Berigten van het Historisch Genootschap te Utrecht. Deel 7
(1859-1862)–Anoniem [tijdschrift] Berigten van het Historisch Gezelschap te Utrecht–
[pagina 3]
| |
[Eerste stuk]Claudius Civilis en zijne worsteling met de Romeinen.
| |
[pagina 4]
| |
Ik hoop van ganscher harte den Vaderlandlievenden lezer eenig nut en genoegen te hebben verschaft; het zij dáárom dat hij dit geschrift met welwillendheid gelieve te ontvangen.
Babberik, Meij 1859. A.G.W. RAMAER. | |
§. 1.Nero was gestorven. Hij eindigde zijn afschuwelijk leven den 9. Junij van het jaar 68, en met hem eindigde het huis van Augustus. Er was dus niemand die een wettig regt op den troon bezat. De magt was bij de legioenen die buiten Italie aan de grenzen des Rijks stonden en aangevuurd door ijverzucht tegen de lijfwacht te Rome, die bij elke troonsbestijging milde giften ontving, - eene gewoonte die door Keizer Claudius, die door de soldaten ten troon verheven werd, was ingevoerd, - kwamen zij tot de treurige ontdekking, dat ook zij keizers benoemen en de geschenken dier vorsten ontvangen konden. Nero's dood was het gevolg van den opstand van den Stadhouder van Gallie, Julius Vindex, die door de soldaten tot Imperator werd uitgeroepen. Kort daarna droegen de Spaansche legioenen hunnen ouden bevelhebber Sulpicius Galba de keizerskroon aan, die hij op raad van Vindex ook aannam. Vindex zelve werd te Besançon door Virginius Rufus, die geen' Keizer erkennen wilde die niet door den Senaat te Rome als zoodanig was benoemd, verslagen en om het leven gebragt en Galba door den Senaat op wettige wijze ten troon verheven. Maar zijne regering duurde slechts zeven maanden; zijne overmoedige lijfwacht die zich noch aan tucht, noch aan spaarzaamheid onderwerpen wilde, bragt hem om het leven. Marcus Salvius Otho volgde hem op te Rome, terwijl intusschen de legioenen aan den Beneden-Rijn hunnen veldheer Aulus Vitellius den 2. Ja- | |
[pagina 5]
| |
nuarij 69 te Keulen ten Keizer verkoren. Toen brak een burgeroorlog uit, die Otho te vergeefsch door onderhandelingen trachtte te verhoeden. Reeds hadden zijne veldheeren in Italie drie veldslagen gewonnen, toen hij bij Bedriac (thans Caneto) een hoofdtreffen verloor, waarna hij zich zelven op den 16. April te Brixellum (Brescello) het leven benam. Terwijl nu Vitellius te Rome binnen vier maanden tijds vijf en zeventig millioen gulden verbrastte en verzwolg en met onverzadelijke roofzucht heerschte, riepen de Syrische legioenen, die toen Jeruzalem belegerden, hunnen veldheer Titus Flavius Vespasianus op den 11. Julij 69 tot Keizer uit. Antonius Primus, een van Vespasiaan's veldheeren, versloeg de troepen van Vitellius bij Bedriac en bij Cremona, bestormde Rome en Vitellius ontving den 20. December den dood. In den zomer van het jaar 70 kwam Vespasianus te Rome, terwijl zijn zoon Titus inmiddels met het beleg van Jeruzalem voortging. Gedurende al die vreesselijke verwarringen, waaraan de Batavieren, die in Rome's legers dienden, een werkdadig aandeel genomen en menigmalen een zwaar gewigt in de schaal gelegd hadden, gebeurde de zoo merkwaardige opstand der Batavieren onder Claudius Civilis (Klaas Burgers), Bevelhebber der Batavische hulptroepen bij de Romeinsche legioenen; en hoewel die opstand niet die vruchten droeg die Civilis er van verwacht had, is hij te belangrijk om geene opzettelijke overweging te verdienen; een ieder die prijs stelt op de geschiedenis van het Vaderland, zal dit gaarne volmondig erkennen. | |
§. 2.De Batavieren - Betuwers - bewoonden het eiland dat door de beide Rijn-armen, die Rijn en Waal genoemd worden, gevormd wordt; ook woonden zij ten zuiden van de Waal tot aan de Maas. Vroeger behoorden zij tot de natie der Catten in het tegenwoordige Hessen, doch binnenlandsche | |
[pagina 6]
| |
onlusten drongen hen die landstreek te verlaten en zich in beter land - Bat-auwe, te vestigen. Julius Cesar, die de strijdbaarheid der Bataven op regten prijs wist te stellen, oordeelde het niet raadzaam hen met geweld onder het Romeinsche juk te brengen, maar sloot een verbond met hen, waarbij zij alléén verpligt werden krijgers en wapenen te leveren. Cesar plukte reeds vruchten van hunnen heldenmoed in den slag bij Pharsalia (48 vóór J.C.) alwaar zij het waren die den strijd beslistten, en hunne troepen die uit de edelsten der natie werden zaâmgesteld, bewezen den Romeinen in Germanie en in Brittannie de gewigtigste diensten. Behalve hunne Cohorten Infanterie, onderhielden de Bataven in hun land eene keurbende Cavalerie, die vooral in het zwemmen uitblonk en zóó bedreven was, dat zij de hevigste stroomen dóórzwommen, zonder de rangorde te verbreken of de paarden of wapenen te verlaten. Een gedeelte van de lijfwacht des Keizers bestond ook uit Bataven en indrukwekkend moet het schouwspel dier troepen zeker geweest zijn, daar de gewone lengte dier krijgers zeven voeten wasGa naar eindnoot1), hunne goudgeele lokken over de schouders golfden en hunne uitmonstering met goud en staal als overdekt was. Het laatste overblijfsel van het Batavische type is nog te vinden onder de bewoners van het dorp Groesbeek bij Nijmegen. Julius Paulus en Claudius Civilis, die uit koninklijk bloed gesproten waren, stonden hoog in de achting van het Bataafsche volk aangeschreven. Paulus werd op eene valsche aanklagt van rebellie, door den toenmaligen Landvoogd van Neder-Germanie, waartoe ook Batavia behoorde, onthoofd. Civilis werd geboeid aan Nero gezonden en door Galba vrijgesproken; maar onder Vitellius liep zijn leven groot gevaar, toen het leger op zijnen dood aandrong, daar hij van medepligtigheid aan den moord van Capito werd verdacht gehouden. Vitellius echter stelde hem in de gelegenheid te ontsnappen, doch de boeijen die hem onteerd hadden, prikkelden zijnen vrijen heldenziel tot wraak. Zijne schranderheid even- | |
[pagina 7]
| |
aarde zijne vrijheidsliefde en gaarne vergeleek hij zich bij Hannibal en Sertorius, met wien hij het gemis van één oog gemeen had. Dewijl een openbaren opstand tegen Rome zijne plannen ten eenenmale den bodem zoude inslaan, besloot hij te veinzen en schijnbaar partij te trekken voor de wapenen van Vespasiaan. En inderdaad had hij reeds een bevel van Antonius Primus, een der veldheeren van Vespasiaan ontvangen, waarbij hem gelast werd, door het in beweging brengen van eenige Germaansche stammen, eene afwending te bewerken en daardoor de legioenen en hulptroepen die Vitellius naar Italie had opontboden, aan den Rijn terug te houden. Flaccus Hordeonius, die toen landvoogd van Beneden-Germanie was, had hem, zoowel in het belang van Vespasiaan als van den Romeinschen Staat, dezelfde bevelen gegeven, daar toch het aanzien en de magt van den Staat moesten ten onder gaan, indien Italie alléén de verzamelplaats van alle legers werd. | |
§. 3.Toen éénmaal het besluit tot opstand bij Civilis vastgeworteld was, viel het niet moeijelijk eene gepaste aanleiding daartoe te vinden; de Romeinen zelven verschaften redenen van misnoegen in overvloed. Vitellius had juist nieuwe ligtingen onder de Bataven bevolen, en hoewel die ligtingen in haren aard reeds hatelijk genoeg waren, verzwaarden de Romeinsche officieren die door hunne inhaligheid en zedeloosheid; want aan den eenen kant wezen zij grijsaards en gebrekkigen tot den krijgsdienst aan, opdat zij zich zouden vrijkoopen, terwijl zij aan den anderen kant jonge lieden van twaalf en dertien jaren aanwezen, tot andere bestemming dan den oorlog. Hieruit ontstond groot misnoegen, waarvan de opperhoofden der Bataven, die in het geheim van Civilis waren ingewijd, behendig partij trokken om een' geest van verzet tegen de ligting onder het volk te verspreiden In | |
[pagina 8]
| |
Mei of Junij van het jaar 69 verzamelde Civilis de eersten en stoutmoedigsten des volks, onder voorwending van een gastmaal, in een geheiligd woud. Over de plek waarop dat woud stond is véél getwist, de één wil het hier, de ander dáár hebben; het veiligste is eenvoudig te erkennen dat wij niet met de juiste ligging van dat woud bekend zijn. Toen de nacht en de vreugde van het feest de verbeeldingskracht der gasten had opgewekt, vatte Civilis het woord en na over de hooge waarde en den roem der Bataafsche natie te hebben uitgewijd, ging hij over tot eene breede opsomming van alle beleedigingen, krenkingen en beroovingen, waaraan zij thans ten doel stonden. ‘Niet als bondgenooten,’ sprak hij, ‘als vroeger, maar als vuige slaven worden wij behandeld. Wanneer komt ooit de Landvoogd zich in persoon van onzen toestand vergewissen? Hij laat ons ten prooi aan de legioenoversten en hoofdlieden, die dadelijk door anderen vervangen worden, als zij zich verzadigd hebben aan ons goed en bloed. Dan spitst zich hunne vindingrijkheid en duizende nieuwe kwellingen onder duizende nieuwe namen knijpen het laatste uit onze reeds zoo zeer geplunderde bezittingen; op dit oogenblik zelve ontrukt men voor altoos de zoon zijnen vader, de broeder zijnen broeder. En hoe is thans de toestand onzer overweldigers? Nooit was ze krachteloozer dan thans; hunne legerplaats bevat slechts roof en grijsaards. Zie rond Bataven! en vorm u geen schrikbeeld uit den ijdelen klank van Legioenen! Wat ons betreft, wij bezitten uitmuntend voetvolk en onovertreffelijke ruiterij, Germaansche broeders zonder tal; de Galliers spannen ten onzen behoeve te zamen; de Romeinen zelve zijn van dien oorlog niet af keerig! Is de oorlogskans ons ongunstig, dan zal Vespasiaan nogthans ons hooger prijzen; - maar zijn wij verwinnaars, - wie zoude ons rekenschap durven vragen?’ Deze woorden werden met gejuich ontvangen; Civilis maakte van de opgewondenheid gebruik, en bond alle tegenwoordig | |
[pagina 9]
| |
