland tot dusver in leen gehouden heeft, behoudens den vader de lijftogt aan het voorzegde huis van Nyenrode. Getuigen, Jan van Vianen, Everard bastaard van Holland, ridders, en Floris van Kijfhoek. (Afschrift.) | |||||||||||||||||
[pagina 201]
| |||||||||||||||||
dragt van zijn oom Hendrik bastaard van Nyenrode, zijnen broeder Gijsbert van Nyenrode met 20 m.l. in het ambacht van Niemandsvriend. Getuigen o.a. Splinter Uten Enge en Gerrit van Baerne. (Leenb. van Nyenrode.) | |||||||||||||||||
1433, Sept. 9.Een brief, beginnende: Philips etc., daer in verklaert wort, dat gecome sijn Gijsbert, Wouter en Gerrit van Rijn, die opdracht doen te behoeve van Splinter van Nyenroode van vj margen lants, geheten Paulus Weyde, gelegen bijt Reygersbosch ind ban van Byndelmeer, welcke hartoch Philips voornoemt weder verlijt op Splinter voornoemt, te verheerwaerden met een paer witte hanschoenen, ten overstaen van Floris van den Abele, Willem van Naeldwijck en Boudijn van Swieten. Gedaen ix September xiiijcxxxiij. (Inv. Alk.) | |||||||||||||||||
1434.Philips hertog van Bourgondie enz. verleidt Splinter van Nyenrode, bij opdragt van Hendrik van HeussenGa naar voetnoot1), met twee stukken lands, gelegen bij Ouder Amstel en welke Hendrik bastaard van Nyenrode levenslang in pacht heeft. Getuigen, de heeren van IJsselstein en Wassenaar, Willem van Naaldwijk en Jan van der Mije. (Afschrift.) | |||||||||||||||||
1434, Jan. 30.Philips, hertog van Bourgondie enz., verleidt Splinter van Nyenrode, bij opdragt van Jacob Oestgen, met een toren, huizinge en hofstede, gelegen in GooilandGa naar voetnoot2), leenroerig aan de grafelijkheid van Holland. Getuigen, Floris van den Abeele, Gerrit van Poelgeest, ridder, Boudewijn van Zwieten, Godschalk Oom, knapen. (Afschrift.) | |||||||||||||||||
[pagina 202]
| |||||||||||||||||
Nyenrode en gelegen te Niemandsvriend, als hun aangestorven mogen zijn van Jan en jongen Jan, hunne broeders, en Gijskijn, hunne zuster. Getuigen, Joost van Rietvelt, Beernd van den Ouden Gheyne en Splinter van den Zijl. (Leenb. van Nyenrode.) | |||||||||||||||||
1434, April 8.Jan van nyenrode verleidt zijne bastaardmoeije Trijsaan van Obbueren, na doode van ouden Jan en jongen Jan, hare broeders, en van Gijsgen, hare zuster, met een regt vierendeel lands gelegen te Niemandsvriend. Getuigen als voren. (Als voren). Zonder dagt. Jan van nyenrode beleent eenig land, gelegen op Bertengerveld. Getuigen o.a. Arend van Obbueren en Hendrik bastaard van Nyenrode. (Als voren.) Zonder dagt. Jan van nyenrode verleidt zijne bastaardmoeije Trijsaan van Obbueren, na doode van Hendrik, ouden Jan en jongen Jan, hare broeders, en van Gijskijn, hare zuster, met 10 m.l. te Niemandsvriend. Getuigen o.a. Joost van Rietveld en Peter Uten Hamme. (Als voren.) Zonder dagt. Jan van nyenrode verleidt zijnen neef, Gijsbert van ObbuerenGa naar voetnoot1) met 10 m.l. te Niemandsvriend. Getuigen, Joost van Rietveld en Hendrik Borre die Ridder. (Als voren.) Zonder dagt. Jan van nyenrode verleidt Gijsbert Gijsberts dr. van Snijdlaer, de kamer met de hofstede, daar Arend van Obbueren op plagt te wonen en nu ter tijd Alijd Gijsberts weduwe van Snijdlaer met hare kinderen op woont, staande voor de kerk te Breukelen. (Als voren.) | |||||||||||||||||
[pagina 203]
| |||||||||||||||||
1436.Jan van nyenrode verleidt zijnen neef Gijsbert van Nyenrode van Velsen met 1o het huis te Velsen, de daartoe behoorende erven en heerlijkheden en de daar omgelegen tienden; 2o 7 kroonen jaarlijks, gelegen over in Waterland; 3o 40 m.l. te Kamerik; 4o 1½ hoeve lands in Bertengen. Getuigen, Jan Zwedersz. van Ruweel en Jacob Klaas Schroedersz. (Als voren.) Zonder dagt. Gijsbert van Nyenrode van Velsen maakt aan zijne echtgenoote Geertruid, dr. van Frederik Uten Hamme, den lijftogt aan het huis te Velsen. (Afschrift.) | |||||||||||||||||
1438 (1439), Maart 26.Philips hertog van Bourgondie enz. verlcidt jan van nyenrode met alzulke goederen, als hij van de grafelijkheid van Holland houdt, met voorwaarden dat de helft der ambachten van de Lier en Souteveen erven zullen op zijnen zoon Jan van Nyenrode, behoudens aan ide van bijland, diens moeder, de lijftogt aan deze goederen. Gegeven te 's Hage. Getuigen, IJsselstein, Naaldwijk, Zwieten, Mije. (Afschrift.) | |||||||||||||||||
1439, April 9.Philips, hertog van Bourgondie, verleidt Splinter van Nyenrode met een stuk lands gelegen bij het Reigerbroek te Bindelmeer, buiten het bosch, genaamd die Oude broek, Nyenbroek en die Hoornebroek, houdende te zamen 200 morgen lands. Gegeven te 's Hage. Getuigen, IJsselstein, Wassenaar, Gent, Vianen. (Afschrift.) | |||||||||||||||||
1442,dond. na den Zondag (Jhrl?). Splinter van Nyenrode ontvangt in eeuwige erfpacht van den deken en het kapittel van den Dom te Utrecht 44 m.l. gelegen in den Nesse tusschen de Vecht en de Cromzijtweynde in Dorsscherweerde en daaromtrentGa naar voetnoot1)? (Afschrift.) | |||||||||||||||||
[pagina 204]
| |||||||||||||||||
