Berigten van het Historisch Genootschap te Utrecht. Deel 5
(1853-1856)–Anoniem [tijdschrift] Berigten van het Historisch Gezelschap te Utrecht–
[pagina 178]
| |||||||||||||||||||
Memorie, opgestelt door den raad extraordinair van Nederlands India en afgaande gouverneur en directeur van Java's noord oostcust Willem Hendrik van Ossenberch, om te strekken tot narigt van zijnen successeur, den heer Johannes Vos, aankoomende gouverneur en directeur van Java's noord oostcustGa naar voetnoot1).
| |||||||||||||||||||
[pagina 179]
| |||||||||||||||||||
Gouverneur en Directeur Nicolaas Harting, bij zijne ample memorie, den geheelen staat van Java, zo met betrekking tot de inlandsche zaken, als tot 's Comps. bijzondere belangens, handel, inkomsten, dienaaren en regeerwijse, of zonder iets te passeeren, beschreeven heeft, en 'er zedert dien tijd geen groote veranderingen zijn voorgevallen, zo agte ik in de eerste plaatse het noodsaakelijk, om hier geen gezegde zaak te repeteeren, maar U WelEdele te wijzen na gemelde memorie en haar Hoog Edelheeds. secrete resolution die daarop gevallen zijn, en ten anderen, na de brieven, zo gemeene als secreete alhier ter secretarij berustende, en die binnen dien tijd gewisselt zijn, dewelke U WelEd. zullen aantoonen gebeurtenissen, die in den tijd van mijn bestier voorgevallen zijn, en op wat wijse de dikwerf opgekomen onlusten gepreevenieert, de gevreesde ruptuuren geheelt zijn. Want hoewel ik het gebied van Java in rust en vreede heb overgenoomen, en ik U WelEd. 'tzelye weder (zo als in geen betere, ten minsten in zo een geruste staat) overgeven, zo dient U WelEd. hem daar om niet te verbeelden, dat 'er in dit uitgestrekte land, hier of daar, niet een vonkje zoude verschoolen leggen, welke niet bij tijds uitgedooft, een gebeele brand zoude konnen veroorsaaken. Pangerang Praboedjoko of Singo Sarie, oom van den Soesoehoenang en halve broeder van den Sulthan, die heeft zig al verscheide jaaren als een vorstelijke rebel, schuyl in het woeste Malangse gebergte en op zijne luimen gehouden, om van derwaarts veel moedwil in 's Comps. gebied en in de Vorsten haare landen te pleegen, gelijk nader zal blijken. Radeen Goentor of Wieradmadja Djain en Wieradikta, waren reeds aen het woelen voor mijn komste alhier, waarbij eenen Pangerang Rongo, verselt van eenen Pangerang Serang, nog kwam, en ander vagebonden meer, waarvan sommige door onderwerping, andere gesneuvelt, alle zijn gelukkig te ondergebragt, egter niet als na de verwoesting van eenige negorijen. | |||||||||||||||||||
[pagina 180]
| |||||||||||||||||||
Deeze brandende rebellie was naauwlijx gedempt, of een woeste hoop Kramans ruim sterk 1000 koppen, kwamen weer op 't toneel met veel drift verschijnen, en zig verstouten genoegsaam in het gezigt en als onder de rook van Samarang, vijandlijkheeden te bedrijven! maar door de onlogenbaare blijken van de Voorsienigheit zijn zij in een veldslag op Caliewoengoe total verstrooyt en de voornaamste vernielt geworden. Aan dese zijde weer rust gekreegen hebbende zijn mij dan van de hoven, dan uit den Oosthoek, weder zwarigheeden voorgekoomen, waarvan ik hieronder eenigsints omstandiger nader zal ophaalen, die altoos nog onder Gods zegen ten genoegen van haer Hoog Edelheeds. geremedieert zijn, maer die mij egter hebben doen ondervinden de waarheid van het oude gezegde, namelijk, dat 't geen minder moeite en zorge kost, iets te behouden, dan hetzelve te verkrijgen, 't gunt met 't grooste regt op het bekomen van de vrede en het behouden van deselve, op Java, kan en moet toegepast werden, zoo als U WelEd. zelfs na alle waarschijnelijkheidt ook zullen ondervinden. Mijn voorneemen is dan den draad van de memorie van de heer Hartingh vervolgende, van niets te spreeken dan van het geene eenige veranderingen is onderworpen geweest, of nader bedenkinge meriteert. Ik zal dan daarmede beginnen met den uiterste Oosthoek van Java ofte het landschap Balemboangan. Schoon den heer Harting sustineert, dat een posthouding aldaar onnodig en maar tot praejuditie van d' E. Comp. zoude zijn, heeft egter den gesaghebber Breton mij een project overgegeven, aen haer Hoog Edelheeds. geaddresseert, en U WelEdele dat kan vinden bij de afgaande brieven aan welmelde haer Hoog Edelhds., sub dato 12 November van den jare 1763, behelsende om aldaar een comptoir op te regten, ter gelegentheid van den vlugtende Pangerang van dat landschap Patté, en zijn gezogte toevlugt tot ons, als zijnde door het toedoen van den Balier uit zijn land verdreeven. Ik wil zeer gaarne bekennen dat mij dit project niet geheel | |||||||||||||||||||
[pagina 181]
| |||||||||||||||||||
verwerpelijk in den beginne voorkwam, te meer om dat den Pangerang Patté belooft, wanneer hij weder in het besit van zijn land door hulp geraakte, een contract met d' E. Comp. aan te gaan, 't welk nog al iets beloofde. Edogh haer Hoog Edelheeds. met grond oordeelende, dat den omslag van d' E. Comp. bereeds genoeg uitgestrekt was en dat nieuwe etablissementen met de belangens van d' E. Maatschappij niet overeen kwamen, hebben zulx van de hand geweesen en den Pangerang Patté aan zijn eigen noodlot overgelaten. Dit is een zekere waarheit met betrekking tot den tegenswoordige tijdsomstandigheeden, maer of men in het toekomende egter daartoe niet wel zal dienen over te gaan, zullen wij van den tijd, die verandering onderworpen is, moeten afwagten. Want Balemboangan, Lamadjang en Malang, schoon eigendommen van d' E. Comp. altoos schuylnesten zijnde van rebelleerende Princen en andere malcontenten meer, vinden deselve aldaar altoos protectie en veeltijds adsistentie om hunne kwade desseinen ter uitvoer te brengen. De Baliers onderhoorige van den Koning Gusti Agong Mang-Oei, spelen in het eerste landschap, waarvan zij voorheen, en van Lamadjang, slegts beschermers waren, thans geheel den meester, hebbende zelfs den Pangerang Patté en zijn broeder Willis naar Balie overgevoert. Ik heb in het gepasseerde jaar op bevel van haer Hoog Edelheedens een brief met een zendeling na Balie, aen dezen Gusti Agong Mang-Oei gezonden, met versoek zorge te dragen, dat zijne volkeren op Java niet verder doordrongen, waerop ik wel een voldoenend antwoord heb gekreegen, dog egter blijft de bedugting, dat de Baliers, met de volkeren van Malang en Lamadjang eens, door de eene Vorst of Prins, die het met d' E. Comp. niet wel meend, opgerokkend of ondersteunt werdende, ons werks genoeg aan dien ooirt zoude konnen geven, en vooral Als men dan hierbij considereert, dat onze magtige anta- | |||||||||||||||||||