zijnde gasten door den bij hen gebruikelijken eed. Vervolgens trok hij de Caninefaten in het verbond; dat volk bewoonde een gedeelte van het Batavische eiland; het was minder sterk in aantal dan de Bataven, maar bezat dezelfde afkomst, taal en dapperheid als dezen. Geheime zendelingen trokken naar Mainz om de acht Batavische Cohorten, die tot het 14e legioen als hulptroepen behoorden, tot het verbond over te halen. Die acht Cohorten waren weinig tijds vroeger door Vitellius uit Ticinum (Pavia) naar Mainz gezonden, daar hunne opgeblazenheid en hoovaardigheid op de groote diensten die zij bewezen hadden, telkens ernstige twisten in de legerplaats deed ontstaan. Onder de Caninefaten bevond zich een opperhoofd, Brinnio genoemd, die eene hooge geboorte en roekelooze dapperheid bezat. Zijn vader, die zich altoos vijandig tegen de Romeinen betoond had, had ook openlijk den spot gedreven met de dwaze veldtogt van Caligula tegen de zeeGa naar eindnoot2). Die familiehaat tegen Rome, was den Caninefaten genoeg om Brinnio op het schild te verheffen en tot opperhoofd te benoemen. Onmiddellijk wist Brinnio de Friesen, die over den Rijn woonden, over te halen om met hem gezamenlijk, van de zeekust af een kamp van twee Cohorten der Romeinen aan te vallen, en dewijl die aanval niet voorzien was en de Romeinen dus geene maatregelen van voorzorg genomen hadden, werd het kamp genomen en geplunderd. Alle zoetelaars en romeinsche kooplieden, die zich in de schaduw des vredes, heinde en verre verspreid hadden, werden ten buit der Caninefaten. Doch toen zij ook de forten aan den Rijn bedreigden, wachten de bevelvoerders hunnen aanval niet af; zij staken de forten in brand en onder aanvoering van den Primipilarius AquiliusGa naar eindnoot3) trok alles wat er van de Romeinsche bezettingen bijéén kon komen, met vaandels en veldteekenen naar het bovengedeelte van het eiland. Daar vormden zij geen leger, maar slechts een leger in naam, want Vitellius had de beste gedeelten der Cohorten mede naar Italie genomen en slechts een klein aantal Nerviers en | |
[pagina 10]
| |
Germaniers, die hier en daar in de dorpen waren bijeengeraapt, als bezetting in de kasteelen en forten achtergelaten. | |
§. 4.Civilis veinsde ontevreden te zijn over dien opstand der Caninefaten en was de eerste die den Prefecten der Romeinsche Legioenen zijn ongenoegen over het verlaten der forten te kennen gaf. Hij voegde er bij dat hij, met de onder zijne bevelen staande Cohorte den opstand zoude dempen en beval den Romeinen hunne legerplaatsen te betrekken. Maar men ontdekte spoedig dat dat bevel eene list verborg, dat de Cohorten, eenmaal verspreid zijnde, eene gemakkelijke prooi der Bataven zouden worden en dat niet Brinnio, maar Civilis het ware hoofd van den opstand was. Zijne krijgers verraadden zelven het geheim, want daar hun hart vol was van vreugde over het voeren van een' oorlog, liep hun de mond er van over. Toen Civilis dus bespeurde, dat geen list hem konde baten, trad hij openlijk op. Hij verzamelde de Caninefaten, Friesen en Bataven en stelde ze in slagorde, zoodat elke natie hare eigene Cohorte vormde. Het Romeinsche leger stelde zich slagvaardig niet ver van den Rijn en allerwaarschijnlijkst tusschen de scheiding van Rijn en Waal en de Drususgracht. De schepen die na het verbranden der kasteelen, door de Romeinen waren medegevoerd, vormden eene lijn van bataille op de rivier. Het gevecht was naauwelijks aangevangen of eene Cohorte TongerenGa naar eindnoot4) liep van de Romeinen tot Civilis over; dit veroorzaakte zulk een' panischen schrik, dat de Romeinen zich als weerlooze schapen lieten slagten. Het verraad openbaarde zich ook op de vloot, daar een gedeelte der roeijers, dat uit Bataven bestond, onhandigheid veinsde en schroomelijke verwarring onder de matrozen en soldaten deed ontstaan. Toen roeiden zij naar den oever, waarop het Bataafsche leger stond geschaard, en vermoordden die stuurlieden en centurio- | |
[pagina 11]
| |
nen die zich tegen hunne verraderlijke manoeuvre verzetten, zoodat eindelijk de geheele vloot, die uit vier en twintig schepen bestond, òf door desertie òf door geweld in de magt van Civilis viel, | |
§ 5.Zoo roemrijk als deze overwinning den Bataven voor het tegenwoordige was, zoo gelukkig was zij in hare gevolgen, want zij verschafte niet alleen de ontbrekende wapenen en schepen, maar de roem der Bataven weerklonk door Gallie en Germanie, waar men hen als bevrijders van het Romeinsche dwangjuk vierde. Germanie zond dadelijk boden aan Civilis met aanbod van hulp, terwijl hij geene pogingen onbeproefd liet, Gallie tot zijne partij over te halen. Hij spaarde noch vleijerij, noch geschenken. De gevangen officieren liet hij naar hun vaderland terugkeeren, den soldaten liet hij de keus te gaan of te blijven; zij die gingen begiftigde hij rijkelijk uit den behaalden buit en zij die bleven deelde hij met verhoogden rang in zijn leger in. In het geheim beklaagde hij hen vervolgens over al hetgeen zij geleden hadden gedurende eene dienstbaarheid die verborgen lag onder den schoon klinkenden naam van vrede. ‘Hoewel vrij van schatting, hadden de Batavieren, der overheersching moede, de wapenen opgevat en in den eersten aanloop hun land van de onderdrukkers gezuiverd; waarom zoude Gallie langer den nek onder de tyrannen krommen? Had Italie nog zoo veel magt? Was Vindex door Romeinen overwonnen? Neen! door de Bataafsche ruiterij en door de Belgen die in het leger van Verginius dienden. Gallie was door Galliers ten onder gebragt. Niets zoude een verbond kunnen weêrstaan dat versterkt was door de ijzeren tucht die in de Romeinsche legers heerschte. Bezat Civilis niet die beproefde Cohorten die de Legioenen van Otho in het stof hadden doen bijten? Laat Syrie, Azie en het geheele Oosten als | |
[pagina 12]
| |
slaven voor hunne overwinnaars kruipen, maar niet alzoo de Galliers waarvan velen den tijd nog heugt toen er geen spraak van schatting en opbrengst was. Zij hebben de nederlaag van Varus en de bevrijding van Germanie beleefd en toen was het geen Vitellius maar Cesar Augustus zelve met wien men in het strijdperk was getreden. Het redelooste dier smacht naar vrijheid; dapperheid is het erfdeel van den mensch en de Goden zijn altijd den dappersten genegen. Waarom draalden de Galliers dan met verpletterende kracht op een' vijand te vallen, die de zijne had verspreid en uitgeput? Als de krachten verdeeld worden, en de een Vitellius en de ander Vespasiaan ondersteunt, dan volgt de straf en de verdeelde krachten worden beiden geslagen.’ Op deze wijze vestigde Civilis zijne aandacht op Gallie en op Germanie en indien zijn' toeleg gelukt was, had hij zich uit die rijke en vruchtbare Provincien een Koningrijk kunnen scheppen. De werkeloosheid van den te Mainz zetelenden Landvoogd Hordeonius die misschien niet genoeg inzag dat Civilis niet voor Vespasiaan, maar voor zich zelven arbeidde, liet dezen, in den beginne, de handen ruim, en het was niet voor dat bode op bode de noodlottige tijdingen van het verwoesten van het kamp, het verslaan der legioenen en het verdrijven der Romeinen uit het eiland hadden overgebragt, dat hij den Legioen-overste Mummius Lupercus bevel gaf de Bataven aan te tasten. Lupercus kommandeerde een kamp van twee Legioenen; bij de manschappen die daarvan aanwezig waren, voegde hij de UbiersGa naar eindnoot5) die kort bij gelegerd waren, de ruiterij der TrevirenGa naar eindnoot6) die in de nabuurschap gekantonneerd lag en met deze legermagt trok hij ten spoedigste over den Rijn. Hij versterkte zich nog met eene divisie Batavische cavalerie die al sedert langen tijd voor Civilis gewonnen was, maar die getrouwheid veinsde, om door het overloopen gedurende het gevecht, het verlies des te gevoeliger te maken. Tusschen het tegenwoordige Elten en Cleef, | |
[pagina 13]
| |
binnen het eiland en waarschijnlijk in den omtrek van het hedendaagsche dorp Millingen kwamen de legers aan elkander. Civilis had al de veroverde vaandels en veldteekenen om zich heen doen scharen, opdat de herinnering aan den pas verkregen roem zijne strijders zoude aanmoedigen en het herdenken aan de nederlaag de Romeinen zoude ter neder slaan. Bovendien beval hij aan zijne moeder en zijne zusters, zoowel als aan de vrouwen en kinderen zijner krijgslieden achter de gelederen te gaan, om den strijdenden ter overwinning aan te moedigen en eene schande uit het vlugten te maken. Het krijgsgezang der strijders en de wilde oorlogskreten der vrouwen, gaven weldra het teeken tot den aanval. De kreet der Romeinen was flaauw en moedeloos; hun linkervleugel werd al dadelijk ontbloot door het overloopen der Bataafsche ruiterij; echter hielden de Legioenen stand, maar de Ubiers en Treviren sloegen op de vlugt en verspreidden zich over het veld. Zij werden hevig door de Germanen vervolgd, hetgeen der Legioenen tijd gaf, eene hunner legerplaatsen, en wel die te Vetera te bereiken. Deze tweede overwinning was even volkomen als de eerste; daar Civilis niets zoo zeer vreesde als het verraad, waarvan hij de vreesselijke uitwerking dienzelfden dag had waargenomen en hij de prefect van de Bataafsche cavalerie, Labeo genoemd niet veel vertrouwde, omdat deze blijken had gegeven van kleingeestige afgunst over Civilis voorspoed, zond hij hem naar Friesland, omdat hij het niet durfde wagen, hem in het geheim te doen om het leven brengen. | |
§. 6.Ter zelfder tijd waren de acht Batavische en Caninefatische Cohorten, waarvan hier voren sprake was en die door Vitellius uit Pavia naar Mainz waren gezonden, volgens nu ontvangen bevelen op marsch naar Rome. Een renbode door | |
[pagina 14]
| |
Civilis afgezonden bereikte hen onder weg en deelde hun den voorspoed der Batavische wapenen mede. Plotselijk opgeblazen van hoogmoed eischen zij van den Landvoogd het donativum (eene buitengewone gift), dubbele soldij en vermeerdering van het aantal hunner ruiters; alle deze dingen waren hun, wel is waar, door Vitellius beloofd, maar thans vroegen zij het minder met het doel om het te verkrijgen, dan wel om een voorwendsel tot oproerigheid te hebben. Hordeonius gaf op sommige punten toe, maar nu eischtten zij met nog meer onstuimigheid, al hetgeen zij vooruit wisten dat hun zoude geweigerd worden en met verachting der bevelen van den Landvoogd, trokken zij naar Neder-Germanie om zich met Civilis te vereenigen. Hordeonius belegde eenen krijgsraad waarin hij als zijn gevoelen voorstelde die ongehoorzame troepen te tuchtigen, maar zijne officieren die ontmoedigd waren door de dubbelzinnige houding der bondgenooten deelden zijne inzigten niet; hij bleef dus in zijne legerplaats, maar het berouwde hem weldra en toen zeIfs diegenen die hem dien maatregel aangeraden hadden hem daarover verwijtingen deden, nam hij den schijn aan alsof hij uit het leger wilde trekken. Hij liet Herennius Gallus, die het 1e Legioen dat te Bonn lag kommandeerde bevelen den toegang voor de Bataafsche Cohorten aftesluiten, er bijvoegende dat hij hen met zijn leger in den rug zoude vallen. Indien deze manoeuvre was ten uitvoer gelegd, dan waren de Bataven tusschen twee legers beklemd geraakt en reddeloos verloren, maar Hordeonius gaf zijn plan op en liet Gallus aanzeggen, den Bataven den doortogt vrij te laten. Het gevolg hiervan was, dat er in het Romeinsche leger wantrouwen tegen de officieren ontstond en dat men alle de geledene nederlagen en de rampen die men nog vreesde, noch aan de lafhartigheid der soldaten, noch aan de dapperheid van den vijand, maar aan het verraad der bevelhebbers toeschreef. Toen de Bataafsche Cohorten aan het kamp te Bonn kwamen, lieten zij Gallus berigten dat zij er ver af waren den | |
[pagina 15]
| |