1442, Dec. 14.Hertog Philips van Bourgondie ontheft de goederen van jan en Splinter van Nyenrode, gebroeders, van het daarop gelegde beslag. Phs. bijder gratien Goidts hartoighe van Boergongnen, van Lotryck, van Brabant ende van Limburch, graue van Vlaenderen, van Arthoys, van Bourgongnen, Palatijn van Henegouwen, van Hollant, van Zeelant ende van Namen, marckgraue des Heylighen Rijcxs, heere van Vrieslandt, van Salins ende van Mechelen, doen condt allen luyden. Alsoe wij met onsen anderen brieuen hebben doen becommeren ende aentasten alle sulcke pachten ende renten, als jan ende Splinter van Nyenrode, gebroederen, binnen onsen lande van Hollant, van Zeelandt off van Vrieslandt hebben ende him verschenen wesen moeghen, ende voort hand daar aen doen slaen van onser weghen, om die te legghen jn onsen oirbaer, ouermits seecker saecken wille, ons daer toe porrende ende begrepen jn onsen brieuen voors.: soe hebben die voors. jan ende Splinter onsen rade, die wij geordonneert hebben ten saecken onsen lande van Hollant ende van seelant, soe veele gedaen, dat wij hoir pachten ende renten ontlast hebben tot deser tijt, omme him tot heur selffs oirbaer ende proffijt die te laten bueren. Ontbieden daerom ende beuelen allen onsen bailiuwen, schouten, rechten boden ende dienaren ouer all van onsen landt voors. binnen steden ende daer buyten ende elcken bijsonder, dat sij van deser tijt voort heur hande trecke ende houde vanden goede, pachten ende renten jans ende Splinters voors. ende dien daer mede te laten bewerden ende ommegaen, alst hun gelieft ende sij voortijts gedaen hebben; ende off sij off eenich van hun mits onsen beuele voors. eenige gelde gebeurt hebben, van heuren renten ofte pachten voors., wij willen ende beuelen dien ende elcken bijsonder, dat sij hun die vernoegen ende | |||||||||||||||||
[pagina 205]
| |||||||||||||||||
daer aff voldoen, soe dat sijs te vreden sijn moeghen ende hun gheen noodt en sij meer daerom te vervolghen, ende dit nyet en laten, alsoe lieue als wij hun sijn, want ons dat alsoe genoecht gedaen te hebben. In oirconde desen brieue ende onse signet hier vp gedruct. Gegeuen vpten xiiijen dach jn Decembrj jnt jaer ons Heeren duysent vier hondert twee ende veertich. Onder stont gescreuen: Bij mijnen heeren den hartoighe, ter relatie vanden heer van Hallain ende d'andere vanden raede van Hollant etc., ende was ondergeteyckent: Vrieso. | |||||||||||||||||
1443, Jan. 2.Een brief van Lodewijck van Montfoort, heer van Haserwoude, daer in bekent, dat, alsoo Splinter van Nyenroode, soon van otto van nyenroode ridder, hem hadde overgelevert ende geruymt tslot van Muyden en dienst van Goylant, soo belooft hij Splinter voorschreven te betalen vijf en twintich hondert schilden, die Splinter noch gebreecken aen een bewijs van Boudijn van Swieten, tresorier van Hollant. Gedaen den anderen dach in Januario mcccc xliij. (Inv. Alk.) | |||||||||||||||||
1443,vrijd. in Januario. Een brief van Melis van Mijnen en van Ruweel en van Dirck van Swieten, die ontfangen dat slot tot Muyde van Splinter van Nyenroode, met eenige goederen daer bij als inventaris, twelck sij weder hebben overgelevert aen Lodewijck van Montfoort, tot behoef ons genadige heere van Bourgongien en Hollant. Gedaen in den jare ons Heere mcccc xliij, op den vrijdach in Januario. (Als voren.) | |||||||||||||||||
[pagina 206]
| |||||||||||||||||
Klaasz. van Turnout, bastaard, met 10 m.l. gelegen te Niemandsvriend. Gijsbert Dorlant, bastaard, oom van Philips Klaasz. van Turnout. (Als voren.) | |||||||||||||||||
1452, Febr. 10.Jan van nyenrode verleidt zijnen neef Splinter van Zijl met 3½ m.l. te Niemandsvriend in den ban van Alblasserwaard en te Slijdrecht, gemengder voor met al de goederen die Gijsbert Dorlant, b. van Nyenrode, oom van jan van nyenrode, in leen plagt te houden. Getuige o.a. Willem Jansz. van Loendersloot. (Als voren.) Zonder dagteekening. Jan van nyenrode verleidt Splinter van Zijl met de hofstede te Nesse, gelegen te Corthoeve, die aan Gijsbert van Zijl plagt toe te behooren; terwijl Splinter van Zijl den lijftogt aan de helft dezer hofstede vermaakt aan zijne echtgenoote, Lijsbet genaamd. Getuigen o.a. Otto van Rossem en Gerrit van Zulen. (Als voren.) Zonder dagt. Jan van nyenrode verleidt Agnese, wed. van Klaas van Ruven, met zulke huizinge en land, als haar moeder Mechteld, echtgenoote van Willem van Schoten, van wijlen zijn vader plagt te houden, en gelegen is in het kerspel van Haarlem buiten de kruispoort, naast de erven van Huge van Ruven, Mr. Huge van Assendelft en Jacob Zeberge z., en strekkende van de Vreetsloot oostwaarts in de Spaarne. Getuige o.a. Joost van Rietveld. (Als voren.) | |||||||||||||||||
1454,daags na o.l. Vr. assumptio. gijsbrecht van nyenrode verleidt 4 blokken tienden te Zweeser Enghen op zijn oom Gijsbert van Nyenrode van Amerongen, die den lijftogt daarvan vermaakt aan zijne echtgenoote Fye van Sinderen, behoudens aan zijn broeder Splinter het derde deel dezer tienden. Getuige o.a. Willem Jansz. van Loenresloot. (Als voren). | |||||||||||||||||
[pagina 207]
| |||||||||||||||||
1455, Maart 11.Gijsbrecht van nyenrode verleidt zijnen oom Gijsbrecht van Nyenrode van Amerongen met 20 m.l. te Niemandsvriend, gelijk Hendrik bastaard van Nyenrode, oudoom van G.v.N.v.N., heeft gehouden. Getuigen o.a. Hendrik, bastaard van Nyenrode, neef van G.v.N.v.N. (Als voren.) | |||||||||||||||||