[pagina 182]
| |||||||||||||||||||
gonisten (ik meene de Engelsen, die nu en dan zig eens om den Oost vertoonen, dog dewelke met hen zo min politesse te bewijsen of hulpe te bieden, als mogelijk is, meer en meer overal dienen afgeschrift te werden) bij rupture daar eens post vattende, en met die volkeren zig engageerde, zal men ondervinden, dat een fortres op een comptoir, om van nabij een oog in het zeyl te houden, niet zo verwerpelijk is. Over Lamadjang voert teegenswoordig nog het gebied eenen Cartanagara, die zig geduurende mijn bestier redelijk stil gehouden heeft; over Malang Radeen Malayoe Coesoemo, broeder van den overleeden Radeen Wiranagara, dewelke wel wil schijnen niets tegens d' E. Comp. te zullen ondernemen. Egter niet alleen Pangerang Singosarie, hier bevoorens aangehaald, protectie geeft, maar ook met hem een lijn trekt, en in zijne stroperijen met volk de behulpsaame hand bied. Alzo zijn zij in het gepasseerde jaar onverwagt in het Passourouangse gevallen, dog daar van daan weer schielijk verdreeven, verwagtende maar na gelegendheid, om aldaar, dan wel elders op nieuw een invasie te doen, zo als uit haar gehouden gedrag te bespeuren is. Dus vereysschen de belangens van d' E. Comp., waarop U E. zal moeten aandringen, dat de Vorsten de handen in malkanderen slaan, om met een vereenigde magt dien doorn uit Java's tuyn te rukken, hetwelk met meerder effect zoude geschieden, indien haer Hoog Edelheeds. geliefden te accordeeren, die expeditie met een comp. infanteristen van 80 koppen en 500 man inlanders, strandjavanen, te ondersteunen en waartoe ik aan hoog gemelten haer Hoog Edelheeds. bereeds heb versoek gedaan bij mijne aparte letteren van den 6 Maart jongstleden, doch 'tzelve hebben haer Hoog Edelheds. bij derselver secreete letteren van den 9e der jongst verweekene maand April, finaal afgekeurt. Want deselve zoude niet alleen hebben gestrekt om de volkeren der Vorsten te beeter te doen ageeren, maar ook teffens te noodsaaken, met meerder ernst Praboedjoko aan te tasten | |||||||||||||||||||
[pagina 183]
| |||||||||||||||||||
en nevens zijnen heelen verdervende aanhang tot zijn ondergang te brengen, buiten welk zulx beswaerlijk zal vallen. Omtrent Sourabaya heb ik niets aan te merken, als dat in plaatse van den tweede Regent, die overleden is, aldaar onlangs de successie verkreegen heeft desselfs eenigste zoon (zijnde een jongeling van agt of negen jaaren) onder den eertitul en name Tommangong Djaja Dirana, staande onder de voogdije en het opsigt van zijn twee brave Pepattijs, Soemo Dirono en Carto Wiedjoyo, die het land ook tot zijn meerderjaarigheid moeten bestieren. Sumanap, daarover voert thans het gebied den Radeen Tommangong, Aria Natta Coesoema, tweede zoon van den overledenen Regent Tirta Nagara. Deesen jongeling van een 24 jaerige ouderdom, was mij, na zijn's vaders doot, zo door zijn schoonvader den Panambahan van Madura als door den toenmaligen gezaghebber in den Oosthoek, den Opperkoopman Abraham Christoffels Coertsz. en alle de voornaamste mantries van dat landschap, op het instantigste voorgedragen, maar in het vervolg aan de verwagting die men van hem had, niet hebbende voldaan, heeft oorsaak gegeeven, dat de gezaghebber Breton zeer veel gravamina tegens hem heeft ingebragt en betoogt dat men zulx een kostbaar landschap niet langer aan hem konde toevertrouwen, bij een vertoog, meede te vinden onder de afgaande Bataviase secrete papieren van Ao. 1763. Hierbij kwam nu nog dat den Panembahan van Madura mede een wrok tegen hem zette, en op het versoek van gemelten Breton, tot zijn dimoveering de aanleiding kreeg, het te ondersteunen, ten fine van daardoor de gelegendheid te krijgen, om zijn geliefde zoon Natta Diningrat in dat regentschap te helpen. Zeer veel beweegingen zijn daartoe geschied, doch haer Hoog Edelheeds. hebben om gewigtige redenen in dit verzoek, hoe kragtig ook aangedrongen, niet willen condescendeeren, maar mij zo wel als den Panambahan aanbevoolen, te tragten dien | |||||||||||||||||||
[pagina 184]
| |||||||||||||||||||
jongen Regent tot zijn pligt te brengen, hetgeen hij ook serieuselijk beloofd heeft, edoch door het zien mislukken van zijn schoonvaaders desseinen eenigsints trots geworden zijnde, schijnt thans met zijn Hoogheit niet meer iets te doen te willen hebben, welke afkeerigheidt nog vermeerdert is, door het onlangs afsterven van zijn huisvrouw en dogter van den Panambahan van Madura, van welke Vorst ik thans in 't bijzonder zal spreeken. Zijn Hoogheidt den eertitul van Panambahan en Wedono over de strandregentschappen tot Japara toe (behalven Sourabaya en Sumanap) ook afslag van 5000 Spaanse realen of de helfte zijner contributie voor altoos, dus alles verkreegen hebbende wat zijn ambitie maar zoude kunnen pretendeeren, scheynt daardoor in de gevoelen gekomen te zijn, dat men hem in alle sijne versoeken, die hij billijk oordeelt, wel diende toe te staan, ten minsten zijn Hoogheit scheynt bij weygering altoos wat geemelijkheid bij hem te voeden, dog andersints in allen deelen en in alle zijne handelingen een volmaakte bereydwilligheid voor den dienst en de belangens van d' E. Maatschappij betoonde; en het is niet als bij onkundige te verdenken, dat die Prins immermeer een stap zal doen, om sig met d' E. Comp. te brouilleren, mits er in den Oosterhoek altoos legt een ervaaren en kundig hoofd, die door wat te geven en te neemen zijn Hoogheit weet te casuleeren, en men hem maar niet gevoeglijk ledeert of affronten aandoet. Maar daar zal doch altoos bij den Panambaham egter een moeijelijkheid en een zekere bekommernisse blijven heerschen, zolange zijn zoon Natta Diningrat geen etablissement verkreegen heeft, en ik ben verseekert, dat nog Toeban, nog eenig ander regentschap om die boirt zal vacant geraken, waarom hij geen versoek zoude doen. Deese jongman begind ook zijn jaaren te krijgen, is levendig van nature, bemind en zeer gesien van de Madurezen, en dit is oorsaak genoeg voor de vader, om voor hem, eer hij eens uitstapt, een bestaan te besorgen, en hiertoe zal men, vroeg of laat, wel dienen eens over te gaan, wil men zijn Hoogheid | |||||||||||||||||||