oorlog tegen de Romeinen te willen voeren, na zoo langen tijd aan hunne zijde te hebben gestreden; dat zij den langdurigen en voor hen onvruchtbaren oorlog moede waren en naar rust in het vaderland reikhalsden; dat zij stil zouden voorttrekken, indien men hen met rust liet, maar dat zij met het zwaard het zwaard zouden afweeren, ingeval hun dit werd vóórgehouden. Gallus aarzelde, maar zijne krijgers die met geweld het lot der wapenen wilden beproeven, sleepten hem mede. Gallus bezat op dat oogenblik drie duizend Legioensoldaten, een corps in der haast opgeroepen Belgen, en een zamenraapsel van inwoners van Bonn en van zoetelaars, eene lafhartige bende die vóór het gevaar vol grootspraak was. Dit leger trok uit alle poorten tegelijk uit, om de Bataven die in veel kleiner aantal waren, te omsingelen. Maar deze, die in den oorlog grijs geworden waren, vormden eene geslotene colonne, die aan alle vier zijden tegen een' aanval beveiligd was. In één oogwenk hadden zij zich dan ook door de minder diepe slagorde der Romeinen hééngeslagen. De Belgen sloegen op de vlugt, de Legioensoldaten volgden hun voorbeeld en allen trokken met overhaasting achter de wallen en grachten terug. Hevig woedde aldaar de bloedwraak; de grachten waren spoedig met lijken gevuld en het aantal dat in het gedrang door eigen zwaard sneuvelde, was grooter dan dat, dat door de Batavieren werd ter neêr geveld. De overwinnaars trokken om Keulen heen en bedreven op hunnen verderen togt geene vijandelijkheden meer; zij verontschuldigden zich over het gevecht bij Bonn, omdat zij den vrede gevraagd hadden en zij tot de wapenen hunne toevlugt had moeten nemen tot verdediging van hun leven. | |
§. 7.Sedert de aanwinst van deze strijdbare Cohorten, bevond Civilis zich in het bezit van een goed leger. Maar, nog | |
[pagina 16]
| |
weifelende in zijne plannen en maar al te goed bekend met de kracht der Romeinsche wapenen, bepaalde hij zich voor het oogenblik tot het door zijne troepen onder eede doen erkennenGa naar eindnoot7) van Vespasiaan; vervolgens zond hij boden aan de twee Legioenen die zich na het eerste gevecht in Castra Vetera hadden teruggetrokken, om hen op te eischen tot het doen van denzelfden eed. Maar de Legioenen gaven tot antwoord, dat zij geen' raad van een' verrader en vijand aannamen; dat Vitellius hun' Keizer was en dat zij hem tot den laatsten snik met de wapenen zouden getrouw blijven; dat het een' Bataafschen overlooper kwalijk voegde zich als scheidsregter over het Romeinsche gebied te stellen en dat zijne misdaad eenmaal strengelijk zoude gestraft worden. Toen men dit antwoord aan Civilis bragt, riep hij vlammende van toorn alle Bataven tot den oorlog op; weldra schaarden zich de BructerenGa naar eindnoot22) en TencterenGa naar eindnoot36) onder zijne banieren en geheel Germanie, door zijne zendelingen bewerkt, vloog te wapen om buit en roem met hem te deelen. Om dit dreigende gevaar af te wenden, lieten de Legaten van het 5e en 15e Legioen, Mummius Lupercus en Numisius Rufus, de vestingwerken en wallen van Castra Vetera versterken. Niet ver van het kamp - bij het tegenwoordige Birten - bad zich van lieverlede, onder de schaduw van eenen langdurigen vrede, eene soort van stad gevormd; zij werd afgebroken opdat de Batavieren er niet in zouden nestelen. De aldaar gevonden levensmiddelen werden aan de plundering prijs gegeven, het geene eene onvergefelijke fout was, daar thans in weinig dagen zooveel verkwist werd als maanden lang het garnizoen van Vetera had kunnen voeden. Dat garnizoen was overigens te klein in evenredigheid der uitgestrektheid van het kamp, dat voor twee legioenen, dat is voor twaalf duizend man, was ingerigt en er thans slechts vijf duizend bevatte; want het 5e legioen had zijne keurtroepen aan Cecina en het 15e legioen de zijne aan Valens, beide Veldheeren van Vitellius, medegegeven naar Italie. Echter | |
[pagina 17]
| |
waren er behalve dat garnizoen nog menigvuldige zoetelaars in Vetera, die zich al dadelijk na het uitbreken van den oorlog daar binnen hadden teruggetrokken, en die men wapenen had gegeven. Het leger van Civilis, dat ten beleg der sterkte optrok, liet zich niet lang wachten. Civilis zelve bevond zich met de keur zijner Bataven in het centrum van zijn leger; zijne overige infanterie bedekte beide oevers van den Rijn; zijne ruiterij rende overal verstrooid over de velden. Terzelfder tijd trok zijne vloot den stroom op. Digt bij de standaarden der oude Batavische Cohorten, zag men de veldteekenen der Germanen, die met de afbeeldingen van allerlei wild gedierte prijkten en tot het voeren van den oorlog uit de wouden en heilige bosschen waren gehaald. Een gedeelte van Vetera stond op een' zacht glooijenden heuvel, het overige bevond zich op eene effene vlakte. Toen Augustus dit kamp stichtte, hoopte hij er de beide Germanien (Boven- en Beneden-Germanie) mede in toom te houden, en weinig dacht hij toen dat de Romeinsche wapenen eenmaal zóó ongelukkig zouden zijn, dat zij in diezelfde legerplaats aangevallen werden. Om die reden was er niet genoeg op de keuze der plaats en op de versterkingen gelet; hij meende dat de Romeinsche roem voldoende was. De Bataven en de Germanen van over den Rijn bezetten elk afzonderlijke posten, ten einde elks dapperheid des te beter te doen uitblinken. De eerste aanval geschiedde uit de verte, maar toen men bespeurde dat de pijlen in de muren en kanteelingen bleven steken en over het algemeen weinig schade aanrigtten, terwijl daarentegen de van de wallen geworpen steenen hun veel nadeel berokkenden, bestormden de aanvallers verwoed en onder een vreesselijk geschreeuw de wallen; deze met behulp van ladders, gene op het schilddak, dat hunne makkers voor hen hadden opgerigt. Reeds hadden eenigen den wal beklommen, maar de stooten met het schild en de zwaardslagen wierpen ze weder even spoe- | |
[pagina 18]
| |
dig omlaag, waar zij verder onder een regen van palen en werpspietsen werden afgemaakt. Het stormen aldus mislukkende, besloten de Bataven machinenGa naar eindnoot8) te maken, iets wat hun geheel nieuw was en waarin zij van de overloopers en krijgsgevangenen onderrigt ontvingen. Zij verzamelden dus, zoo goed zij konden, eenige balken, zetten er raderen onder en de op deze wijze vervaardigde toren, rolden zij naar de muren toe. De boven op geplaatste krijgers bestookten de muren, terwijl zij die er in zaten, de fondamenten er van ondergroeven. Maar de rotsbrokken door de Romeinsche balisten geworpen, wierpen het proefstuk der Bataafsche industrie spoedig omver, en toen zij zich met horden en ander vlechtwerk zochten te dekken, noodzaakte hen een regenbui van brandende werpspietsen ook dit op te geven. Het geweld was dus nutteloos, daarom besloot Civilis de overwinning aan den tijd toe te vertrouwen, dewijl hij wist dat er slechts voor weinige dagen levensmiddelen in de vesting voorhanden en er veel overtollige monden waren. Hij rekende dus op de ellende van den hongersnood, op eenig verraad van binnen en op den oorlogskans. | |
§. 8.Toen Hordeonius de tijding van de insluiting van Vetera ontvangen had, liet hij overal in Gallie hulptroepen verzamelen, en gaf hij tevens den Legaat Dillius Vocula bevel met de keur der Legioensoldaten ten spoedigste langs den Rijn naar de belegerde veste op te rukken. Hij zelf was bij de soldaten gehaat, omdat hij altoos aarzelend en bovendien door ziekte zeer verzwakt was. Zij verborgen ook geenszins hunne gevoelens dienaangaande en verklaarden openlijk dat hij de Batavische Cohorten moedwillig uit Mainz had laten ontsnappen, dat hij de ondernemingen van Civilis met oogluiking toeliet, dat hij zelve de Germanen in het land had | |
[pagina 19]
| |
geroepen en dat hij even goed als Antonius Primus en Mucianus de oorzaak was van de troonsverheffing van Vespasiaan ten koste van Vitellius, wiens partij zij trokken. Zij voegden er bij, dat zij eene openbare vete den voorkeur gaven boven dat werken in het donker; dat zij twee vijanden voor één te bestrijden hadden: Civilis op het slagveld en Hordeonius, die uit zijne kamer geene andere bevelen gaf dan die in het belang van den Bataafschen veldheer waren. Waarom zouden zij zich langer door één enkel man, die oud en krachteloos was laten dwingen? Waarom zouden zoo vele dappere en krachtige handen aan het verraad van dien éénen worden opgeofferd? Veel beter was het, door diens dood hunne fortuin en hunne dapperheid aan zijnen noodlottigen invloed te onttrekken. Met deze en dergelijke oproerige redeneringen wonden de krijgers van Hordeonius elkander tegen dien veldheer op. Maar hunne woede dreigde tot uitbarsting te komen, toen Hordeonius een' brief van Vespasiaan ontving. Hij kon dien brief niet verbergen en las hem dus openlijk aan het leger vóór, waarna hij de briefdragers aan handen en voeten geboeid aan Vitellus zond. Daardoor werden de gemoederen gestild en het leger zich op marsch begevende, kwam men te Bonn in het kamp van het 1e Legioen. De stemming der soldaten was ook dáár allerongunstigst. Zij gaven Hordeonius de schuld van hunne nederlaag in den strijd tegen de acht Batavische Cohorten, dewijl hij zijne belofte, de Legioenen van Mainz ter hunner versterking te doen oprukken, niet nagekomen was. Zij verweten hem, dat hij den toestand van zijn leger voor de andere legers en zelfs voor den Keizer verborg en dat hij in de Provincien hulp genoeg had kunnen vinden om het Batavische oproer in den aanvang te dempen. Hordeonius trachtte zich te verantwoorden door voor het front van het geheele leger de afschriften der brieven voor te lezen die hij naar Gallie, Spanje en Brittannie gezonden had ter bekoming | |
[pagina 20]
| |
van hulp en beging daarbij de onvergeefelijke en alle krijgstucht den bodem inslaande fout, die brieven aan de arenddragers der Legioenen te geven om aan de soldaten voor te lezen, die dus beter inzigt daarvan kregen dan de hoofdofficieren. Ook liet hij een' der oproerigen in ketenen slaan, niet omdat deze de éénige schuldige was, maar om zijn gezag te toonen. Van Bonn kwam het leger te Keulen, alwaar in den beginne zich magtige hulp aan het Romeinsche leger aansloot; maar toen de Galliers bespeurden dat de Germaansche wapenen de bovenhand zouden behouden, verlieten zij de Romeinsche partij, in de hoop hunne vrijheid te herkrijgen en later zelve den meester te kunnen spelen. De geest des oproers nam hand over hand in het leger toe en de gevangenzetting van één man had niet de minste uitwerking gehad. Integendeel was het juist die krijgsman die den veldheer van medepligtigheid beschuldigde; hij verklaarde een agent te zijn zoowel van Hordeonius als van Civilis en dat men zich van hem wilde ontdoen om een' lastigen getuige te verwijderen. Bij geluk was Vocula daar; vastberaden beklom hij zijn tribunaal en gaf hij bevel dien soldaat te grijpen en ondanks zijn hevig geschreeuw onmiddellijk ter dood te brengen; hierdoor werd den oproerigen eene heilzame vrees ingeboezemd en de gehoorzamen in hunne gehoorzaamheid versterkt. Dewijl echter het geheele leger daarop aandrong, gaf Hordeonius het bevel van het leger aan Vocula over. Maar niet alleen deze tweedragt, maar ook andere oorzaken vermeerderden den geest van ontevredenheid in het leger. De levensbehoeften ontbraken, de soldij bleef uit, de Galliers weigerden langer schatting te betalen en krijgslieden te leveren, en de Rijn was zoodanig uitgedroogd, dat de schepen met levensmiddelen niet konden aankomen en de wachtposten aan de rivier moesten verdubbeld worden om de waadbare plaatsen te verdedigen. Het bijgeloof zag in die buitengewone droogte den toorn der Goden, die langer weigerden de | |