1455, Mei 22.Gijsbrecht van nyenrode verleidt zijnen neef Splinter van Zijl met 4½ m.l. te Niemandsvriend in den ban van Slijdrecht, welke door dezen en door Johan van Nyenrode, broeder van gijsbrecht van nyenrode voornoemd, met meer goederen, aan Gijsbert Dorlant bastaard van Nyenrode, voor den hof te Nyenrode met regt afgewonnen waren, op voorwaarde dat Splinter afstand zal doen ten behoeve van Jan v.N. van alle overige goederen, welke zij te zamen van Gijsbert Dorlant afgewonnen hadden. (Als voren.) | |||||||||||||||||
1455. Junij 3.Gijsbrecht van nyenrode verleidt zijnen neef Gijsbert van Nyenrode van Velsen met 1o het huis te Velsen, 2o 7 kroonen 's jaars gelegen over in Waterland, 3o 40 m.l. te Kamerik, en 4o 1½ hoeven in Bertengen. Getuigen, Wouter van Eemskerk, Willem Jansz. van Loendersloot en anderen. (Als voren.) | |||||||||||||||||
1455, Junij 7.Gijsbrecht van nyenrode verleidt zijnen neef Splinter van Zijl met 10 m.l. te Niemandsvriend uit het land, dat Philips Klaasz. (neef van G.v.N.) van den hof te Nyenrode te leen plagt te houden, na Splinters dood te komen op diens 4 jongste zonen, Hendrik, Gijsbert, ouden Jan en Jan Loenensz. Getuigen, Jan van Nyenrode, broeder van gijsbrecht voornoemd, en Klaas van der Mije. (Als voren.) | |||||||||||||||||
1455, Junij 11.Gijsbrecht van nyenrode verleidt zijne nicht Aleid, Jans dr. van Rossum, echtgenoote van Klaas Jansz., met de helft van 4 m.l. te Breukelen St. Pieters in die zate, daar Jonge Jan plagt te wonen, gemengder voor met Otte van Rossum, waarboven naast is geland Deliaan dr. van Otte van Rossum. (Als voren.) | |||||||||||||||||
[pagina 208]
| |||||||||||||||||
nen neef Lambert Berntsz. met 2 m.l. in Portengen en 1½ m.l. te Breukelen. Getuigen, Splinter van Zijl en Frederik van de Velde. (Als voren.) | |||||||||||||||||
1455,vrijdag na St. Jan baptist. Gijsbrecht van nyenrode verleidt zijnen neef Huge van Loenresloot (Maarssen)Ga naar voetnoot1) met 15 m.l. te Loenen. Klaas en Jan, broeders van Huge voornoemd, en Lijsbet, zijne echtgenoote. (Als voren.) | |||||||||||||||||
1455, Julij 7.Gijsbrecht van nyenrode verleidt Zijbrand Hovenz. met 4½ h.l. in den Cadijk tusschen den Zwet en den Zwetweg, naast den abt van Egmond en Willem van Naaldwijk, maarschalk van Noord-Holland. Getuigen, Hendrik van Nyenrode, broeder, en Hendrik de bastaard, neef van gijsbrecht van nyenrode. (Als voren.) | |||||||||||||||||
[pagina 209]
| |||||||||||||||||
len van Blyckenburch. Gedaen 22 December mcccclviij.(Als voren.) | |||||||||||||||||
1464, Mei 16.Een brief van Albert van Schagen, daer bij belooft, bij afsterven van heer Willem de bastaert van Hollant, ridder, heer van Schagen, sijn vader, tot vermaninge van Gijsbert van Nyenroode van Velsen of Geertruyt, sijn huysvrouw, ofte den houder deser brieuen, Adryana van Nyenroode, sijn (Alberts) lieve huysvrouw, des voorschreve Gijsberts dochter, sal lijftochten hondert Engelsche nobels 's jaers. Gedaen xvj dach in Meye in den jare ons Heeren mcccclxiiij. (Inv. Alk.) | |||||||||||||||||
1470,dingsdag na o.l. Vr. Lichtmisse. Gijsbert van nyenrode verleidt zijnen zoon Hendrik den bastaard, tot behoef van diens echtgenoote Hillegont, dr. van Peter Ruisch, bij opdragt van Dirk Ruisch, Petersz., met de helft van 6 m.l. te Breukelen, 4 m.l. te Nevenaar, 14 h.l. te Breukelen. Getuige o.a. Jan van NyenrodeGa naar voetnoot1). (Als voren.) | |||||||||||||||||
[pagina 210]
| |||||||||||||||||
1470,dond. na St. Bonifaas. Gijsbert van Nyenrode van Velsen draagt, voor hem en zijne echtgenoote Geertruid, over, ten behoeve zijner dochter Adriaan, echtgenoote van Albert van Schagen, ridder, al zijn roerend goed, kleinood, huisraad enz., als hij heeft binnen Utrecht. (Afschrift.) | |||||||||||||||||
1471, Maart 15.Een brief, waer bij Alionora van Borselen, vrou van Zuylen, St. Maertensdijck etc., gijsberts wijf van nyenroode, na doot van heer Franck van Borselen, graef van Oostervant, heer van Zuylen etc., haer broeder, verleent wert met daeglijcx gerecht van Zuylen en van Westbroeck ende diversche tiende. En voor Alionora voornoemt heeft gehuldet gijsbert van nyenroode, haer man voorschreven, ten overstaen van Johan van Bouchout, Roelof van Bevervoorde, hofmeester, en Gerrit van Zuylen van Blyckenborch. Gedaen tot Uyttrecht int jaer ons Heere mcccclxxj op xv Meert. (Inv. Alk.) | |||||||||||||||||
1471, Nov. 15.Johan van Nyenrode, baljuw van Gooiland, Arend van Zwieten, ridder, heer van Leijenburg, en Gerrit van Rijn doen, als zeggers, eene uitspraak tusschen Johan van Nyenrode en Gijsbrecht, zijnen broeder, over de erfenis van hunne ouders Splinter van Nyenrode en Janna, dr. van hertog Johan van Beijeren. (Afschrift.) | |||||||||||||||||
[pagina 211]
| |||||||||||||||||
geheten Bolesteyn, met de hofstede, gelegen te Maerssen, ten overstaen van Roelof van Bevervoerde en Gerrit van Reyn. Gedaen tot Uyttrecht op xiij Junij mcccclxxij. (Inv. Alk.) | |||||||||||||||||