[pagina 185]
| |||||||||||||||||||
daerin te vreden stellen, en daardoor te vaster aan de belangens van d' E. Maatschappij verbinden. Sterk heeft hij g'insteert om Sumanap, gelijk ik bevorens gemeld heb, maar naderhand (schoon ik er nog geen meldinge van, om redenen, aan haar Hoog Edelheeds. gedaan heb) heeft zijn Hoogheit nu voorgestelt en mijn goeddunken afgevraagt, of het niet gelukken zoude, bijaldien hij aan haer Hoog Edelheeds. kwam te versoeken, om de aanstelling van zijn gemelten zoon tot Tommangong en Hoofd van de eilanden Kangiang, Sepodie, Sapandjang, Tallangoe en Gieligenting, waaromtrent ik zijn Hoogheidt geraaden heb, van zulx niet te onderneemen, zeggende voorts dat verzoek aan haer Hoog Edelheeds. niet te durven voordragen, om dat somtijds een nieuwe weigering, nieuwe ongemakkelijkheid zoude veroorsaaken, schoon er mijn's eragtens, niet veel zwaarigheidt daarin zoude steeken, en men zoude den Panambahan, te vreden gestelt zijnde, op nieuw verpligten en de beminde zoon een bestaan en etablissement geven, alhoewel de Regent van Sumanap daartegen zoude hebben, wijl die eilanden onder hem sorteeren, dog hieromtrent resideert geen de minste zwarigheidt. Al eer ik van Madura afstappen, zoo zoude wel noodsaakelijk alhier nog zijn, mijne consideratie te geven over de successie van den Panambahan, die, hoewel nog gezond en sterk, egter den ouderdom sterk begint te naderen; maar dewijl ik mijn sentiment, wanneer ik van de Vorsten spreeke, daaromtrent nader zal te kennen geven, zal ik hier maar nog melden, dat zig op Madura bij haren broeder ook ophoud d' Ratoe Maas, geweesene gemalinne van den Soesoehoenang, en die zijn Hoogheid pas twee jaaren geleden, om haar gedrag, principaal om haare stijfhoofdigheid gerepudieert heeft, hetwelk bij den Panambahan in den beginne ook al wat kwaad bloet gezet heeft tegens den Soesoehoenang, maar gelijkent iets te zijn vermindert. Omtrent Grissee, Lamongang, Sidayoe, Toeban, Lasjem, Rembang, Joana, Patty, Tjenkalrewoe, Coedus en Japara niets aan te merken hebbende, dewijl het nog op den ouden voet en | |||||||||||||||||||
[pagina 186]
| |||||||||||||||||||
geen verandering voorgevallen is, als dat den Ondercoopman, Mr. Pieter Ras, thans als Resident op Grissee legt; over Rembang is Regent Ingabei Dermo Djoyo, zoon van den voorigen Regent Ongo Djoyo die mits zijn hooge jaaren, zijn ontslag gekreegen heeft, en dat aldaar als Resident meede geplaatst is den Ondercoopman Jan Louis van Nimwegen. Tot Joana aangestelt als Resident den Ondercoopman Jan Pieter Bredius, en tot Coedus, vermits de aanstelling van den geweesen tweede Regent Soeradiesedja tot tweede Regent van Damak, is wederom tot tweede Ingabei bevestigt eenen Djojo Koesoema, zoon van Radeen Tjondro Troeno, eerste regent van dat landschap, dewelke volgens haer Hoog Edelheeds. besluit, na het afsterven van zijn oude vader, dat regentschap alleen zoude dienen te behouden. Op Damak in plaatse van den oud en bijna afgeleefden Marta Nagara, die zijn ontslag versogt en bekomen heeft, is tot Tommagong en tweede Regent derwaarts weer aangestelt den voorwaarts genoemden Soera Diredja, broeder van den Samarangse Hooftregent Soera di Mangale. 's Comps. comptoir op de Qual, is ingevolge haer Hoog Edelheeds. ordres opgebrooken, en houd zig daar alleen nog op een bosganger, om op de daar nog leggende balken te passen en stipt toe te zien dat 'er geen boomen in het bosch gekapt werden, alzo hetzelve door haer Hoog Edelheeds. op poene van de kettingstraffe voor den tijd van tien jaaren g'interdiceert. Samarang, geduurende mijn verblijf alhier, heeft in de gebouwen een aansienelijke verbeetering aangenoomen; veele ledige plaatse, versamelingen van vuylnissen betimmert, de Hohendorfs stroom, die droog was en veel stank veroorsaakte gedempt en tot een aansienelijke straat gemaakt, zijnde het gouvernement, dat voorheen met een platte dak voorsien en aan veele lekkagie onderworpen was, met een pannedak gedekt en is tegenswoordig hegt en sterk; noodsakelijk zal het zijn, dat ook de schrijfcomptoiren op die wijse geholpen worden, aangesien men in dit jongst gepasseerde regensaisoen ondervonden heeft, dat | |||||||||||||||||||
[pagina 187]
| |||||||||||||||||||
het platte dak dat 'er oplegt, op veele plaatsen lek geraakt is, waardoor reeds veele papieren nat en bijna bedorven zijn gevonden, van welke reparatie een accurate opgave is gemaakt, en aan haer Hoog Edelheeds. ter approbatie dient voorgedragen te worden. De stadswallen zijn kortelijx verbetert en opgehoogt geworden en de gragten rondsomme deselve uitgemoddert; ook is het laaste van het gepasseerde jaar een beschoeijing van balken, die zeer noodsaakelijk was, in de rivier langs de stad, van de punt Lier af tot aan de Kraen toe, gelegt, die bevrijd heeft dat de sterke stroom, die men ongemeen met verscheide hooge watervloeden dezen regenmousson gehad heeft, niet de muur en grond, die voor het gouvernement heen loopt, weg gespoelt heeft. De valbruggen aan de stads poorten zijn, excepto de groote over het gouvernement, die nog hegt en sterk is, wat bouvallig en deselve hebben gestadig eenige reparatie nodig, waarom ik ter vermijding van verder onkosten best oordeels, die voor de Zuydpoort bereets afgebrooken tot derselver verbetering, en voor de Oostpoort door den tijd af te breeken, en in plaatse van die, zodanige bruggen te leggen als den Samarangs Hoofdregent 'er twee op de weg van Vredestein gemaakt heeft, namentlijk van kalk en steen uit grond van weerskanten opgehaald met een rioel in het midden, om den zagter doorloop van het water niet te beletten, en dan maar voor het overige met aarde en puyn opgevult, voorsien van een sufficant hek om bij nagt te sluyten, vermits de wandbaare gragt voortvloeiende uit de rivier, de kostbaare valbruggen geheel onnodig zijn, welke klene verbeetering geen groote ongelden zal veroorsaaken, veel langer zal konnen duuren en mijn's bedunkens zeer noodsaakelijk zal zijn; want schoon het een van de sterkste stelregels moet weesen, de menagie in alles zo veel als dat mogelijk is te betragten, moet egter het geen noodsaakelijk vereischt gerepareert werden, want een goed oeconomist weet, dat het op de duur geen menagie is, de zaken ten eenemaal te vervallen. | |||||||||||||||||||