[pagina 21]
| |
grenzen van het Rijk te beschermen, en hetgeen in gewone tijden als toeval werd aangemerkt, werd nu het een ramp was, aan 's Hemels ongenoegen toegeschreven. Te Neutz sloot zich het 16e Legioen aan het leger aan. Men gaf aan Vocula een' ambtgenoot in het opperbevel in den persoon van Herennius Gallus en daar beide evenzeer bevreesd waren den Batavieren aan te vallen, sloeg men het leger op bij GeldubaGa naar eindnoot9). Aldaar oefenden zij het leger in krijgsbewegingen, het opslaan en afbreken van legerplaatsen, in één woord in alles wat den soldaat krijgsmansgeest kan inboezemen. En om den moed der troepen optewekken door het lokaas van buit, trok Vocula met het leger uit om het land der GugernenGa naar eindnoot10) die zich aan Civilis aangesloten hadden af te loopen en uit te plunderen. Een gedeelte van het leger bleef bij Gallus in het kamp bij Gelduba. Gedurende den togt van Vocula bleef het in het kamp niet rustig. De oorzaak daarvan was een schip met koorn dat in de nabijheid in den Rijn aan het strand was geraakt. De Germanen beproefden het zich toe te eigenen en daar Gallus hetzelfde voornemen had, zond hij er eene Cohorte naar toe. De Germanen zonden ook versterking en daar dit herhaalde malen aan weerskanten plaats had, ontstond er eindelijk een geregeld gevecht waarin de Romeinen eene bloedige nederlaag leden en de Germanen het graanschip behielden. Zoo als toen de gewoonte was geworden, beschuldigden de Romeinen niet hunne eigene lafhartigheid, maar hunnen aanvoerder van verraad. Zij sleepten Gallus uit zijne tent, verscheurden zijne kleederen en overdekten hem met stokslagen terwijl zij hem toeschreeuwden hun te zeggen voor hoeveel gelds hij het leger verraden had en wie zijne medepligtigen waren. Eensklaps ontwaakte ook hunne woede tegen Hordeonius dien zij den aanstoker van het verraad, Gallus echter als diens werktuig beschouwden. Gallus die in duizend doodsvreezen werd gehouden, had eindelijk de zwakheid Hordeonius van verraad te beschuldigen. Toen sloot men Gallus in | |
[pagina 22]
| |
ketenen, waarin hij bleef tot na de terugkomst van Vocula, die daags daarna de grootste oproerkraaijers liet ter dood brengen. Merkwaardig voorbeeld van de uitersten van oproerigheid en gehoorzaamheid in een ontzenuwd leger dat niet anders meer dan door eenen ijzeren bevelhebberswil tot rede kan gebragt worden. De groote oorzaak echter van de gedurige twisten bestond in het verschil van gevoelen tusschen de officieren en de soldaten; deze waren met hart en ziel aan Vitellius verkleefd, gene verwachtten alles van Vespasiaan. | |
§. 9.Intusschen had de magt van Civilis eene ontzettende uitbreiding verkregen, daar geheel Germanie zich aan hem had aangesloten en de voornaamsten adel als waarborgen van trouw, zich om den persoon des Batavischen aanvoerders vereenigd hadGa naar eindnoot11). Civilis stelde hen dadelijk in het werk om die stammen der Galliers die den Romeinen bleven toegedaan te vuur en te zwaard te doen vervolgen, als daar waren de Ubiers, de Trevieren, de MenapiersGa naar eindnoot12) en de MorinenGa naar eindnoot13). De Ubiers vooral ondervonden de woede van zijnen haat, dewijl zij hoewel Germanen zijnde, hun vaderland hadden afgezworen en zich zelfs met een' Romeinschen naam, dien van Agrippinensen versierden. Hunne cohorten die zich op een' afstand van den Rijn veilig waanden, werden bij Marcodurum (Duren tusschen Keulen en Aken) tot den laatsten man toe nedergehouwen. Van hunnen kant stroopten de Ubiers in Germanie en hoewel zij in den beginne nog al voorspoed genoten, eindigden zij met ingesloten en verslagen te worden. Het verslaan der Ubiers versterkte Civilis in zijne krijgsbewegingen en al naauwer en naauwer sloot hij de veste Vetera in. Om het binnensluipen van tijding te beletten verdubbelde hij de wachtposten en terwijl hij de Batavieren bezig hield met het vervaardigen van machines liet hij den Friezen | |
[pagina 23]
| |
hunne lust tot stormloopen bot vieren. De Friesen werden wel is waar afgeslagen, maar Civilis voerde hen ten tweeden male naar de wallen, zoowel omdat hij krijgslieden in overvloed bezat en er dus geen behoefde te sparen, als om den onstuimigen aandrang der Friesen te gemoet te komen, die met geweld vechten wilden en zich daaromtrent de wet niet lieten vóórschrijven, want hunne onverschrokkenheid en vrijheidszucht was van dien aard dat de geschiedschrijver Tacitus elders van hen verhalende dat zij bestuurd werden door Verritus en Malorix, er bijvoegt: ‘in zoo ver zij zich besturen (regeren) laten.’ Indien dit echter voor eene deugd wordt gehouden is het eene zeer nadeelige deugd, want er is geene vrijheid denkbaar zonder gehoorzaamheid aan de wetten en de bevelen van het opperhoofd van den staat, onder welken naam die dan ook regeert. De nacht brak het gevecht niet af en dewijl Civilis bespeurde dat de duisternis verwarring veroorzaakte en dat zij die door de Romeinen van de ladders werden afgestooten den beneden staanden verpletterden of wondden, liet hij groote vuren ontsteken om de kampplaats te verlichten. Daarbij liet hij wijn en levensmiddelen aandragen om de krijgers die van het strijden moede waren te verkwikken en in staat te stellen op nieuw te stormen. De ladders bleven dus geen oogenblik onbezet, en hoewel de Romeinen zich met dapperheid te weêr stelden, konden zij geen enkel oogenblik vinden om te poozen en tot adem te komen. Evenwel bragten de vuren hun meer vóór- dan nadeel aan, omdat de Friessche strijders door het vuur beschenen, aan hunne pijlen, balken en rotsklompen waren blootgesteld, terwijl zij zelve in de schaduw stonden. Toen Civilis dit bespeurde liet hij de vuren uitdooven, zonder dat het gevecht erom gestaakt werd. Men bleef van weerszijden even hardnekkig voortstrijden en zoo dikwijls de belegerden het geluid der mijngravers of der ladders vernamen, wierpen zij steenen af die altoos doel troffen terwijl zij de bestormers die op de ladders stonden met het schild | |
[pagina 24]
| |
afwierpen en met de lans nastootten. Sommige Friezen hadden het geluk de tinnen der muren te bereiken, maar daar werden zij met dolksteken afgemaakt en omlaag geworpen. Aldus verliep de nacht. De aanbrekende dag vertoonde den Romeinen een nieuw en niet verwacht gevaar. Het was het werk der Bataven, die een grooten toren met twee verdiepingen hadden zaamgesteld. Toen zij dien toren tot voor de Pretoriaansche poort, dat is de hoofdpoort die naar de zijde van het tegenwoordige Birten gekeerd was, hadden gerold, gelukte het den belegerden het gevaarte met zware balken en blokken houts omver te werpen, zoodat allen die zich op den toren bevonden verpletterd werden. De Romeinen maakten onmiddelijk van dat oogenblik van verwarring gebruik om een' uitval te doen en eene vreesselijke slagting onder de Batavieren aan te rigten. De Batavieren waren niet zeer gelukkig in het vervaardigen en behandelen van krijgs-machines en werden daarin door de Romeinen ver overtroffen. Want niet alléén bezaten zij veel meer werp- en schiettuig dan de Batavieren, maar hunne nimmer ophoudende oorlogen hadden hun een' hoogen graad van volmaaktheid in de behandeling daarvan verschaft. Bovenal bezaten zij in Vetera een werktuig dat zoo dikwijls het zich boven den muur vertoonde schrik en ontsteltenis onder de belegeraars verspreidde; het was een lange boom die dwars op een' loodregten paal rustte en in het steunpunt zoo beweegbaar was, dat hij snel naar alle kanten, zoo regts en links als van boven naar beneden kon gedraaid worden. Aan het eene einde was eene ketting waaraan haken waren bevestigd, en aan de andere zijde touwen waarmede de boom bestuurd werd. Vertoonde zich nu een' drom belegeraars binnen het bereik van de machine, dan lieten de Romeinen snel den boom over den muur zwenken, het einde omlaag vallen en weêr omhoog halen, en nooit kwam het terug zonder een paar bestormers, somtijds een' geheelen ladder vol mede te brengen en in de vesting te werpen. | |
[pagina 25]
| |
Civilis bespeurde eindelijk dat hij de vesting nimmer met storm zoude meester worden; hij besloot dus tot eene eenvoudige insluiting terug te keeren en te beproeven of de honger het zwaard zoude kunnen vervangen. Echter liet hij niet na, de bezetting met onderhandelingen en beloften bezig te houden, in de hoop dat zij zich zoude laten verschalken. | |
§. 10.Zoo was men eindelijk den 27. October genaderd. Op dien dag werd Vitellius door Vespasiaans Veldheer Antonius Primus bij Cremona verslagen. Antonius zond den Prefect Alpinus Montanus, een Trevier, met een' brief aan Hordeonius, kennisgevende van den val van Vitellius en van het geluk der wapenen van Vespasiaan. Hordeonius koos oogenblikkelijk de partij van dezen pretendent, zijne officieren volgden zijn voorbeeld, terwijl de Gallische hulptroepen evenmin een oogenblik aarzelden de partij van Vitellius op te geven. Maar de Legioensoldaten, die met hart en ziel aan Vitellius verkleefd waren, konden zoo gemakkelijk niet bewogen worden tot het verlaten eener zaak, waarvoor zij reeds zooveel bloeds hadden gestort. Evenwel spraken zij den eed uit voor Vespasiaan op bevel van Hordeonius en op aansporing der officieren, maar op eene gedwongene wijze en zonder de minste hartstogtelijkheid. Zij herhaalden wel al de woorden van den eed, maar zij spraken den naam van Vespasiaan of zeer zacht, of gebrekkig of in het geheel niet uit. Vespasiaan kon zich dus niet beroemen een legercorps te hebben aangewonnen, dat hem met hart en ziel verkleefd was en het murmureeren bleef ook niet achter toen de brief van Antonius aan Civilis voorgelezen werd en waarin Civilis als een bondgenoot en de Legioenen als vijanden werden aangesproken. In de legerplaats van Gelduba hadden dezelfde tooneelen plaats en men zond Montanus tot Civilis met bevel de wa- | |