1473, Febr. 18.Wouter van Amstel van Minden, schildknaap, verleidt zijnen neef Gijsbert van Nyenrode van Velsen met 10 oude Fransche schilden 's jaars, gaande uit het goed Seelburg in het geregt van Leersum, uit eene hoeve lands in Leersumrebroek en uit 2 akkers in Leersumreweide en de hofstede te Schelborgtiend, voortijds uitgegeven door Wouter van Minden, ridder. Getuigen, Willem Dirksz. van Cronenburg en Jan Taets. Ook met 23 m.l., datum en getuigen als voren. (Afschrift.) | |||||||||||||||||
1474,Aller Heiligen avond. Gijsbert van nyenrode, heer van Zuylen en St. Maartensdijk, verleidt Geertruid, dr. van Gijsebrt Dorlant, met eene hofstede te Breukelen. Hulde doet Dirk, zoon van Gijsbert Dorlant, haar broeder. Geertruid, weduwe van Gijsbert Dorlant, behoudt den lijftogt aan deze hofstede. (Leenb. van Nyenrode.) | |||||||||||||||||
[pagina 212]
| |||||||||||||||||
Borselen, grave van Oostervant, haer broeder, ten behoeven Jan van Nyenroode (haer mans broeder die getrout was met Johanna van Montfoort) en haer wettelijcken oir. Dit ten overstaen van Tielman Oem van Wijngaerden, Jan Oem van Wijngaerden, den ouden, Gijsbert van der Meye, Jan Baulju, Jacob Ruychrock van der Werve en Gerrit Jacobse. Gedaen op ij Julij 1476. (Inv. Alk.) | |||||||||||||||||
1476, Julij 2.Een brief beginnende: Carel etc., daer bij Joan van Nyenroode lijftocht alionora van borselen, vrou van Zuylen, St. Martensdijck etc., huysvrou van gijsbert van nyenroode, de tiende van de Oude Hoorn, Ruygendijck en Oosthoeck, ten overstaen van Tielman Oom van Wijngaerden, mest. Jacob Ruysch, Floris Oom van Wijngaerde, Joan Oom van Wijngaerde, die ouder, Gijsbert van der Mije, mest. Jan Baulliu, Jacob Ruychrock vander Werve en Gerrit Jacobs. Gedaen den ijen dach van Julio ao mcccc lxxvj.(Als voren.) | |||||||||||||||||
1476.Een brief beginnende: Carel etc., daer bij Jan van Nyenroode lijftocht juffrou Joanna suster tot Montfoirde, sijn geechte wijf, de tienden van Oudenhoorn, Ruygendijck en Oosthoeck, beginnende na doot en overlijden van alionora van borssele, vrou van Zuylen etc., presentibus en datum als voren. (Als voren.) | |||||||||||||||||
1476, Sept. 22.Gijsbrecht van nyenrode, heer van Zuylen en St. Maartensdijk, belieft den lijftogt door zijn natuurlijken zoon Hendrik b. van Nyenrode aan diens echtgenoote Hillegont, dr. van Peter Ruisch, gemaakt aan eene huizinge, hofstede en boomgaard te Maarssen buitendijks en 4 m.l. binnendijks, en aan de helft van 12 m.l. in HoenkoopGa naar voetnoot1), ‘om | |||||||||||||||||
[pagina 213]
| |||||||||||||||||
des wille dat hij en sijn voirn. huysvrouwe noch gheen kinder tsamen en hebben.’ Getuige o.a. Gijsbrecht van Nyenrode Splintersz. (Leenb. van Nyenr.) | |||||||||||||||||
1477, Febr. 8.Een brief beginnende: Maximiliaen en Marye, daer bij sij verlyen aen alionoea van borsselen en van St. Martensdijck, vrou van Nyenroode, de tiende van den Ouden Hoorn en Ruygendijck ende den Uythoeck, geheten de Oisthoeck, haer aenbestorven bij doode van Jan van Nyenroode, die sij die te hulpe tot sijn hijlicke met de dochter van Montfoorde gegeven hadde, alsoo Jan voorschreven, sonder blijckende geboorte after te laten bij de voorschreven dochter van Montfoorde, aflijvich geworden is, ten overstaen van meest. Jacob Ruysch, deken van St. Maartensdijck, meest. Adryaen van Dreysscher, meest. Hendrick vander Mije, Gijsbert van der Mije en Pieter vander Goes. Gedaen op de viij Februaryo xiiijclxxvij. (Inv. Alk.) | |||||||||||||||||
1477.Maria van Bourgondie bevestigt den lijftogt, door Albrecht, heer van Schagen, ridder, gemaakt ten behoeve zijner echtgenoote Adriana Gijsbrechts dr. van Nyenrode, aan den burg te Schagen, met hofstede, boomgaarden en landen daartoe behoorende, en met 50 ℔ grooten Vlaams uit de heerlijkheid van Schagen en uit de visscherij van Schagercogge en van Nyedorpercogge. Getuigen, Jan Oom van Wijngaarden, Pieter van der Goes en Frank Ruichrok van den Werve. (Afschrift.) | |||||||||||||||||
[pagina 214]
| |||||||||||||||||
en gemagtigde van zijn zwager (neef) johan van nyenrode, Jan, zoon van Hendrik den bastaard, met 10 m.l. te Niemandsvriend. Getuige o.a. Jan van Mas Dirksz., kastelein tot Nyenrode. (Als voren.) | |||||||||||||||||
1479, Julij 16.Dezelfde verleidt zijnen zwager (neef) Dirk van Nyenrode, bastaard zoon, en Ide van Nyenrode, bastaard dochter van wijlen Jan van Nyenrode, ieder met de helft van ruim 16, 21 en 8 m.l. Getuigen o.a. Jan van Mass, Dirksz., en Evert Uten WeerdeGa naar voetnoot1) (Als voren.) | |||||||||||||||||
1479,maandag na Dertiendag. Gerrit van Rijn verleidt, als stadhouder en gemagtigde van zijnen zwager (neef) johan van nyenrode, Herman Johansz., den ouden, met eene hoeve lands te Portengen, bij opdragt van Adriana van Nyenrode van Velsen, vrouwe van Albert van Schagen, ridder. Getuigen, Jan Jansz. van Beesd en Jan van Mas Dirksz. (Als vor.) | |||||||||||||||||
1480, Junij 6.Johan van nyenrode verleidt zijnen zwager Adam van der Haer, bij opdragt van zijn (Joh. van N.) oom Jan van Derthesen, als gekoren voogd van mr. Dirk van Putten, priester, met 5 m.l. te Kockengen en Portengen. Getuigen, Joost van der Mije en Jan Alphersz. van der Mije, bastaardbroeder van Joost voorn. (Als voren.) | |||||||||||||||||