[pagina 188]
| |||||||||||||||||||
Ter verligting van de dagelijxse reparatie is voorleden jaar met approbatie van haer Hoog Edelheeds. ingevoert een wagen pagt, die in het jaar circa nog 430 Rds. opwerpt, uit welke fonds nog al eenige kleene reparatie konnen werden goedgemaakt. Tot afweering van de zee-schuymers, die de smalle handelaar langs dese kust al veel afbreuk doen, werden drie roeigaleyen onderhouden, als twee alhier in den omtrek en een in den Oosthoek buiten eenige onkosten van d' E. Comp., dewijl ieder tollenaar en handelaar, aan dewelke 'er het meeste aan geleegen legt, dat de zee beveiligt werd voor derselver onderhoud na rato, een kleen bedragen contribueert, van welke inkomsten en uitgave op U WelEd. bevel, den kleen cassier alhier een boekhoud en aan U WelEd. in Rade van politie 's jaarlijx moet rekening daarvan doen. Tot meerder encourageering, zijn de bescheydene op de roeygaleyen al de buit beloofd, die zij bekoomen, behalven de ammunitie van oorlog, die voor d' E. Comp. blijft, en alhoewel die roei-galeyen tot nog toe weinig of niets hebben opgedaan, en daar in gelijkstandig zijn met de considerabel uitrusting in den jaare 1762 tegens de zeerovers, zoo houde zij egter de zee zuyverder, en men heeft in het gepasseerde jaar langs de kust yan 't geheele gouvernement bijna van geen zeeroverijen gehoort. Den Raad van justitie, waarvan voor heen een Gouverneur president was, is volgens haer Hoog Edelheedens ordre, en na het voorbeeld van andere gouvernementen, tans zo geschikt dat den Hoofdadministrateur daarvan president is; kunnende egter gem justitieele Raad geen vonnissen, dewelke een corporeele straffe behelsen, ter executie laten brengen voor dat U WelEd. het vonnis met zijne approbatie gesterkt heeft, gelijk het alomme een permanente ordre is. In den kerkenraad zit tegenswoordig ook den Hoofdadministrateur als Commissaris politicus, en van het jongst opgeregte collegie van Weesmeesteren, den Koopman en Jiscaal Mr. | |||||||||||||||||||
[pagina 189]
| |||||||||||||||||||
Willem van der Beeke als president met vier leeden, als twee 's Comps. dienaaren en twee burgers; van Boedelmeesteren fungeert thans als president den Koopman en eerste Pakhuismeester Matthijs Fredrik Hemsing. Van het Proveniers Huys zijn buitenregenten den Commandant Erdwijn Blank en den Oppermeester Jan Christoffel Helmer. Als Kerkmeester fungeert den Hoofdadministrateur, die van het geld dat gecollecteert werd en hetgeen van het verhuuren der stoelen voortkomt, de ordinaire reparatie laat doen aan de kerk en predikantswooning, 't geen voorheen uit de arme middelen moest betaald werden. Deze alle moeten jaarlijx in Raade van politie, rekening van hunne respective administratien doen. Den Dipatti Soera Dimangala en Hoofdregent Samarang, die voor deesen wel toeziende Opperregent van Damak Caliwoengoe en Candal was, is daarin door haer Hoog Edelheedens niet alleen bevestigt en daarvan een acte ter hand gesteld, maar ook met Batang, Pacalongang tot Urradessa toe, zijn gebied als Wedono uitgebreid, en het waare te wenschen dat men dien getrouwen Regent, om de ballans dit heen meerder te doen overslaan, een groter uitgestrektheid van gebied konde geeven. Ik gaa willens het overige met stilzwijgen voorbij, omdat U WelEdele dezelve breedvoerig in de memorie van den heer Hartingh beschreeven zal vinden. In selver voegen stap ik Caliwoengoe en Candal over, alleenig maar hier noteerende, dat in steede van den afgezetten Awanga thans over het laaste district Regent is Tomangong Marta Soeda, zoon van den Samarangse Hoofdregent, gelijk mede Batang en Paccalongang, waarvan Resident is den Ondercoopman Jacob Spiegel. Wieradessa in deselve stand zijnde, zal ik hier omtrent ook niets aanhaalen, maar melden dat aan den Capitain Chinees alhier Tan Janko gepermitteert is op Oeloed Jamie, hetwelk hij in pagt heeft, steene pakhuisen op te regten, op die voorwaarden, dat zijn vervanger in de pagt dezelve voor het kos- | |||||||||||||||||||
[pagina 190]
| |||||||||||||||||||
tende, volgens haer Hoog Edelheeds. besluit zal moeten overneemen: waarvan de specificatie op de secretarij te vinden is. Over Pamalang, Tagal en Brebes is thans Wedone, den eersten Regent van Tagal, Radeen Tommangong Raxa Nagara, en op welke comptoir tegenwoordig als Resident bescheiden legt den Koopman Isaac Rijnst. Dus langs de stranden beknoptelijk hebbende aangehaald, hetgeen zedert het vertrek van den heer Hartingh eenige verandering heeft ondergaan, of een ander aanschouw heeft gekreegen, voege ik hier nog maar eenelijk bij dat geduurende mijn aanweesen alhier, de contingenten van rijst en houtwerken op alle comptoiren meest voldaan zijn; dat over de leverantie van de zuyker, cattoene garens en indigo niet te klagen is, dog door geduurige regens is het laaste product in het jongst gepasseerde jaar slegt geslaagt, tot welkers verbeteringe en meerder leverantie U WelEdele van tijd tot tijd de Residenten zowel als de Regenten bij continuatie zal moeten aanspooren, opdat dese voornaame tak van 'sComp. handel en intrest niet verwaarloost werd. Door veeltijds gebrek aan scheepen ter afhaal van houtwerken, waartoe niet als oude batters dienen gebruikt te worden, is 'er seedert eenige jaren bevorens een considerabel parthij van houtwerken langs deese kust blijven leggen, die door onagtsaamheid der Residenten verwaarloost en door bloot te leggen aan weer en wind, meestendeels zijn bedorven; dewijl gemelde Residenten liever altoos de bovenste en dus de jongste aangebragte tot meerder gemak hebben afgescheept. Om eens van die onbequaame balken ontheft te zijn, heb ik door expresse gecommitteerds. in het gepasseerde jaar 's Comps. houtwerken alomme laten opneemen, daarvan een generale notitie formeeren, en eindelijk in den beginne deses jaars, (zijnde in het laatste van het gepasseerde jaar maar een kleen partij verkogt) voor hetgeene zij gelden mogten, uit kragt van haer Hoog Edelheeds. qualificatie laten verkoopen, waarvan het rendement, ter nader dispositie van welgemelde haer Hoog Edelheedens, is overgezonden. | |||||||||||||||||||
[pagina 191]
| |||||||||||||||||||