[pagina 26]
| |
penen neder te leggen en de ontwerpen van een' vijand niet langer onder het mom van bondgenoot te verbergen; zijn voorwendsel was altoos de dienst van Vespasiaan geweest, en dat doel was nu bereikt; er bestond dus geene enkele reden meer, om de wapenen nog langer te voeren. En inderdaad was door de verheffing van Vespasiaan het voorwendsel van den opstand van Civilis - Vespasiaans opkomst en Vitellius val - voortaan krachteloos en zoude hij dus weldra genoodzaakt zijn het ware doel, algeheele verdrijving der Romeinen, der wereld bloot te leggen. Maar daar Civilis plannen zich nog verder uitstrekten en het van belang was ook Gallie tot zijne zaak over te halen, was hem de zending van Montanus niet onwelkom. Want hij ontdekte weldra, dat die Trevier een koenen en onverschrokken aard bezat, die zich gaarne in gewaagde ondernemingen wikkelde. Civilis begon dus met hem een tafereel op te hangen van al de gevaren, waaraan hij gedurende zijn vijf en twintigjarig verblijf in de Romeinsche legerkampen was blootgesteld geweest. ‘Waarlijk,’ sprak hij, ‘ik ben fraai beloond voor mijne diensten: mijn broeder werd gedood en mij klonk men in ketenen. Denkt gij dat het volkenregt mij voorschrijft mijne beulen te sparen? En gij, Trevieren, gij, ongelukkige slaven, welke belooning denkt gij dat u zal geworden voor de stroomen bloeds, die gij voor uwe meesters liet vloeijen? Ik zal het u zeggen, dienst zonder dank, uitzuigingen, roeden, bijlen en het geheele arsenaal der verdrukking. Ik, die slechts een eenvoudig prefect van eene enkele cohorte ben, heb met de Caninefaten en de Bataven die maar een hoekje gronds bewoonen het ijdele schrikbeeld der Romeinsche legerkampen getrotseerd; hier hebben wij ze vernield, dáár houden wij ze ingesloten en tuchtigen wij ze met het zwaard en met honger. Hoe het ook zij, met koenheid weren wij de verdrukking af, en worden wij verwonnen dan blijven wij nog dezelfden die wij vroeger waren.’ Deze woorden ontvlamden in Montanus gemoed de hoop | |
[pagina 27]
| |
op vrijheid. Hij sloot al wat hij gehoord had in zijn hart op, en bragt geene andere boodschap aan Vocula terug dan dat hij Civilis niet had kunnen overhalen de wapenen neder te leggen en dat hij besluiteloos was. | |
§ 11.De oogenblikken waren voor Civilis kostbaar; hij begreep dat hij van de twijfeling waarin de Romeinen omtrent zijne ware gezindheid verkeerden moest gebruik maken om hen onverhoeds op het lijf te vallen. Slechts een gedeelte van zijn leger bij zich houdende tot insluiting van Vetera, vormde hij een legerkorps uit de oude Batavische cohorten en de dappersten der Germanen. Hij stelde het onder de bevelen van Julius Maximus en Claudius Victor, beide zonen zijner zuster. Snelheid van beweging was hier een hoofdvereischtte, ook ligtten beide veldheeren te Asciburgium eene divisie ruiterij op en stortten zij zóó onverhoeds op het kamp van Vocula, dat deze noch den tijd had zijne troepen aan te spreken, noch ze in slagorde te stellen. Al wat hij doen kon was in allerijl de Legioensoldaten in het centrum te vereenigen en de hulpbenden in de grootste wanorde op de vleugels te plaatsen. De Romeinsche ruiterij deed wel een' aanval, maar dewijl zij door een' goed gesloten troep ontvangen werd, maakte zij spoedig keert en verviel op de rijen der hulpbenden, op den voet gevolgd door Maximus en Victor. Toen was het geen gevecht meer, maar eene ware slagting. Tot overmaat van ramp zetten het de Nervische cohortenGa naar eindnoot14), hetzij uit vrees, hetzij uit verraad op de vlugt en ontblootten alzoo de flanken van het Romeinsche leger. Toen konden de Batavieren de Legioenen aanvallen, die zich, na hunne standaarden te hebben verloren, tot binnen de wallen van hun kamp lieten terugdrijven. Maar op eens nam het gevecht een' anderen keer. Eenige Gasconsche cohorten, die reeds door Galba waren aangewon- | |
[pagina 28]
| |
nen en op marsch naar het kamp waren, hoorden het krijgsgeschrei. Onmiddelijk trokken zij de slagorde om en vielen met hevigheid in den rug der Bataven, die hen voor de garnizoenen van Neutz of van Mainz aanzagen. Deze dwaling die het klein getal der Gasconjers in hunne oogen vergrootte was hun noodlottig. Hunne aarzeling deed den moed der Romeinen herleven en hen op nieuw op de Bataven storten. De infanterie was in een oogenblik verpletterd, doch de ruiterij had nog gelegenheid met de veroverde veldteekens en de krijgsgevangen te ontvlugten. De Romeinen hadden het grootste aantal dooden, maar dewijl zij hunne slechtste krijgers en de Bataven hunne besten verloren, was het voordeel aan den Romeinschen kant. Vocula en Civilis begingen hier beide eene fout. Indien Civilis een sterker legercorps in het veld had gezonden, had hij nooit door het kleine Gasconsche detachement kunnen geslagen worden en indien Vocula beter wacht had gehouden had hij zich niet door de Bataven laten overrompelen, terwijl hij er de tweede fout bijvoegde de Bataven niet op den voet op hunne vlugt te volgen, dewijl hij alsdan zonder twijfel Vetera had kunnen ontzetten. De fout van Civilis is niet te vergoêlijken, want behalven de belegeraars van Vetera bezat hij nog Germanen in overvloed; de eerste fout van Vocula is evenmin verschoonbaar, want het is eene vaste regel in den krijg dat hij die zich laat overrompelen ongelijk heeft, terwijl zijne tweede fout misschien te verontschuldigen is met den staat van ontzenuwing waarin zich zijne Gallische hulptroepen bevonden. | |
§. 12.Hoewel Civilis geslagen was, trachtte hij de belegerden in Vetera hieromtrent in dwaling te brengen en hun diets te maken dat hij het Romeinsche leger vernietigd had. Daartoe liet hij de veroverde standaarden en veldteekens rondom de | |
[pagina 29]
| |
legerplaats voeren en in het aangezigt der Romeinen de krijgsgevangenen rondleiden. Een dezer had de grootheid van ziel de stem te verheffen en zijne wapenbroeders in Vetera toe te roepen dat wel verre van overwinnaar te zijn, Civilis zelve thans een vlugteling was. Onmiddelijk werd hij door de geleidende Germanen doorboord en dit bevestigde zijne woorden. Overigens zagen de belegerden aan de overal in het zuiden opstijgende rookwolken dat Vocula's leger, zengende en brandende in aantogt was. En zoo was het. Toen Vocula in het gezigt der vesting was, beval hij de vaandels te planten en het gewone legerkamp te graven, opdat de soldaat daarin zijne bagage zoude kunnen bergen en ontdaan van al het overtollige de armen des te vrijer in den aanstaanden strijd zoude hebben. Maar dit viel niet in den smaak der Legioenen; met de hun thans bezielende oproerigheid riepen zij niet alleen dat zij den strijd begeerden, maar zelfs zonder de bevelen des veldheers af te wachten en zonder zich de moeite te geven zich in behoorlijke rangorde te schikken, begonnen zij den aanval op het leger van Civilis. Deze die te goed veldheer was om niet onmiddelijk partij te trekken van de verwarring die in het Romeinsche leger heerschte, was het reeds halverwege te gemoet getrokken. Reeds bij den eersten schok, zetten het al de oproerigste schreeuwers van zoo even op de vlugt, eene omstandigheid die altoos en bij alle legers is waargenomen en een bewijs te meer is dat al diegenen die gewoonlijk onder den naam van pruttelaars worden aangeduid, nietswaardige wezens op het slagveld zijn. Het was den Romeinen een geluk dat diegenen hunner dien de laatste overwinning nog versch in het geheugen lag, hunne kalmte bewaarden en het gevecht herstelden. Te midden daarvan wenkten zij den verdedigers van Vetera, die op de muren stille aanschouwers van den strijd waren, met de handen toe, en deze, dien wenk begrijpende, deden uit alle poorten te gelijk een' hevigen uitval op de Germanen waarvan de uitslag niet te berekenen | |
[pagina 30]
| |
zoude zijn geweest, indien Civilis aan den strijd had kunnen blijven deelnemen. Maar, van zijn paard gestort zijnde, geloofde men in beide legers, dat hij dood of zwaar gewond was. Dit schonk den Romeinen de overwinning; de Bataven namen hunnen gewonden veldheer op, trokken met hem af en van dat oogenblik af was Vetera van beleg en insluiting ontheven. | |
§ 13.Op nieuw beging Vocula de fout de Bataven en Germanen ongehinderd te laten aftrekken en daardoor den oorlog dien hij had kunnen eindigen, slepende te houden. Misschien lag dit ook werkelijk in zijn plan. En alsof hij een tweede beleg van Vetera voorzag, liet hij de muren dier vesting herstellen en nieuwe versterkingen aanbrengen. Vervolgens zorgde hij voor de verwijdering van alle overtollige monden en liet hij eene geheele schare zoetelaars met de bagage naar Neutz terugleiden, van waar de geleiders graan langs den landweg, want de Germanen waren meesters van de rivier, moesten terugbrengen. Het eerste convooi kwam gelukkig te Vetera, want Civilis was van zijn' val nog niet hersteld. Toen zond Vocula om eene tweede bezending uit, waarvan het geleide op eene onvergeefelijk slordige wijze te werk ging. Zij handelden op eene wijze die zelfs in vredestijd niet geoorloofd is: hier en daar enkele soldaten bij het vaandel, de overigen verstrooid en de wapenen op de wagens. Civilis dit vernemende besloot den Romeinen op eene eigenaardige wijze berigt van zijne herstelling te doen toekomen. Met een gedeelte van zijn leger een' omweg makende, bezette hij alle passen en bruggen waarlangs het convooi op zijn' terugweg van Neutz naar Vetera moest heenkomen. Het convooi naderde bijna zonder bedekking, alsof er hoegenaamd geen gevaar bestond. Op het vernemen van het krijgsgeschrei liepen zij wel te hoop en trachtten zij de lange rij wagens te verdedigen, maar te | |
[pagina 31]
| |
vergeefsch, en zij mogten van geluk spreken dat de invallende nacht hun gelegenheid gaf naar het nog bestaande en door eene wachtpost bezette kamp van Gelduba te ontkomen. Toen hunne boodschappers te Vetera kwamen zag Voeula het groote gevaar in, waarin zich de convooigeleiders bevonden en dat indien Civilis het kamp van Gelduba wegnam, hij zelve afgesneden was van zijne gemeenschap met Neutz. Hij nam dus zijn Legioen en versterkte het met duizend uitgelezen mannen van het 5e en 15e Legioen die in Vetera waren belegerd geweest, alle morrende krijgers die hoogst tegen hunne officieren ingenomen waren. Er vertrokken meer manschappen uit Vetera dan bevolen was en gedurende den geheelen togt, deden zij niets dan hard op morren en razen tegen hunne aanvoerders, zeggende dat zij niet langer het verraad der officieren en den honger wilden verduren. De terugblijvenden in Vetera schreeuwden niet minder hard dat men het garnizoen te veel verzwakt had en dat men hen aan het zwaard van Civilis opofferde. Er bestonden dus twee oproerigheden voor één; hier riep men om den terugkeer van Vocula, dáár wilde men dit niet toelaten. | |