1480, Sept. 12.Johan van nyenrode bevestigt den lijftogt aan het derde deel van vier blokken tienden te Zweserenge, door Gijsbert van Nyenrode Splintersz. vermaakt aan zijne echtgenoote Geertruid, dr. van Ernst van Amerongen. Getuigen, Erederik Utenham, Hendrik b. van Nyenrode, neven van J. v. N., Dirk b. van Nyenrode, broeder van J. v. N., en Ernst van Drakenburg. Dirk van Zwieten, heer van Leijenburg zegelt voor zijn neef J. v. N. (Afschrift.) | |||||||||||||||||
[pagina 215]
| |||||||||||||||||
van Nyenrode van Velsen, een som van penningen, daer voor sullen betalen tien pont 's jaerlijcx te rente ten lijve van joffer Joost, haer dochter, die sij hadt bij heer Albert van Schagen, ridder, haer echte man. Gedaen des woensdach nae onser Vrouwen dach visitationis mcccclxxxij. (Inv. Alk.) | |||||||||||||||||
1484, Aug. 6.Een brief van Wouter van Amstel van Mynden, knape, daer bij verlijt aen Wouter van Egmont, sijn swager, als momber en gerechte man van joffer Joost van Schagen, sijn nichte, drie en twintich morgen lants in Breuckelrekarspel, daervan twaelf morgen leggen achter de kerck te Breuckelen en elf morgen in Breuckelrewaerden, geheten Ybel hoeve, daer boven naest gelant is Jacob van Vyanen en beneden Louf van Pallaes, ten overstaen van Willem Dirckse van Cronenburch en Roelof Jansen. Gedaen op den sesden dach Augustij mcccclxxxiiij. (Als voren.) | |||||||||||||||||
1493, Mei 6.Een brief van joan van nyenrode, die verlijt aen Joost van Borselen, sijn swager, als man en voocht van juffrou Joost, sijn nichte, als het huys te Velsen, met de tiende, daer om gelegen, en 7 kroone 's jaers, gelegen over in Waaterlant, en 40 mergen lants, gelegen in Kamerick, en 1½ hoeve lants, gelegen in Portenge, daer boven naest gelant sijn Jan vander Haer Dircksen en Gerrit vander Mije, gebroeders; ten overstaen van Dirck de bastart en Jan de bastart van Nyenroode. Gegeven den seste dach in May mccccxciij. (Als voren.) | |||||||||||||||||
1494, Sept. 3.Een brief van Maximiliaen, Rooms-koningh etc., die verclaert, dat voor den grave van Egmont, sijn stadt houder over Hollant, Zeelant en Vrieslant, quam jonckvrou Joost van Schagen, de welcke lijftochte haer man Joost van Borsselen, ten overstaen van Joan van Zevender en anderen. Gedaen op den derden dach van September ao xccccc en xciiij, (Inv. Alk.) | |||||||||||||||||
[pagina 216]
| |||||||||||||||||
1497, Maart 27.Dirk b. van Nyenrode oorkondt, als gemagtigde der voogden van josina van nyenrode, dat ten behoeve van Gijsbert Dirk Dorlantsz. is opgedragen een uiterdijk, gelegen te Ouda. Getuige o.a. Jan b. van Nyenrode Hendriksz. (Leenb. van Nyenrode.) | |||||||||||||||||
1497, Mei 1.Een brief, daer bij Geertruyt, dochter van Ernst Taets van Ameronghen, na noode van Johanna Jans dr. van Driebergen, haer moeder, wort verlijt een goet, geheten dat Haeckeren, dat gelegen is inden Goye, Een alt versuym, tot desen daghe toe geschiet, heeft mijn genadige heer quyt geschonden; en voor Geertruyt voorschreven heeft gehuldet Gijsbert van Nyenroode, haer man, ten overstaan van Seyn Mulert en meester Johan Valck. Gedaen t'Uyttrecht primo May mccccxcvij. (Inv. Alk.) | |||||||||||||||||
1503, Nov. 11.Een brief, daer bij Johanna, Gijsberts dr. van Nyenroode, wort verlijt het goet, geheten Haenkeren, als hier boven, soo haer aengekomen is van Geertruyt Ernst Taets dochter van Amerongen; en voor Johanna voorschreven heeft gehuldet Gijsbert van Nyenrode, haer vader, ten overstaen van Joan van Zuylen van Nievelt, ridder, en Frederik van Draekenborch. Gedaen te Duerstede xj November ao xvciij. (Inv. Alk.) | |||||||||||||||||
[pagina 217]
| |||||||||||||||||
1512, Aug. 12.Willem turck en josina van nyenrode verleiden Jacob Jansz., bij opdragt van hun neef en zwager Frederik Utenham, Gerritsz., met eenig land te Breukelerveen. Getuigen, Jan van Derthesen, hun oom en zwager, en Gijsbert van Lokhorst. (Als voren.) | |||||||||||||||||
1525, Mei 8.Willem turck, heer van Nyenrode, verleidt Ernst van Nyenrode, zijnen zwager, met het derdedeel van 4 blokken tienden te Sweeserenge, na doode van Gijsbert, diens vader, en den lijftogt daaraan ten behoeve van Margriet, dr. van Jan van Renes, echtgenoote van Ernst voorn. Getuigen, Frans van Nyenrode en Melis Uten Enge. (Als voren.) | |||||||||||||||||
1533.Een memorie van eenige goederen, erven en renten, toebehoorende de vrou van Schagen, wonende tot Haerlem, de welcke na haer doot moeten komen op die van Nyenrode. Die nu de naeste sijn, sijn desen tijt anno xvcxxxiij: Frans van Nyenroode, daer naest Ernst van Nyenroode, daer naest Johanna van Nyenroode, Ernst van Nyenrodes suster, daer naest Engbert van Nyenroode, daer naest Joost van Swieten, daer naest Jan Uyttenham, soon van Frans van Nyenrodes suster, daer naest Adryaen van Rijn Dircksz., oock soon van Frans van Nyenroodes suster; ende alle dese voorschreve moeten voorgaen inde erffenisse van de voorschreve vrouwe, haer aengekomen ende bestorven van haer moeder Adriana van Nyenroode, Gijsbert van Nyenroode van Velsens eenige dochter, (vóór) Willem Turcx huysvrou eenich recht mach pretenderen, soo sij naest sijn, ende een deel die gelijck staen, soe sij manooren zijn. (Inv. Alk.) | |||||||||||||||||