Om voortaan te preveniëeren dat men niet weeder in der tijd in dat convenient komt te vervallen, tot merkelijke nadeel van d' E. Comp. (aangezien schoon de Residenten al werd opgelegt die schade te vergoeden, 's Comps. houtbosschen egter nutteloos werden uitgekapt) heb ik haer Hoog Edelheedens versogt en voorgestelt, om het getal der balken enz. door de Regenten te leveren, alomme te verminderen en daarvan een repartitie overgezonden, welke g'approbeert is en die U Wel Edele in de afgaande aparte Bataviase brieven van het voorleeden jaar kan vinden. De menagie is thans op zoo een voet geschikt dat ik vertrouwe dat er niets meer af te dingen zal zijn; en het zal mannenwerk weesen, hetwelk U WelEd. zult ondervinden, het zo op den duur gaande te houden. Ik heb van jaar tot jaar getragt de inkomsten en winsten te vermeerderen en de lasten te doen verminderen, waarin dat ik, ten genoegen van haer Hoog Edelheeds. gereusseert ben; de aankoomende brieven van hoog gem. haer Hoog Edelheedens geeven daarvan een sufficerend bewijs, want in den
Dus alles, met betrekking tot de huishouding alhier op Samarang afgehandelt hebbende, zal ik over gaan tot De vorstelijke Hoven en U WelEd. in het korte schets opgeven van den tegenwoordigen aanschouw en constitutie derzelve. Den Soesoehoenang is een Vorst de goedaardigheid zelve, en zo onverbreekelijk aan de E. Maatschappij verknogt, dat men (menschelijker wijse gesprooken) nooid van zijn Hoogheid attentaat, ten nadeele van d' E. Maatschappij te wagten heeft; edogh hoe goedaardig en zagtzinnig die Vorst ook zij en hoe onnozel | |||||||||||||||||||
[pagina 192]
| |||||||||||||||||||
of eenvoudig men hem in voorige tijden mag geagt hebben, heeft zijn Hoogheidt egter bij mijnen tijd meer dan eenemaal getoond, dat hij betreffende het poinct van honneur niet onverschillig en hetzelve wel weet te bewaaren; het is zeeker, hoe toegevend die Vorst ook geoordeelt werd, niets aan iemand toegeeft, zo het zijn gezag en majesteit maar eenigermaten aangaat; ja zedert hij zijn voorige gemalin, des Panambaham's zuster, die de meesteresse speelde en een regte mannin over haar gemaal was, ten huyze en hove heeft uitgedreeven, scheynt de Vorst meer en meer op te luiken, een regt keizerlijk gezag te voeren over zijne onderdanen en zigh met nadruk te mainctineeren tegens alle zoorten van kleen agting, die hem zoude konnen werden aangedaan. Ik heb nimmermeer van dien Vorst iets kunnen versoeken, of zijn Hoogheidt was aanstonds altoos even bereydwillig van mij zulx te accordeeren, behalven het uithuwelijken van zijne tweede dogter aan den Pangerang Adipatty van de Mattaram, waarvan hij (het zij onder waar, het zij onder verciert pretext haarer jonkheid, het zij om zig door den Sulthan niet te laten dwingen, het zij om de wrok wegens des Sulthans behandelingen tusschen Prins Mancoenagara en zijne gemalinne, van welke alles ik nog apart en met meerder omstandigheid hier na zal spreeken) bijna niet heeft willen hooren, in zoo verre om het huwelijk te voltrekken, niettegenstaande zijn Hoogheid zijne dogter niet finaal heeft geweigert, maar alleen het huwelijk uitgesteld, en mijnes bedunkens is het zeeker, dat zolange de Sulthan den Pangerang Mancoenagara zijn vrouw onthoud, en zolange de Sulthan des Soesoehoenangs dogter niet op een plegtige wijse en naar het alloude gebruik der Javaanse Princen, laat ten huwelijk versoeken, dat de Keyser op gene instantien van buiten gedaan, daartoe zal overgaan; egter zij U WelEd. die zaak ten hoogsten aanbevoolen, opdat denselve ter regter zeyde uitvalt, want Pangerang Adipatty Aria Mancoenagara, schoon zijn verkeering ten hove, het woeste bosch en krijgsleven afgelegt en met de bedaartheid en een volkomen onderwerping aan de beveelen van | |||||||||||||||||||
[pagina 193]
| |||||||||||||||||||
d' E. Comp. en den Soesoehoenang zig gedragen hebbende, is en blijft egter levendig en driftig van temperament, die de hoop en moed verloeren gevende, al zeer schielijk en op een oogwenk op den Sulthan en den zijnen zoude losgaan; om hetwelk te beletten, door alle bedenkelijke middelen, ik meer dan eene nagt slapeloos doorgebragt hebbe. Wat overreeding ik ook in het werk heb gesteld, wat vermogens ik ook heb aangewend, zo is en blijft hij in dat gevoelen, dat zijne lieve gemalinne de Ratoe Bendoro, des Sulthans dogter tegens haare zin en genoegen, en alleen door dwang van haaren vader aangehouden werd, denwelken hem nog waarlijk zoude beminnen zo teeder als de Prins haar lief heeft. Alles wat hij versoekt is om zijn waarde Bendoro weer te verkrijgen, en hij komt bijna nooit bij den Soesoehoenang, nog bij den Resident Beuman, of zijn mond loopt over van liefde betuigingen wegens zijne verloorene gemalinne, waarvan zijn harte vol is. U WelEd. zal gehouden zijn alle gelegendheden, die in der tijd mogen voorkomen, te capteeren, en waartoe het mij thans door de begonnen hernieuwde vriendschap van de Vorsten niet hoopeloos toescheynt, om hem eens dat genoegen te geven, waarvan de constitutie van Java's welvaren en vreede gedeeltelijk zal afhangen. Wel is waar dat ik reeds alle middelen heb in het werk gestelt die ik heb kunnen uitdenken, en ik oordeele gevoeglijk konde werden aangewend om de fachieuse zaak een keer te doen neemen; doch het zal uit de retroacta consteeren, dat ik in de voorige dagen niet meer heb kunnen verkrijgen als dat Ratoe Bendoro na Samarang is overgekoomen, en aldaar, om aan de begeerte van den Pangerang haar gemaal te voldoen, als buiten bedwang of aanrading van haren vader, van haaren man was afgegaan, een adversie had, hebbende ik naderhand nog ter naauwer nood konnen uitwerken, dat men aan het hof van den Sulthan beloofd heeft, haar niet uit te huwelijken aan een andere Prins, zo lange Mancoenagara leeft. | |||||||||||||||||||
[pagina 194]
| |||||||||||||||||||