§ 14.Naauwelijks was Vocula teruggetrokken of Civilis sloeg op nieuw het beleg om het nu zoo zeer van bezetting verzwakte Vetera. Wat Vocula betreft, hij achtte het niet raadzaam zich met de Bataven die hem den weg versperden te meten en bezette het kamp te Gelduba, dat hij spoedig weder verliet om op Neutz te marcheeren. Civilis sloeg hem intusschen overal gade en naauwelijks zag hij Gelduba ontbloot of hij viel er op, hieuw de zwakke bezetting neder en brak de legerplaats af. Terzelfder tijd zond hij zijne ruiterij het leger van Vocula achterna; digt bij Neutz haalde zij de achterhoede die insgelijks uit ruiterij bestond in; met een groot verlies werd deze overhoop geworpen. | |
[pagina 32]
| |
De oproerkraaijers in Vocula's leger, misnoegd dat zij overal geslagen werden en er geen buit te behalen was, gaven zich nu zonder de minste schaamteloosheid aan hunne muiterij over. Toen Hordeonius hen met het detachement van het 5e en 15e Legioen had vereenigd, verminderde de vrees voor Civilis tegelijk met den eerbied voor hunne officieren, zoo wel uit verachting tegen Hordeonius als uit wantrouwen tegen Vocula. Hordeonius keerde nogthans met hen van Neutz terug om Civilis op te zoeken en kwam te OerdingenGa naar eindnoot15) aan den Rijn, waar hij de drie Legioenen liet kampeeren. Daar vernamen zij dat Vitellius geld had gezonden en zij eischtten op hoogen toon de uitdeeling daarvan. Hordeonius liet zich niet lang dreigen en gaf toe, echter deelde hij het geld niet in naam van Vitellius maar in dien van Vespasiaan uit. De soldaten stoorden er zich niet veel aan en gebruikten het geld onmiddelijk om er voor te brassen en te zwelgen. Toen de wijn hunne hoofden had verhit, ontgloeide hunne oude haat tegen Hordeonius, en zonder zich aan hunne officieren te storen, trokken zij naar zijne tent, rukten hem uit zijn bed en doorstaken hem in tegenwoordigheid van de andere bevelhebbers. Een oogenblik stond de grootte van hunne schuld hun helder voor de oogen en om de wraak van een' bevelhebber te ontgaan wiens gestrengheid zij kenden en vreesden, stapelden zij eene nieuwe schuld op den bedreven moord en vlogen zij als razenden naar de tent van Vocula om ook hem op te offeren. Maar door het geschreeuw gewekt, had Vocula nog even den tijd om in het gewaad van een' slaaf en door de duisternis begunstigd te ontkomen. Eindelijk bedaarde het tumult en toen de rijzende zon het schandelijk tooneel verlichtte, ontdekten de oproerlingen dat zij zonder plan, zonder bevelhebbers en zonder geld waren. Biddende wendden zij zich dus tot de Centurionen en smeekten hun hen aan te voeren en eenige officieren naar Gallie te zenden om manschappen en geld te halen. | |
[pagina 33]
| |
§. 15.Overhaasting, schrik, besluiteloosheid zijn de erfdeelen van alle menigten zonder opperhoofd. Civilis wist het en toen hij het vuur dat hij zeer waarschijnlijk zelve aangestookt had in het Romeinsche leger zag branden, verscheen hij plotselijk met eene gewapende magt om het aan te vallen. Alles geraakte toen in de grootste wanorde, men nam de wapenen op en wierp ze weder weg en eindelijk sloeg alles op de vlugt. Toen scheidden zich de Legioenen van den Boven-Rijn van het leger af en verklaarden zich voor Vitellius, hoewel Vitellius reeds langen tijd dood was. Daarna kregen zij berouw, vereenigden zich met het 1e Legioen, namen Vocula tot veldheer en legden in zijne handen den eed van trouw aan Ves pasiaan af. Vocula liet Lupercus die in Vetera belegerd was, aan zijn lot over en trok op Mainz dat onverwachts door een' leger CattenGa naar eindnoot16), UsipetenGa naar eindnoot17) en MattiakenGa naar eindnoot18) was ingesloten. Maar toen men te Mainz kwam, was die stad al uitgeplunderd en waren de Germanen reeds afgetrokken. De Romeinen volgden hen op den voet en hieuwen er een groot gedeelte van neder. Van hunne kant hadden de Trevieren langs hunne grenzen eene versterkte wal opgerigt, van waar uit zij de Germanen veel afbreuk deden. De invallende winter en de verwijdering des vijands noopten intusschen Civilis, geene andere militaire operatien te ondernemen en zich te bepalen tot eene naauwe insluiting van de veste Vetera. | |
§ 16.Het jaar 70, dat Jerusalem voor de wapenen van Titus zag vallen en een eeuwen oud volk als ballingen over de aarde zag verspreiden, brak aan. Vijf dagen vroeger (26 Dec.) was Vitellius vermoord en nu stond Vespasiaan zonder tegenstanders aan het hoofd van den Staat. Nu was Civilis wel ge- | |
[pagina 34]
| |
noodzaakt het masker geheel en al af te werpen en als verklaarde vijand van alle Romeinen zonder onderscheid op te treden; de Vitellische soldaten verklaarden liever hem dan den hun opgedrongen Vespasiaan te willen gehoorzamen. De Gallische in het Romeinsche leger dienende hulpbenden, door de Druidenpriesters opgezet sloten zich aan Civilis aan, en alles spande te zamen om de Romeinen uit het Germaansche en Gallische gebied te verjagen. Ook was de magt der Romeinen aan den Rijn zóó zeer afgenomen dat zij niets meer bezaten dan het belegerde Vetera, Mainz en VindonissaGa naar eindnoot19). Civilis had reeds sedert langen tijd met de Galliers gekuipt, maar vóór den moord van Hordeonius was niets van het geheim uitgelekt. Na die afschuwelijke daad werden menigvuldige boodschappen tusschen Civilis en Classicus Prefect van een corps Treviersche cavalerie, gewisseld. Classicus stond in geboorte en rijkdom boven de andere Galliers. Hij was van koninklijk bloed en zijn geslacht was zoo wel in vrede als in oorlog beroemd geweest. Hij maakte het tot een punt van eer, van ouder tot ouder meer een vijand dan een bondgenoot der Romeinen te zijn geweest. Nog twee andere opperhoofden sloten zich aan het verbond tusschen Civilis en Classicus; het waren Julius Tutor een Trevier die door Vitellius tot bewaker van den Rijn was aangesteld en Julius Sabinus een LingoonGa naar eindnoot20) en iemand die eene groote verwaandheid bezat en er zich op beroemde een' afstammeling van Julius Cesar te zijn. Classicus, Tutor en Sabinus polsten in het geheim de gevoelens hunner landslieden en zoodra zij hen die hun in het volvoeren hunner plannen konden dienen tot hunne gevoelens hadden overgehaald, verzamelden zij zich in een bijzonder huis te Keulen, want het gros van het volk was er nog ver van verwijderd aan eenen opstand te denken. Evenwel bevonden zich eenige Ubiers en Tongeren op de vergadering, maar het grootste getal zamenzweerders bestond uit Trevieren en Lingonen. Er werd niet veel beraadslaagd, dewijl allen al dadelijk om het hardst begonnen te roepen dat het Romeinsche volk | |
[pagina 35]
| |
door de furie der tweedragt was bezocht - dat de Legioenen waren uitgeroeid en Italie verwoest was - dat Rome was ingenomen en elk Romeinsch leger zijnen eigenen oorlog te voeren had - dat er op dit oogenblik niets anders te doen viel dan de passen der Alpen te bezetten en te versterken om de Romeinen buiten Gallie te sluiten en dat men daarna de Gallische magt zoo ver kon uitbreiden als men zelve verkoos. Dit alles werd dadelijk goedgekeurd; men was echter besluiteloos omtrent hetgeen te doen stond met de overblijfselen van het leger van Vitellius dat nog altoos onder het bevel van Vocula te Maintz was. Sommigen waren van oordeel dat men dat geheele oproerige leger, dat bezoedeld was met het bloed van zijnen aanvoerder moest ter dood brengen; maar anderen meenden dat hunnen tegenstand te hevig zoude zijn indien zij wisten dat er geene genade bestond en dat het beter was hen in het verbond op te nemen. Daartoe behoefde men slechts de officieren om het leven te brengen en dan zoude de menigte door de medepligtigheid aan de misdaad en de hoop op eene betere toekomst, van zelve wel volgen. Dit was het resultaat van deze eerste vergadering; men zond agenten om Gallie in opstand te brengen en de vergaderde opperhoofden namen den schijn van getrouwheid aan Romes oppermagt aan, om Vocula des te zekerder in het verderf te storten. | |
§. 17.Het ontbrak Vocula niet aan waarschuwingen omtrent de geheime kuiperijen van Civilis en de Galliers; maar wat kon hij er met zijne incomplete en oproerige Legioenen tegen doen? Tusschen geheime vijanden en verdachte soldaten geplaatst kwam het hem het verstandigste voor zich met dezelfde wapenen te verdedigen als waarmede hij werd aangevallen. Zich dus onwetend houdende van hetgeen er in stilte gebrouwd werd, trok hij met zijn leger op naar Keulen. Daar | |
[pagina 36]
| |
ontmoette hij Labeo, die zoo als vroeger verhaald is, door Civilis naar Friesland was gezonden omdat hij hem wantrouwde en die nu, na zijne bewakers te hebben omgekocht, was ontvlugt en zijne diensten aan Vocula kwam aanbieden. Hij maakte zich sterk het grootste deel der Batavische natie onder de heerschappij van Rome te zullen terugbrengen, mits Vocula hem eenige troepen verschafte. Hij verkreeg evenwel slechts een klein korps infanterie en ruiterij waarmede hij niets tegen de Bataven kon ondernemen, waarom hij het met eenige Nerviers en BetasiersGa naar eindnoot21) versterkte en er geringe strooptogten bij de Caninefaten en Marsaten mede deed. Zijne bewegingen waren van zoo weinig belang dat zij den naam van oorlog niet verdienden. | |
§. 18.Intusschen brak Vocula van Keulen op en door de listige inblazingen der Gallische opperhoofden misleid, trok hij noordwaarts aan om Civilis op te zoeken en Vetera te ontzetten. Niet ver van de vesting, trokken Classicus en Tutor (die mede uit Keulen gemarcheerd waren,) onder den schijn van eene verkenning te doen, maar inderdaad om de ratificatien van hun verdrag met de Germaansche opperhoofden uit te wisselen, vooruit. Daarna begon het verraad zich meer openlijk te vertoonen en de beide Gallische hoofden sloegen, om er een begin aan te maken, hunne legerplaatsen niet bij de Legioenen, zoo als het behoorde, maar daarvan afgezonderd op. Vocula verweet hun wel is waar dit gedrag, maar daar zijne vertoogen geen' ingang vonden en hij maar al te zeer begreep dat de Galliers hunne wapenen tegen hem zouden keeren bij den eersten aanval op Civilis, gaf hij dien op en trok hij terug tot Neutz. De Galliers volgden zijne beweging en sloegen hun kamp op een groot half uur afstands van dat der Romeinen op. Toen liepen de Centurionen en soldaten van het eene kamp naar het andere; men bood de getrouwheid | |
[pagina 37]
| |