[pagina 218]
| |||||||||||||||||
1536, Sept. 10.Een brief van de grave van Hoogstrate, stadthouder van keyserlijcke Majt., daer van de copye onder mij berust. Gedaen x Sept. mvcxxxvj. (Als voren.) | |||||||||||||||||
1547, Dec. 9.Elisabeth turck, vrouwe van Nyenrode, wed. van Berend van den Bongard, verleidt haren neef Frans van Nyenrode, volgens vroegere opdragt van wijlen Josina van Schagen, met 1o het huis te Velsen, 2o 7 kroonen jaarlijks uit de 7 dorpen van Waterland, 3o met 40 m.l. te Kamerijk en 4o 1½ hoeve I. te Portengen. (Als voren.) | |||||||||||||||||
1553, Aug. 18.Elisabeth turck, vrouwe van Nyenrode en ter Lucht, wed. van Berend van den Bongard, verleidt haren neef Hendrik van Nyenrode, na doode van diens vader Gijsbrecht van Nyenrode, met eenig land te BreukelenGa naar voetnoot1). Getuigen Lubbert Turck, bastaard, en Jan van den Bongard, bastaard. (Als voren.) | |||||||||||||||||
Naschrift.
| |||||||||||||||||
[pagina 219]
| |||||||||||||||||
van Nyenrode, en niet Jan van Bloemenstein, in het jaar 1358, als baljuw van Kennemerland en West-Friesland, op last van hertog Albrecht van Beijeren, toen ruwaard van Holland, door Reinold van Brederode werd vervangen. De Heer van Hasselt betoogt verder, dat ik ten deze ben opgetreden als bestrijder van alle bekende historieschrijvers, zonder voor mijn beweren goede gronden op te geven. Want de omstandigheid, dat na 1358, in de gebeurtenissen welke uit de aanstellingGa naar voetnoot1) van Reinold van Brederode zijn gevolgd, heer Jan van Bloemenstein volstrekt niet meer voorkomt, terwijl Gijsbrecht van Nyenrode daarin eene hoofdrol speelt, kan slechts als een negatief bewijs worden beschouwd, daar toch in die gebeurtenissen ook heer Wouter van Heemskerk eene hoofdrol speelt. Dat negatief bewijs is dan ook geenszins door mij als de eenige grond mijner stelling opgegeven. De ware gronden - die door den Heer van Hasselt schijnen voorbij gezien te zijn - worden op blz. 11 mijner Proeve, in de noot (4), en ook nog op blz. 84, onder de bewijsstukken, aangehaald. Dáár immers wordt de korte inhoud vermeld van eene oorkonde, waarbij Gijsbrecht van Nyenrode in het jaar 1357 door hertog Willem van Beijeren tot baljuw van Kennemerland en Wcst-Friesland werd aangesteld. De brief zelf is, wel is waar, onder de archieven van Nyenrode niet meer voorhanden en wordt slechts op een ouden inventaris opgegeven als daartoe vroeger behoord te hebben; doch de echtheid daarvan zien wij nader bevestigd door een ander, ook door mij aangehaald, charter van hertog Willem van Beijeren, betrekkelijk de bedijking van Krommenie, waarin Gijsbrecht van Nyenrode, met name, als baljuw van Kennemerland en West-Friesland voorkomt. Het laatste charter nu is door van MierisGa naar voetnoot2) uitge- | |||||||||||||||||
[pagina 220]
| |||||||||||||||||
geven naar een extract uit een oud register, toenmaals berustende in de register-kamer van Holland; dat afschrift voerde echter blijkbaar eene verkeerde dagteekening van St. Ceciliendag 1367, welke dan ook door van Mieris teregt in den 20 November 1357 is veranderd. Immers, hertog Willem van Beijeren had in 1367 reeds ongeveer tien jaren lang buiten staat van regeren verkeerd, en de bedoelde brief is blijkbaar een uitvloeisel van eene andere oorkonde, door hertog Willem van Beijeren aangaande de bedijking van Krommenie op den 22 September 1357 gegevenGa naar voetnoot1). Het is voorts bekend, dat hertog Willem van Beijeren in het begin van het jaar 1358 door krankzinnigheid onbekwaam tot de regering was geworden en in het beheer zijner graafschappen door zijn broeder Albrecht werd opgevolgd, die op den 23 Februarij 1358 voor het eerst als ruwaard optreedtGa naar voetnoot2). Is het nu waarschijnlijk, dat nog tusschen den 20 November 1357 en den 23 Februarij 1358, door hertog Willem van Beijeren, in plaats van Gijsbrecht van Nyenrode, heer Jan van Bloemenstein tot baljuw van Kennemerland en West-Friesland zou zijn aangesteld; en is het daarbij ook denkelijk, dat eene der aanzienlijkste bedieningen van Holland toen bij voorkeur aan een stichtschen leenman zou zijn opgedragen, aan Jan van Bloemenstein, die immers nog kort te voren, in het jaar 1355, genoodzaakt was geworden, om zijn kasteel aan den bisschop van Utrecht op te dragen en alzoo diens leenman te worden?Ga naar voetnoot3) De laatste bedenking intusschen zou niet wel ook op Gijsbrecht van Nyenrode van toepassing kunnen zijn. Want het geslacht van Nyenrode, alhoewel het wegens zijne bezittingen geacht kon worden tot het sticht van Utrecht te behooren, | |||||||||||||||||
[pagina 221]
| |||||||||||||||||