Het zal egter bij continuatie van U WelEd. departement zijn, zo bij U WelEd. brieven, als mondeling bij U WelEdele aanzijn ten hove van den Soesoehoenang en Sulthan, werwaarts ik nodig agte, dat U WelEd. op voorafgaande approbatie van haer Hoog Edelheeds. zig begeeft, aen de eene zijde den Pangerang of aan te moedigen om een verlaten vrouw te vergeeten, of, dit niet mogelijk zijnde, zijn Hoogheid hoop te geven en belofte van U WelEd. devoir tot voldoening zijner hartelijke begeerte te zullen aanwenden, en aan de andere zijde den Sulthan vriendelijk voor te stellen des Pangerangs onverzettelijke genegentheid voor de Ratoe Bendoro, welkers slaapplaats nog ledig blijft staan, zonder dat iemand zig verstouten durft dezelve te gebruiken of aan te raken; en dus op de eene of andere wijse een gelukkigen uitslag (als ik heb kunnen verkrijgen) te bekomen. De zoon van den Pangerang Adipatty Mancoenagara, in name Pangerang Aria Praboe Amiedjaja, is getrouwt met de oudste dogter van den Soesoehoenang en dus zijn Hoogheyts schoonzoon. De leiding der zake brengt mij nu van zelfs om nog een woord te reppen van het versogte huwelijk tusschen den Pangerang Adipatty Anom en Keyzer's jonge dogter; welk huwelijk, schoon in den gebruiken, dat vorstelijke kinderen behooren met malkander te trouwen, egter moet aangemerkt worden dat niet zo zeer gezogt werd om de affiniteit nader aan te binden, als wel om dien Prins evenveel regt te geven, om als schoonzoon bij overlijden van den Soesoehoenang de Soeracartasche troon te beklimmen, alzo den Keyser tot nog toe geen mannelijke kinderen heeft. Hierom is het ook dat den Pangerang Mancoenagara, zowel als den Sulthan, d' E. Comp. door een scheynbaare attachement zullen tragten te believen, en hetwelk ook kan aangemerkt werden als een brijdel om hen beide in bedwang te houden. Aleer ik nu nog van Souracarta scheide, kan ik niet voorbij desselfs welgesteldheid te vermelden, als zijnde de Hollands, | |||||||||||||||||||
[pagina 195]
| |||||||||||||||||||
camp genoegsaam geheel in zijn wallen berent, en met verscheide zeer goede woonhuisen verciert, onder welke alle zeer uitmunt het huis van den eersten Resident, hetgeen egter den Vorst in eigendom toebehoort. Aldaar zijn tot eerste, den Opperkoopman Jan Christoffel Beuman en Mr. Pieter Luzac tot tweede Residenten. Aan den eerste zijn alle de aparte en hoffzaken alleen gedemandeert, dog de gemeene werden tegenswoordig door hun beide gehandelt. 's Keizers eerste Minister of Rijxbestierder is nog den Radeen Dipatty Mancoeprodjo, wiens goede hoedanigheeden reeds van ouds bekent zijn, dog hij is oud en af, en den Soesoehoenang zal binnen korten dienen over te gaan om een anderen in zijn plaats op te doen, schoon ik geloof men werk zal hebben om weer zo een te krijgen, die het zo hartelijk met zijn Vorst en met d' E. Comp. meend en daarvan te overvloedige blijken gegeeven heeft; alhoewel hij in zig zelfs boers en wijnig van pligtpleegingen weet of zigh daarmeede ophoud. Den Sulthan, van wien ik thans behoore te spreeken, hof houdende te Djokjocarta, die een Vorst is dewelke veel schranderder dan den Soesoehoenang is, maar aan de andere zeyde ook in het geheel de goedaardigheid en inschikkelijkheid niet bezit, en zijn Hoogheid moet als glas, dat is met de grooste voorsigtigheid behandelt werden, want op het minste dat hem voorkomt en met zijn zinnelijkheid of concepten, die zomwijlen al wat dwars zijn, niet overeenkomt, is hij aanstonds onvergenoegt en geemelijk, en dan kan hij zig wel 14 dagen in zijnen dalm als opsluiten, zonder zelfs den Rijxsbestierder te willen hooren: want eens een besluit genoomen hebbende, blijft hij daar onverzettelijk en met een onvergeeflijke stijfhoofdigheid op staan, zonder dat eenige persuasien zijn Hoogheid daarvan kunnen doen afstappen, tot dat hij ziet en ondervind dat het onmogelijk is. Hoezeer men mij, voornamentlijk in den Oosthoek heeft tragten in verbeelding te brengen, dat zijn Hoogheid slegts op | |||||||||||||||||||
[pagina 196]
| |||||||||||||||||||
zijne luymen legt om bij gelegentheid tegen d' E. Comp. en den Soesoehoenang de wapenen op te vatten, en alle zijne betuigingen van vriendschap en vredelievendheid slegts geveinst waaren. Dat zijne Hoogheid, dan wel zijne hovelingen met Praboedjoko, Malayoe, Coesoema en andere weerspannelingen in verstand leven, zijn mij egter nog nooit bewijzen voorgekoomen, waardoor ik mijn zegel aan dat sentiment zoude willen hangen. Integendeel heb ik vast, dat den Sulthan, om zijn en zijn's kinderen belangens wille, nooyt van het attachement der E. Comp. zal afstappen; schoon ik niet zoude durven negeeren; want daarvan heb ik de ondervinding, dat die Vorst, hetzij met hulp, hetzij met conniventie van d' E. Maatschappye, gaarne Mancoenagara en alle de zijne, met wortel en tak zoude willen uitroeyen, dewijl de wrok die zijn Hoogheid tegen deezen Prins voed, tot nog toe onverzoenelijk scheynt en niet als met de doot of verbanningen te zullen eyndigen. Daarenboven begint, de Vorst jaren te krijgen, in welke de rast altoos boven den krijg en desselfs gevolgen gesteld werd; en ik heb reden om vast te stellen, dat zijn Hoogheid alle zijne wenschen zoude vervult zien, bij aldien de successie van het Mattaramsen Rijk op zijnen geliefden zoon den Pangerang Adipatty, onveranderlijk gevestigt was. Dat zijne hovelingen met de rebellen wel om de eene of andere oorsaake, zoude kunnen correspondeeren, wil ik niet geheel ontkennen; doch op wat fundament men zulx den Vorst zoude attribueeren, weet ik niet, ja zelfs is mij al van ter zeyde vertelt, dat zijn Hoogheid den Sultan zodraa de Kroonprins tot zijn mannelijke jaaren gekomen is, geneegen zoude weesen zijn gebied af te leggen en hetzelve zijnen zoon op te dragen, zo hij zulx maar konde verkrijgen, en dan zijn nog overige levensdagen in rust en in priesterlijke bezigheeden door te brengen in den Oembol of lustplaats, hetgeen met veel kosten vervaardigt word. Zijn Hoogheits oudste zoon is de Prins Ingabei, dewelke | |||||||||||||||||||
[pagina 197]
| |||||||||||||||||||