te koop aan en, na loven en bieden, schandvlekten de Romeinsche soldaten zich zóó zeer, dat zij beloofden den eed van trouw aan het Gallo-Germaansche verbond af te leggen en tot onderpand van hunne belofte hunne officieren om het leven te brengen of in boeijen te sluiten. Men gaf Vocula den raad te ontvlugten; maar die waardige Romein verzamelde zijne soldaten en sprak tot hun hart met eene taal die den zoon van Rome voegde. Hij schilderde hun het afschuwelijke van hunne daad en in de hartstogtelijkste woorden smeekte hij den goeden en grooten Jupiter, die reeds achthonderd en twintig jaren het geliefde Rome zoo vele triomphen had doen vieren, - smeekte hij Quirinus, Rome's vader, die hen met zoo vele weldaden had overladen Rome's kroost van schande te vrijwaren en zijne wapenen zuiver en onbevlekt te houden - maar te vergeefs! Die schandelijke Romeinen, die hunne wieg en bakermat hadden vergeten en gemeene zaak hadden gemaakt met de vijanden van hun vaderland, bleven ijskoud bij de woorden van den eenigen waren Romein die zich nog in hun midden bevond. Wie kan beschrijven wat er in het gemoed van Vocula omging? Hij begaf zich in zijne tent en besloot het leven te verlaten. Zijne slaven beletten er de uitvoering van. Classicus zond zekeren Emilius Longinus, eenen ellendeling die van het 1e Legioen gedeserteerd was, en die zijnen veldheer den dolk in het hart stak. De twee Legaten Herennius Gallus en Numisius Rufus werden in ketenen geklonken. | |
§ 19.Daarna versierde Classicus zich met de uiterlijke teekenen van een Romeinsch Veldheer en begaf hij zich naar de legerplaats, waar hij het formulier van den eed met eene haperende stem uitsprak en welken eed door alle aanwezigen aan het Gallische Rijk werd afgelegd. Den moordenaar van Vocula werd een hooge rang verleend en anderen verkregen beloo- | |
[pagina 38]
| |
ningen naar mate der verraderlijke diensten die zij hadden bewezen. Vervolgens verdeelden Tutor en Classicus de rollen onder hun beiden. Tutor die de bewoners van Keulen en alle soldaten die zich aan den Boven-Rijn bevonden besloten hield, dwong hen den eed aan Gallie af te leggen. Te Mainz liet hij de Tribunen en Prefecten die den eed geweigerd hadden, om het leven brengen. Classicus nam de verdorvensten uit de overloopers en zond ze naar Vetera, met bevel den belegerden vergiffenis te beloven indien zij zich naar de omstandigheden schikten; zoo niet, dat zij dan gedoemd werden alle ellenden die honger en zwaard slechts konden te weeg brengen te ondervinden. En bij deze beweegredenen voegden de afgezanten hun voorbeeld. De belegerden waren in eenen vreesselijken tweestrijd; hier de pligt, dáár de honger, hier de schande, dáár de eer. Gedurende dien tweestrijd verdwenen de laatste levensmiddelen; de paarden en lastdieren waren al verteerd en reeds vergenoegde men zich met het walgelijkste voedsel. Eindelijk genoodzaakt takken, boomwortels en onkruid dat zij uit de voegen der steenen wegraapten te eten, gaven zij een merkwaardig voorbeeld van ongeluk en standvastigheid, tot zij een' sluijer over zooveel heldenmoeds en zooveel roems wierpen, door Civilis om het leven te smeeken. Vóór eenig antwoord daarop te willen geven eischtte Civilis dat zij eerst den eed aflegden aan het Gallische Rijk; bovendien behield hij zich de plundering van het kamp vóór en liet hij hun alles wat zij bezaten aan geld, slaven en bagage afnemen. Vervolgens konden zij vertrekken. Op anderhalf uur afstands van de legerplaats gekomen en zorgeloos daar henen gaande, werden zij onverhoeds door een korps Germanen overvallen; de dappersten sneuvelden op de plek, velen verloren het leven op de vlugt, anderen vloden tot in de legerplaats, die door de Germanen geplunderd en in brand gestoken werd, zoodat al de vlugtelingen in de vlammen omkwamen. Civilis beklaagde zich bitter over deze trouwbreuk der Germanen en deed hun | |
[pagina 39]
| |
hevige verwijten er voor ondergaan; maar was het dubbelhartigheid van zijne zijde? of was hij magteloos om de Germanen in toom te houden? Dit is nooit duidelijk gebleken. | |
§ 20.Thans zag Civilis de vernielde Legioenen aan zijne voeten en kon hij de lange lokken afsnijden die hij volgens de gelofte door hem, naar het gebruik der Germanen, in het begin van den oorlog afgelegd, tot nu toe had laten groeijen. Men zegt, doch het is naauwelijks geloofbaar, dat hij zijn zoontje dat nog een kind was, kleine pijlen en werpspietsen gaf, om die op eenige krijgsgevangenen af te schieten. Overigens deden noch hij, noch zijne Batavieren den eed aan Gallie, daar hij zich met de Germanen sterk genoeg gevoelde, en tevens genoeg op zijne eigene krachten kon steunen om, gaf het nood, aan Gallie de oppermagt te betwisten. Mummius Lupercus Legaat van een der Legioenen en bevelhebber van Vetera werd tot een der geschenken aan Velleda bestemd. Deze maagd, onder de Brukteren geboren, woonde in eenen toren aan de Lippe, misschien bij het tegenwoordige dorp Spellen; zij bezat eene uitgestrekte magt, die gevestigd was op het aloude gevoelen der Germanen, dat aan sommige hunner vrouwen de gave der voorspelling toeschreef. Niemand mogt haar zien en gewoonlijk was het een bloedverwant harer keuze die de vragen die men haar deed en hare antwoorden overbragt. De naam der profetes die Velleda voorafging was Aurinia. Overigens was sedert de nederlaag der Legioenen Velleda's invloed zeer vermeerderd, omdat zij die nederlaag voorspeld had. Lupercus bereikte de woning der profetes niet; hij werd onderweg vermoord. Eenige officieren die in Gallie geboren waren, werden als gijzelaars tot rigtige uitvoering van de termen van het verbond teruggehouden. Alle legerplaatsen werden in brand gestoken en alleen die van Maintz en van Vindonissa werden behouden. | |
[pagina 40]
| |
Het 16e Legioen met zijne hulptroepen, dat zich ook overgegeven had, kreeg bevel om van Neutz naar Trier te marcheeren. De dag was bepaald waarop die troepen hun kamp moesten verlaten. De tusschentijd gaf verschillende stof tot nadenken; de lafhartigen beefden als zij aan het lot van de bezetting van Vetera dachten; die nog eenig gevoel van eigenwaarde bezat, steeg het schaamrood naar het aangezigt als hij over zijne eerloosheid peinsde en zich afvroeg hoe de marsch zoude afloopen? Wie het bevel zoude voeren? en dat zij allen in de magt van hen waren die zij zelven meesters over hun leven of dood hadden gesteld. Anderen die alle eergevoel hadden uitgeschud staken de zakken vol goud en kostbaarheden en eenigen scherpten hunne zwaarden alsof zij zich tot een gevecht gereed maakten. Eindelijk naderde het uur van vertrekken, dat nog treuriger dan het wachten was. Want binnen het kamp was de vernedering niet zoo zigtbaar; eenmaal daar buiten zijnde lag zij voor aller oogen bloot. Treurige optogt voorwaar, die in diepe huiveringwekkende stilte plaats had. Nu waren de vroeger zoo fiere Legioenarenden onteerd, de beeldtenissen der Keizers afgerukt en - daarneven schitterden de Gallische veldteekenen met een' tergenden overwinningsglans onder aanvoering van den éénoogigen, half krankzinnigen, woest uitzienden Claudius Sanctus! Maar toen men te Bonn kwam werd het nog erger; dáár voegde zich een ander Legioen, dat zich óók overgegeven had, aan den stoet; de schande scheen zich te vergrooten en de kelk der bitterheid liep over toen ook alle huis- en landlieden die vroeger voor Rome's naam gesidderd hadden, zich in sarrende en overmoedige vreugde aan het gezigt der diep gezonken krijgers kwamen vergasten. De divisie Picentijnsche cavalerieGa naar eindnoot23) kon dien smaad niet langer verdragen en zonder zich aan de beloften of bedreigingen van Sanctus te storen, verliet zij de colonne en trok op Mainz. Onder weg ontmoette zij bij toeval den moordenaar van Vocula, zij doorboorde hem met duizend steken; met dit slagtoffer begon de | |
[pagina 41]
| |
verzoening harer schuld. De Legioenen onder Sanctus kwamen te Trier, waar zij hun leger opsloegen. | |
§. 21.Zooveel voorspoeds maakte Civilis en Classicus overmoedig en zij weifelden of zij Keulen niet aan de plundering hunner troepen zouden prijs geven. Maar daar zij begrepen dat die plaats bij onverhoopten keer van den oorlogskans hun dienen kon en bedenkende dat de naam van goedertieren te zijn den stichters van een nieuw Rijk nooit konde schaden, kwamen zij van dat booze opzet terug. Ook had de dankbaarheid haar aandeel in het nemen van dit betere besluit, want Civilis herinnerde zich dat zijn zoon, die in het begin der onlusten te Keulen was gevangen gehouden, aldaar met veel onderscheiding was behandeld geworden. Maar de Overrijnsche stammen haatten die stad om hare rijkdommen en hare bevolking. Hun gevoelen was dat de stad, of open moest staan voor al de Germanen of vernield moest worden met verspreiding der inwoners. Eene deputatie van de Tencteren, die slechts door den Rijn van Keulen gescheiden woonden, begaf zich naar die stad en eischte dat de muren en wallen afgebroken en alle Romeinen die zich op het gebied der stad bevonden, werden om het leven gebragt; maar het bestuur antwoordde dat wel verre van de muren af te breken, het beter zoude zijn er nog hechtere bij te bouwen; dat de stad voor alle Germanen zoude openstaan; dat men alle Romeinsche tollen en belastingen zouden afschaffen en dat men Civilis en Velleda verzocht zich met het opstellen van de voorwaarde van hun verbond met de Germanen te belasten. En zoo geschiedde het; de Tencteren werden tevreden gesteld en de Keulenaars in het verbond opgenomen. Aldus versterkt maakte Civilis zich gereed de naburige plaatsen goedof kwaadschiks aan zijnen wil te onderwerpen. Hij had de | |
[pagina 42]
| |
SunikenGa naar eindnoot24) reeds ten onder gebragt en hunne jeugd in zijn leger gestoken, toen plotselijk Labeo met een in der haast bijeengeraapt leger Betasiers, Tongeren en Nerviers zich tegen hem over stelde. Labeo rekende op de sterkte zijner positie, dewijl hij vooraf een' brug over de Maas, denkelijk te Maastricht, en de toegangen had bezet. Maar hij maakte eene misrekening want het gevecht was nog onbeslist, toen de Germanen zich in de rivier wierpen, die overzwommen en Labeo in den rug vielen. Terzelfder tijd had Civilis de stoutheid zich midden onder de Tongeren te begeven en hun toe te roepen dat hij de wapenen niet had opgenomen om de eene of andere natie boven de anderen te stellen, maar om zaamverbonden te zijn. ‘Sluit u aan ons aan,’ riep hij, ‘en ik zal, naar uwe keus, uw bevelhebber of eenvoudig soldaat zijn!’ De Tongeren staken onmiddelijk het zwaard in de schede en door twee hunner hoofden, Campanus en Juvenalis daartoe overgehaald, sloten zij zich in massa aan Civilis aan. Labeo ontkwam het door de vlugt. De Betasiers en Nerviers volgden het voorbeeld der Tongeren en Civilis deelde ze allen in zijn leger in. Aldus vergrootte zich zijne magt, hetzij de volkeren zich uit schrik of uit sympathie aan hem aansloten. | |