had zich van ouds aan de graven van Holland aangesloten en onder hunne getrouwste dienaren behoord. Gijsbrecht I., heer van Nyenrode, droeg zijn kasteel in 1311 aan graaf Willem III. opGa naar voetnoot1); en Gijsbrecht II., boven bedoeld, zien wij tijdens den oorlog tusschen Holland en het Sticht, in 1355 en 1356, door hertog Willem tot hoofdman van Amsterdam, Amstelland, Waterland, Zeeburg en het slot van Naarden aangesteld en toenmaals staan aan het hoofd der Hollandsche krijgsbendenGa naar voetnoot2). Ook was deze laatste Gijsbrecht door zijne moeder aan het geslacht Persijn van Velsen en Waterland en door zijn eerste huwelijk aan dat van Arkel naauw vermaagschapt, en kon alzoo met regt geacht worden tot de aanzienlijkste ridderschap van Holland te behooren. Tot staving van zijn gevoelen, dat Jan van Bloemenstein, en niet Gijsbrecht van Nyenrode, in het jaar 1358 als baljuw door Reinold van Brederode werd vervangen, wil de heer van Hasselt zich niet beroepen op de getuigenis van latere schrijvers, daar deze hunne voorgangers volgden en de een den anderen naschreef. Maar, zou dit ook niet het geval kunnen zijn met de door hem aangehaalde oude kronijken? Althans, in de vermeerderde kronijk van Johannes van der Beke leest men: ‘Hertoge Aelbrecht sette heer Jan van Bloemesteyn uter baljuscap van Vrieslant, ende bevalse Reynout, des heeren zoon van Brederode - so leyden si (de Kabeljaauwschen) laghen op Castrichomer sant in den dunen, om den heer van Brederode ende sijn soon daer (dood?) te slaan’Ga naar voetnoot3). Ongeveer dezelfde bewoordingen treft men aan bij Johan Veldenaer, Chronijck van Hollandt:‘Hertoch Aelbrecht die sette heer Jan van Bloemesteyn van der baelyuschap van Vrieslant, ende bevalse Reynolt des heren sone van Brederoden - | |||||||||||||||||
[pagina 222]
| |||||||||||||||||
ende si leyden lagen op Castricommersant in den dune, om den heer van Brederode ende sinen soen doot te slaen’Ga naar voetnoot1). Waarmede weder nagenoeg overeenstemt de Cronica de Holland: ‘Dux Albertus deposuit Johannem Bloemensteyn de praefectura Westfrisiae et commisit eam Reynoldo filio domini de Breeroed, et posuerunt ei insidias circa castrum in Alpibus, ut eum interficerent’Ga naar voetnoot2). Kan het dus niet mogelijk wezen, dat ook die oudere historieschrijvers uit eene zelfde bron hebben geput, zoodat de misstelling welligt van eene enkele kronijk zij uitgegaan? Onder het nazien der proeve van zijn opstel over Bloemenstein, ontving de heer van Hasselt mijne Nalezingen op de proeve eener geschiedenis van het geslacht van NyenrodeGa naar voetnoot3), waar, in de vijfde nalezing, op nieuw wordt beweerd, dat Gijsbrecht van Nyenrode, en niet Jan van Bloemenstein, in 1358, als baljuw van Kennemerland en West-Friesland, door Reinold van Brederode werd vervangen. Voor die nadere bevestiging mijner vroegere stelling vermeende ik dan ook nieuwe gronden te hebben. Want, na het afdrukken der meer gemelde Proeve, werd mij door Jhr. J.W. van Sypesteyn, te 's Hage, welwillend ter inzage toegezonden een inventaris van charters omtrent Nyenrode, afkomstig uit de verzameling van Cornelis van Alkemade, wiens handteekening, benevens het jaartal 1698, daar boven geschreven staat. Onder andere, min of meer belangrijke oorkonden worden op deze lijst ook de navolgende oude bescheiden vermeld: | |||||||||||||||||
[pagina 223]
| |||||||||||||||||
1356, November 23.‘Een brief, daer bij hartoch Willem beveelt aen heer Gijsbert van Nyenroode, ridder, te bewaren 't baliuschap van Kermerlant en Vrieslant ende den huyse van Nieuburch, daer voor hij sal genieten 11 (onduidelijk) ℔, eenen goede schilt gerekent op xij (?) Hollants.’ De echtheid nu dezer brieven, waarvan ook hier weder slechts de korte inhoud wordt opgegeven, vindt men bevestigd bij van Wijn, door wien Gijsbrecht van Nyenrode omstreeks dien tijd uitdrukkelijk als baljuw van Kennemerlan den West-Friesland vermeld wordtGa naar voetnoot1). Een nader onderzoek naar de geschiedenis van Gijsbrecht van Nyenrode deed hem daarenboven kennen als een der voornaamste aanhangers en hoofden dier partij van edelen en steden, welke zich in het jaar 1350, bij het uitbarsten der Hoeksche en Kabeljaauwsche twisten, aan de zijde van hertog Willem tegen diens Moeder schaarden. Wij zagen, hoe reeds in het jaar 1351 door Gijsbrecht van Nyenrode, op last van hertog Willem, het slot te Brederode werd bele gerd, en hoe heer Diederik van Brederode, een der hoofden der partij van keizerin Margaretha, door Gijsbrecht eerlang werd genoodzaakt, om zijn kasteel bij een nadeelig en vernederend verdrag aan hertog Willem over te gevenGa naar voetnoot2). Wij zagen verder onzen Gijsbrecht van Nyenrode al hooger stijgen in des Hertogen gunstGa naar voetnoot3), die hem o.a. op den 22 Maart 1354 tot baljuw van Kennemerland en West-Friesland aanstelde, eene bediening namelijk, welke gedurende het korte bewind van keizerin Margaretha en onder het verbeiderschap van hertog Willem door den zoo even genoemden Diederik van Brederode was bekleedGa naar voetnoot4). Van zijnen kant bleef heer Diederik van Brederode, na het | |||||||||||||||||
[pagina 224]
| |||||||||||||||||