om een zekere misdaat door de driften der jeugt daartoe verleyd, bij zijn vader in kleynagting is en gesteld verre beneden zijnen jongeren broeder, de Pangerang Adipatty Anom, dewelke een volwassen jongeling werd en reeds in zijne gedoentens betoond de waarheid van het zeggen dat de vrugt niet verre van de boom valt. Dezen Prins werd van zijnen vader, den Sulthan, als een oogappel op het tederste bemind en geliefdkoosd; en bijaldien U WelEdele den Vorst niet wil ongenoegen geven, dient U Wel Edele indagtig te zijn altoos eenige geschenken aan dien jonge Prins te zenden zo dikmaals U WelEd. den Sulthan iets stuurt, 'twelk 2 à 3 reizen in een jaar diend herhaalt te werden om de vorstelijke vriendschap gaande te houden, waarin tegen U WelEdele weder nu en dan wel een, twee à drie paarden zult krijgen, zelden van een hair en van een couleur. Des Sulthans Rijxbestierder is den Radeen Dipatty Danoeredja, van wiens hoedanigheden ik niet zal spreeken, omdat reeds alles van zijn Ed. gezegt is en dat de papieren genoegsaam daarvan getuigenisse geven. Aan het hof legt thans alleen den Resident Jan Lapro, dewelke de rang van Koopman heeft, en haer Hoog Edelheedens hebben gelast hem, bij provisie daar alleen te laten; en scheynt voor alsnog bij den Vorst en Rijxbestierder hoogst bemind te zijn. Lang werk heeft men gehad en ik heb bij mijn aanzijn ten hove zowel als successive door brieven den Sulthan ernstig versogt om tot securiteit van 's E. Comps. dienaaren te Djokdjocarta een Benting of fortres te willen helpen extrueeren, doch altoos te vergeefs. Men heeft wel reeds, een jaar of twee geleden, begonnen de zogenaamde logie in aardewallen te besluiten, doch de aarde te stoffig en zandig zijnde, konde niet houden, zo dat eindelijk de Vorst te rade is geworden, op mijn herhaalde instantien, rondzomme de wooning der Europeezen en waaraan zij thans bezig zijn een steene fortres te laten bouwen, zo hegt en sterk na de teekening die den Ingenieur Frans Haak daarvan ge- | |||||||||||||||||||
[pagina 198]
| |||||||||||||||||||
maakt, als 'er een op Java te vinden is, terwijl de noodsaakelijkheidt vereisschen zal, derwaarts eenig meerdere canon te laaten voeren, want daarvan is men bijna geheel destituut. Men zal dus in het toekomende voor het guarnisoen zo veel bekommering niet behoeven te hebben als ik wel gehad heb, wanneer ik voor een ruptuure vreesde, dewijl 'er doen niets was, hetgeen hen eenige dekking konde geven, ja zij waaren veel veiliger in een open veld, dan in die zogenaamde logie, alwaar buiten het kruithuis bijna geen houte, ik laat staan steene, wooningen te vinden waaren, als het tuinhuis van wijlen den Majoor Donkel en des eerste Resident's wooning. Hoezeer ook mijne predecesseurs in voorige tijden alle mogelijke devoiren hebben aangewend om de leverantie der producten te vermeerderen, is het egter in de bovenlanden altoos schoorvoetende gegaan; en niettegenstaande mijne iterative versoeken aan de Vorsten en Rijxsbestierder gedaan, zie ik daarvan tot nog toe niet veel vrugt; egter zullen de instantien geduurig dienen levendig gehouden te werden en, zoveel mogelijk is, zorge gedragen, dat het alles in 's Comps. schoot komt, en de smokkelhandelaars, die het cattoene gaaren voornamelijk, hoezeer men 'er ook op past, langs sluipwegen weeten af te brengen en te vervoeren; buiten het kattoene gaaren, de rond, staart en lange peper, welke laaste sedert eenige jaaren omdat dezelve bij de particuliere ongewilt is, ruim gelevert is, ook voorleden jaar door haer Hoog Edelheedens g'excuseert en bij de jongste eisch maar op 4000 pond gestelt; welke bepaaling niet mag werden overtreden, hebben haer Hoog Edelheedens nu jongst bij reiteratie ten hoogsten aanbevolen, de vermeerdering der leverantie van Cardamom, welke een poinct van U WelEd. uiterste attentheit zal dienen te weesen. Zo kortelijk als mij maar immers mogelijk is geweest, van de zaken in het bijzonder gesprooken hebbende, zal 'er nu nog maar resteren U WelEd. eenige mentie te maaken van algemeene, of die de Vorsten in het gemeen raaken, en die haare betrekking tot de geheele kust hebben. | |||||||||||||||||||
[pagina 199]
| |||||||||||||||||||
De successie bij overlijden van een der beide Vorsten of van den Panambahan van Madura, is een poinct, wel dubbelt een rijpe deliberatie meriteerende, en die, bij onverhoopte toevallen, al meer bekommering en zwaarigheit zoude veroorsaaken, als men in den eerste opslag zigh wel verbeeld. Want den Soesoehoenang eens komende te overlijden zoude den Pangerang Mancoenagara niet stil zitten, maar zekerlijk tragten den troon te beklimmen, en daartoe niets onbesogts laten. Den Sulthan zal aan zijne zeide alles in het werk stellen om dit te beletten en tragten, of dat gedeelte van Java voor zijne zoon te bekomen, of geheel Java weder onder een hoofd te brengen. Wat beklagelijke rampen veroorsaakt zoude werden, zo een Gouverneur daarin niets beslissen kan en de heete mededingers na het Rijk elkander zullen zoeken de loef af te winnen, zonder geduld te hebben of te willen wagten na het decisief besluit van haer Hoog Edelheedens. En dus zoude het bijna even eens gestelt zijn bij afsterven van den Sulthan, dewijl Mancoenagara, zo wel de Pangerang Adipatty van de Mattaram, evenveel na die successie zoude dingen. En de Panambahan van Madura eens onverwagt iets menschelijks overkomende, zoude zekerlijk beide de zoons of hunne aanhang zig zoeken meester te maaken van het bezit. Om dese kwaade gevolgen, die zekerlijk uit zulke toevallen te resulteeren staat, te previnieeren, zoude zekerlijk een vast gestelde successie veel kunnen contribueeren. Mij is niet onbekent, dat, een bepaling van die natuur uitlekkende, ten hoogsten pernicieus is, en daar zoude zulx in secretesse dienen te geschieden, en deswegens den Gouverneur een verzegelde ordre kunnen werden ter hant gestelt, die niet, als bij exteering van zulk een geval mogte g'opend werden, en bij verandering van zaaken of omstandigheden kunnen verandert werden. | |||||||||||||||||||
[pagina 200]
| |||||||||||||||||||
Dog hieromtrent zal U WelEdele haer Hoog Edelheedens g'eerd besluit moeten afwagten, en zig aan het wijzer en doorsigter oordeel van welgemelte haer Hoog Edelheedens, met onderwerping eerbiedigen; ik heb g'oordeelt, ten meesten nutte van de hoognodige rust en vrede, dat dit kostbare land, dat met opregtheid, na mijne gewoone denkwijze te moeten ter neder stellen. Het is een bekende zaak, dat de pagt van de tabak en vogelnesjes aan de Vorsten is afgestaan, die dezelve gemeenlijk voor drie jaaren verpagten, waartoe veel liefhebbers namelijk Chineezen, zig opdoen, die veelmaals de voorschrijving van den Gouverneur verzoeken, hetgeen U WelEdele ook wel zal voorkomen, maar ik heb mij daar niet mede willen bemoeijen, en dit is ook de beste weg om alle verzoeken, die ook van de kant der Vorsten gedaan werden, te declineren, als het zaaken zijn, waarvan d' E. Comp. in het bijzonder het regt toekomt. Buiten des zij mij wel, voornamenlijk van de Sulthan, instantien gedaan, die ik of aanstonds heb van de hand geweezen onder een beleeft pretext, of ook wel gedeeltelijk toegestaan, als het verstrekken van schietgeweeren, voor betaling, waarom men al dikmaals aanklopt, doch best daarmede zo spaarzaam te wezen als mogelijk is. Maar voornamenlijk heeft mij de Sulthan veel moeijelijkheeden gegeven, met zijne sollicitatien voor zijne gunstelingen, Soemo Diwirio en Romomangolo, om den eerste in Paccalongang en de andere in Pamalang te stellen. Ik heb zijn Hoogheids herhaald versoek telkens van de hand gewezen, maar door onvoorsigtigheid of voorbaarigheit van den geweezene president van der Sluis, was ik wel eindelijk genoodsaakt den Sulthan te accordeeren hen na Samarang te laten komen, dogh doen had ik geen rust voor dat ik haer Hoog Edelheeds. een voorstel gedaan had, om den eersten te helpen aan het tweede regentschap van Paccalongang met 1000 tjatjas, waarop een finaal afslag kreeg; en dus moest ik die gunstelingen nevens zijn makker eindelijk weder t'huiswaarts zenden, | |||||||||||||||||||
[pagina 201]
| |||||||||||||||||||
hetwelk bij dien Vorst met niet veel genoegen opgenomen, dog egter naderhand gepasseerd wierd. Hierom zal het heilzaamste zijn, versoeken van die natuur, in den beginne en ten eersten te declineeren, om zigh in geen zwarigheeden in te wikkelen, die niet altoos even ligt te remedieeren zijn. Nu zoude 'er nog resteren om U WelEd. eenige zaken, raakende de huishouding en de dienaaren van d' E. Comp., die op deze kust bescheiden zijn, op te geven, alsmede een beschrijving te doen van de aard en imborst der Javaanen; maar dewijl U WelEd. reeds in zijn successive diensten betoond hebt, iever en doorsigt genoeg te bezitten om dezelve behoorlijk te bestieren, en het tweepoinct door de ondervinding beter kan, als het alhier afgeschets werden, zal ik maar kortelijk in het generaal van de inboorlingen dezer kust, ik meen de Javaanen, noteeren, dat dezelve meer en meer zig aan den dienst, submissie en ommegang der Europezen gewennende, ook meer en meer hunnen ouden imborst afleggen en een handelbaarder aard aannemen, waardoor het niet zwaar valt hen te regeren: haar eenigste staatkunde bestaat in een diepe agterhoudentheidt, waarom zij zelden hunne waare gedagten voor de vuist zullen declareren, dan bij de uiterste noodsaakelijkheidt. Over de Regenten in het algemeen, uitgezondert een paar, die wat loom hebben gevallen om haar contingent ter behocrende tijd op te brengen, edog daaraan hebben voldaan, heb ik niet te klagen gehad; en U WelEdele zal van hen ondervinden, alle gedienstigheit en bereidwilligheit voor den dienst van d' E. Maatschappij, bijaldien U WelEdele maar zijne toezigt komt vestigen, dat de respective Residenten, die zich doorgaans wat willekeurig aanstellen, hun onder het een of ander voorwendzel, niet meer opleggen als zij verpligt zijn, volgens de nieuwe schikkingen, die U WelEdele vinden kan bij mijn dagregister, gehouden in mijne reize na den Oosthoek en westwaarts na Tagal, voorts bij andere aparte papieren; terwijl U WelEdele de Regenten in haare klagten diend behulp- | |||||||||||||||||||
[pagina 202]
| |||||||||||||||||||
zaam te zijn, die zij nooit zullen doen, bijaldien wij geen dubbelde redenen hebben. Eindelijk vinde ik mij nog verpligt nopens de kopere muntspecie te melden, dat dezelve bij mijn aankomst gantsch niet gewild, en 'er nog wel voor 70,000 Rds. ruim per restant in cassa was, maar het geval willende, de afschaffing en billioen verklaaringe van de gesnoeide dubbelde stuivers, waarvan een considerabel quantiteit roulleerde en sedert voor de E. Comp. opgewisselt is, daardoor den aftrek van de kopere duiten, die bevorens op mijne instantien nog niet wilde gelukken, zo groot geworden dat haer Hoog Edelheeds., schoon nu en dan al een aanzienelijke somma, en in mijnen tijd 133,625 Rds. overgezonden, aan de noodzaakelijkheit en onzen eisch niet hebben konnen voldoen, terwijl Java nog wel 2 à 300,000 Rds. daaraan zal van nooden hebben, aleer het land ter deegen daarvan vervult zal zijn. En dus ben ik wel genoodsaakt geweest om in geen ongelegendheden te vervallen, met dezelve de meeste zuinigheidt te betragten, hetgeen bij continuatie dient opgevolgt te werden, tot dat men ruim daarvan voorzien werd, het welk voor landman en handelaar principaal tot 's Comps. voordeel, hartelijk te wenschen is, want bij aanhouding van gebrek aan die munt, is het te dugten, dat de loode pittjes weer in zwang beginnen te geraaken en als een oude munt getrokken, alomme de gewildheit der kopere duiten tot ons nadeel zal stremmen; en schoon U WelEdele bij continuatie de Vorsten van het slaan der pittjes op een vriendelijke wijze diend af te raden, waarin ik in zoverre heb geslaagt, dat z' tot nog toe in het geheel niet in de beide vorsten haare landen meerder werden geslagen, zal U welEd. egter daarin zo min als ik, volkomen reusseeren, voor dat de overvloed der kopere duiten de gangbaarheit van de nog roulleerende loode pittjes van zelfs doet cesseeren. Ziedaar, Mijn Heer, kortelijk opgegeven het noodzakelijkste, waarna U WelEd. zig dient te rigten. Ik geve U WelEd. dan het bestier van Java over in een | |||||||||||||||||||
[pagina 203]
| |||||||||||||||||||
gewenschte staat, het land alomme in vrede en florissant, de Vorsten in een opregte harmonie met d' E. Comp., en in een volle vriendschap met mij, waarvan hun laaste brieven aan deze memorie g'accrocheert, irreprochable bewijzen zijn. En, vermits mij U WelEdele prijswaardige hoedanigheden bekent zijn, ten vollen applauderende de keuze die op U WelEd. gevallen is, ben ik in dat vertrouwen, dat U WelEd. dit gezeegend land na genoegen van haer Hoog Edelheedens zult bestieren, en in die zelve staat behouden; waar toe ik bidde, dat God U WelEdele besluiten en onderneemingen gelieven te zeegenen, en U WelEdele vermeerdering van ziels en lighaamsvermogen daarbij gelieven overvloedig te schenken. Terwijl ik voor het overige altoos zal zijn, en met alle hoogagting blijve (Onderst.) Mijnheer. (Lager) U WelEdele gestrenge ootmoedige dienaar. (Was get.) Will. Henr. van Ossenberch. (In margine) Samarang den 13e Mey Ao 1765. |
|