jaar 1351, der Hoeksche partij getrouw en geraakte daardoor in des Hertogen gevangenis; tot dat hij in de maand December 1354, na het verdrag van verzoening, tusschen de Moeder en den Zoon gesloten, zijne vrijheid en ook de heerschappij van Brederode terug ontving. Sedert treffen wij hem weder in dienst van hertog Willem aan; en toen nu hertog Albrecht in het begin van het jaar 1358 aan het bewind was gekomen, moest op nieuw het aanzien van heer Diederik meer en meer toenemen bij een vorst, die der partij was toegedaan, waarvoor Brederode vroeger alles had opgeofferdGa naar voetnoot1). Al zoo wist heer Diederik ook dan te bewerken, dat zijn oudste zoon Reinold van Brederode, omstreeks het begin van October 1358, door hertog Albrecht tot baljuw van Kennemerland en West-Friesland werd aangesteld. In de gebeurtenissen nu, welke uit die aanstelling van Reinold van Brederode zijn gevolgd, komt Jan van Bloemenstein volstrekt niet voor, terwijl heer Wouter van Heemskerk en vooral ook heer Gijsbrecht van Nyenrode daarin hoofdrollen spelen. Wouter van Heemskerk deed bij die gelegenheid de oude veete van zijn geslacht tegen dat van Brederode blijken, door namelijk de Kabeljaauwschen te beschermen, die Reinold van Brederode in de duinen bij Kastrikum hadden willen dooden. Het was immers op het slot te Heemskerk, dat Diederik van Brederode, Reinolds vader, tusschen de jaren 1351 en 1355 als gevangen van hertog Willem had gezucht, onder bewaking van Gerrit van Heemskerk, vader van onzen Wouter en een der vurigste aanhangers der Kabcljaauwsche partijGa naar voetnoot2). - Maar Gijsbrecht van Nyenrode ging verder: hij stond openlijk op tegen zijn wettigen leenheer, stelde zich met zijne vrienden binnen het weerspannige Delft aan het hoofd der poorters en aangeworven krijgslieden, verwoestte de kasteelen van Binkhorst en Polanen, deed zelfs een stouten inval in | |||||||||||||||||
[pagina 225]
| |||||||||||||||||
den Haag en verdedigde daarna nog de stad Delft tot het uiterste toe tegen hertog Albrecht, tot dat hij eindelijk in het jaar 1359, op voorspraak van heer Jan van Arkel, door hertog Albrecht weder in genade werd aangenomenGa naar voetnoot1) - Reinold van Brederode wordt nu niet meer als baljuw van Kennemerland en West-Briesland genoemd, maar als zoodanig komt in het jaar 1360 een Herman van den BosscheGa naar voetnoot2) voor, dezelfde schildknaap, die in 1351 kastelein was op het slot te Brederode, toen dit kasteel door Gijsbrecht van Nyenrode bij verdrag werd gewonnen, en die gedurende Willems bestuur balling des lands was geblevenGa naar voetnoot3), eene keuze, waarmede Brederode welligt zich gereedelijk zal hebben kunnen vereenigen en waardoor de ergernis van Nyenrode minder moest opgewekt worden. Op grond dus der boven aangevoerde, oude, oorspronkelijke bescheiden, waarin Gijsbrecht van Nyenrode uitdrukkelijk van den 22 Maart 1354 tot den 20 November 1357 als baljuw van Kennemerland en West-Friesland voorkomt, in verband beschouwd met de gebeurtenissen, welke de aanstelling van Reinold van Brederode zijn voorafgegaan en gevolgd, stelde ik, wel is waar tegen het gezag der kronijken, die elkander op dat punt schenen nageschreven te hebben, dat Gijsbrecht van Nyenrode, en niet Jan van Blocmenstein, in het jaar 1358, als baljuw van Kennemerland en West-Friesland, op last van hertog Albrecht, door Reinold van Brederode werd vervangen. Ook vermeende ik de oorzaak dier verheffing van Reinold van Brederode niet alleen in de toemalige hevige partijschap en woelingen der Hoeksche en Kabeljaauwsche edelen te moeten zoeken, maar meer bijzonder in de persoonlijke vijandschap tusschen twee hoofden dier partijen, in den haat van een Diederik van Brederode tegen een Gijsbrecht van Nyenrode, van welke de eerste, na tot den hoogsten top van | |||||||||||||||||
[pagina 226]
| |||||||||||||||||
eer en aanzien te zijn gestegen, door den laatsten, in het jaar 1351, diep in zijne ridderlijke fierheid gekrenkt en ten val was gebragt, en die alzoo, bij het herwinnen van zijn verloren gezag, gedreven zal zijn geweest door eene natuurlijke zucht, in die eeuw vooral heerschende, om zich over den vroeger geleden hoon te wreken, en op zijne beurt zijnen vijand te vernederen en, kon het zijn, te doen vallen. Indien nu deze beschouwingen niet geheel onjuist mogten zijn, dan is hier een voorbeeld voorhanden, hoe ook de beoefening der Geslachtkunde licht kan verspreiden over nog duistere plaatsen in de geschiedenis des vaderlands, en hoe ook daardoor vroegere dwalingen en misstellingen verbeterd kunnen worden. Overigens ding ik niets af van de aanzienlijke afkomst van het geslacht van Bloemenstein. Een Zweder van Blomensteyn kwam mij in eene oorspronkelijke oorkonde van den 13 Junij 1372 als ridder en lcenman van Gijsbrecht heer van Vianen en 't Gooi voorGa naar voetnoot1). Eindelijk, indien Jan van Bloemenstein werkelijk de bediening van Kennemerland en West-Friesland heeft bekleed, zou dit tusschen de jaren 1350 en 1354 plaats gehad kunnen hebben, en wel na Diederik van Brederode, die onder het korte bewind van keizerin Margaretha en onder het verbeiderschap van hertog Willem van Beijeren als baljuw van Kennemerland voorkomt, en vóór Gijsbrecht van Nyenrode, die voor het eerst op den 22 Maart 1354 als zoodanig wordt vermeld, eer namelijk deze Jan van Bloemenstein in het jaar 1355 was genoodzaakt geworden, om zijn kasteel aan den bisschop van Utrecht op te dragen en daardoor een stichtsch leenman te worden.
Utrecht, Sept. 1854. J.J. DE GEER. | |||||||||||||||||
[pagina 229]
| |||||||||||||||||
|