§. 22.Inmiddels was Sabinus niet zoo gelukkig in zijne krijgsbedrijven als Civilis. Na alles vernield te hebben wat aan de Romeinen kon herinneren liet hij zich tot opperheer uitroepen en tastte hij zonder dralen, met een zamenraapsel van tuchtelooze Lingonen, zijne naburen de Sequanen aan. De Sequanen waren aan Rome's heerschappij getrouw gebleven en namen het gevecht aan. Sabinus werd volkomen geslagen en met evenveel lafhartigheid nam hij de vlugt als hij met overijling den aanval begonnen had. Om aan zijnen dood te doen gelooven, liet hij het huis waarin hij zich bevond in brand steken; ook geloofde iedereen dat hij in de vlammen was om- | |
[pagina 43]
| |
gekomen, maar hij ontsnapte langs verschillende wegen en hield zich van de geheele wereld afgezonderd nog negen jaren in een spelonk verborgen. Zijne getrouwe gemalin Eppopina was de eenigste persoon die zijn geheim kende, tot dat het bij toeval werd ontdekt en de onverbiddelijke Vespasiaan hem liet ter dood brengen. De overwinning der Sequanen bragt de vrijheidskoorts der Galliers een weinig tot bedaren en de RemenGa naar eindnoot25) deden het voorstel een' algemeenen rijksdag te houden, waarop beraadslaagd zoude worden of men den vrijheidsoorlog voortzetten of opgeven zoude. Daardoor verkregen de Romeinen verademing en den tijd om over de Pennijnsche, Cottische en Grieksche Alpen, het 6e, 8e, 21e en 2e Legioen uit Italie in Gallie te doen vallen, terwijl zij tevens het 6e en 10e Legioen uit Spanje en het 14e Legioen uit Brittannie ontboden. Annius Gallus verkreeg het bevel aan den Bovenrijn, terwijl Petilius Cerialis met het herwinnen van den Benedenrijn belast werd. | |
§. 23.Onder het naderen van het nieuwe en ontzagverwekkende Romeinsche leger werd de beraamde rijksdag te Rheims gehouden. De meeste Gallische stammen neigden tot den vrede en kwamen met vaste bedoeling om dien voor te staan, in de vergadering. Tullius Valentinus, de afgevaardigde van Trier, predikte op hevige wijze den oorlog, maar de vertoogen van Julius Auspex, een der voornaamste Remen, vonden gereeden ingang, zoodat men tot den vrede besloot. Valentinus echter wilde daar niet van hooren, zoodat de Trevieren en Lingonen zich van de overige Galliers afscheidden en in den oorlog volhardden. Maar noch zij, noch de overige tegenstanders der Romeinen voerden iets uit, dat in evenredigheid stond met het grootsche doel. Civilis, die met alle geweld Labeo wilde vangen of | |
[pagina 44]
| |
verjagen, zwierf door de wildernissen van Belgie. Classicus deed bijna niets en gedroeg zich als of hij niet meer behoefde te overwinnen, maar slechts te genieten. Tutor gaf zich ook de moeite niet om den overtogt van den Rijn of de passen der Alpen te sluiten - en in dien tusschentijd rukte het 21e Legioen uit Vindonissa en Sextilius Felix met de hulptroepen van dat Legioen uit Rhetie opGa naar eindnoot26). Hierbij voegden zich de Singulariers - een gedeelte van de Keizerlijke Garde-cavalerie - die door Vitellius naar Rome waren ontboden geweest en sedert de partij van Vespasiaan hadden omhelsd. Dit corps werd gekommandeerd door Julius Briganticus, zoon van eene zuster van Civilis, tusschen wien en Briganticus een' onverzoenlijken haat bestond. Tutor had de Trevieren met nieuwe ligtingen VangionenGa naar eindnoot27), CaracatenGa naar eindnoot28) en TribokenGa naar eindnoot29) versterkt, en er een korps oude Legioensoldaten, die zich door vrees of beloften hadden laten overhalen, bijgevoegd. Maar nadat dit laatste korps een gedeelte van de voorhoede van Sextilius had verslagen en daarna in de verte de oude geliefde Legioenarenden zag schitteren, keerde het tot hen weder; de Triboken, Vangionen en Caracaten volgde hun voorbeeld, en Tutor die nu geene andere dan Treviersche troepen bezat, trok Maintz vermijdende, naar Bingen. Hij meende daar veilig te zijn, omdat hij de brug op de Nahe had doen afbreken, maar de Cohorten van Sextilius vonden eene waadbare plaats, overrompelden en sloegen hem. Toen gaven de Trevieren den oorlog op; de Legioenen die onder het geleide van Claudius Sanctus naar Trier waren gevoerd, kozen de partij van Vespasiaan; maar toen Valentinus hierover verwoed alles met vlam en zwaard dreigde, trokken dit Legioen zich terug naar de MediomatrikenGa naar eindnoot30); de Trevieren namen op nieuw de wapenen op en bezegelden hunne nieuwe trouw met het vermoorden van de Legaten Herennius Gallus en Numisius Rufus, die na het om het leven brengen van Vocula, in ketenen waren geklonken. | |
[pagina 45]
| |
§. 24.Dit was de stand des oorlogs, toen Cerialis te Maintz kwam. Cerialis was een veldheer, die tot vechten geboren, stoutmoedig en ondernemend was, die door zijne vurige taal den moed der krijgers wist te ontvlammen en die geen voornemen had het zwaard in de schede te laten roesten. Hij begon met alle Gallische hulptroepen naar huis te zenden, zeggende, dat hij genoeg aan zijne Legioenen had en dat de Galliers hunne landerijen konden gaan bebouwen; hierdoor versterkte hij de Galliers in hunne onderwerping en in het van goeder harte opbrengen der schattingen. Vervolgens zond hij aan de Legioenen die bij de Mediomatriken waren, bevel naar Trier op te rukken. Civilis en Classicus, thans door de vlugt van Tutor en de nederlaag der Trevieren van een' grooten steun beroofd, verzamelden zoo spoedig mogelijk alle hunne strijdbare benden en zonden bode op bode aan Valentinus, om hem van elken beslissenden stap terug te houden. Cerialis wachtte de vereeniging van Civilis en Classicus met Valentinus niet af, maar trok onmiddellijk uit Maintz op Rigol, dat in de nabijheid van Trier ligt en waar Valentinus gelegerd was. Binnen drie dagen was hij te Rigol. De positie van Valentinus was zeer sterk; met een groot corps Trevieren had hij zich achter eene dubbele gracht en barricaden van rotsblokken genesteld, terwijl zijn kamp tevens door de Moezel en de bergen gedekt was. Maar Cerialis liet niettemin de verschansing door zijne infanterie bestormen; zoolang de Romeinen in den pijlregen waren, ging het langzaam vooruit; maar eens aan de wallen zijnde, werden de Trevieren als eene instortende bouwval door één geworpen. Intusschen was de ruiterij langs minder steile toegangen genaderd en had zij het geluk de voornaamste bevelhebbers en daaronder Valentinus gevangen te nemen; hij werd naar Rome vervoerd en aldaar ter dood gebragt; hij stierf met de dankzegging op de lippen, dat hij den val van zijn vaderland niet be- | |
[pagina 46]
| |
hoefde te overleven. Den volgenden dag trok Cerialis binnen Trier; de soldaten brandden van verlangen om die stad, het vaderland van Classicus en Tutor te plunderen en te verbranden; doch Cerialis was bevreesd zijn' roem te bevlekken, indien hij den schijn had de wreedheid en bandeloosheid der soldaten aan te moedigen; de stad bleef dus gespaard, Korten tijd daarna trokken de zoo zeer geschandvlekte Legioenen uit het land der Mediomatriken binnen Trier. Cerialis vergaf hun al het gebeurde en verbood dat er over gesproken werd. | |
§. 25.Het overwinnende Romeinsche leger was naauwelijks in het bezit van Trier, of Cerialis ontving een' brief van Civilis en Classicus, inhoudende dat Vespasiaan overleden was, - dat men het te vergeefsch trachtte te verbergen, - dat Italie en Rome den burgeroorlog waren prijs gegeven, - dat indien Cerialis voor zich zelven het Gallische Rijk begeerde, zij zich met hun gebied zouden vergenoegen, doch indien hij den oorlog de voorkeur gaf, zij dien niet zouden ontwijken. Cerialis gaf hoegenaamd geen antwoord op dezen brief, maar zond dien met den brenger naar Rome. Intusschen trokken van alle kanten de Germaansche benden bij één en Cerialis werd algemeen gelaakt, dat hij dit niet belet had, want zeer gemakkelijk had hij de afzonderlijk staande legertjes stuk voor stuk kunnen verslaan. Hij versterkte middelerwijl zijne legerplaats met eene gracht en palissaden, eene voorzorg die men tot nu toe niet had genomen. De Germaansche opperhoofden belegden een' krijgsraad om het plan te vormen van den naderenden veldtogt. Civilis was van gevoelen, dat men de Overrijnsche natien moest afwachten, om aldus versterkt de Romeinen te verpletteren vooral ook omdat de Galliers, die Rome's partij trokken, een' ligten prooi waren en de Belgen of openlijk of in hun hart den Germanen waren toegedaan. | |
[pagina 47]
| |
Tutor meende dat men niet moest dralen noch den Romeinen tijd geven de Legioenen, die reeds uit Brittannie, Italie en Spanje op marsch waren, aan zich te trekken, - dat de verwachte Germanen bandeloos en ongehoorzaam waren en dat er alle vrees bestond, dat zij liever den Romeinen zouden dienen, daar deze beter van geld waren voorzien, dat toch maar het eenigste doel dier Germanen was; - dat Cerialis thans nog over weinig meer kon beschikken, dan over die ellendige Legioenen, die zoo schandelijk hun vaderland hadden verraden en trouw aan het Gallische Rijk hadden gezworen; - dat de toevallige overwinning op Valentinus behaald, de vermetelheid der Romeinen zoude aanvuren, hetgeen hun noodlottig zoude zijn, want zij zouden thans met geen jong mensch zonder ondervinding, maar met Civilis en Classicus te doen hebben; - het gezigt alléén dier mannen zoude hun al de doorgestane ellenden, vrees, honger, vlugt in de gedachten roepen; - de Trevieren en Lingonen zouden bij de eerste gelegenheid de wapenen op nieuw tegen Rome keeren....... Classicus maakte een einde aan de beraadslaging door te verklaren, dat hij het gevoelen van Tutor omhelsde; men ging dus onmiddellijk aan het werk. | |
§. 26.De marschorde werd in drie colonnen opgesteld: de Ubiers en Lingonen in het centrum, de Bataafsche Cohorten aan den regter en de Tencteren en Bructeren aan den linker kant. Gedeeltelijk door het gebergte en gedeeltelijk tusschen den weg en de Moezel oprukkende, geschiedde de aanval op Trier zoo plotselijk, dat Cerialis gerust in zijn' kamer lag te slapen - want hij had den nacht buiten het kamp doorgebragt - toen men hem kwam boodschappen, dat zijn leger aangevallen en geslagen was. Hij meende dat men hem dwaasheden kwam vertellen tot op het oogenblik, dat hij met eigen oogen de geheele uitgestrektheid van den ramp overzag. | |
[pagina 48]
| |
Het kamp der Legioenen was vermeesterd, de ruiterij op de vlugt en de Germanen meesters van de brug die beide gedeelten van Trier vereenigt. In dit hevig gevaar toonde Cerialis al zijne stoutmoedigheid. Hij nam de vlugtenden bij de hand, wierp zich ongekleed te midden van den pijlregen en die vermetelheid en de hulp van eenige toegeschoten dapperen redden de brug, die hij hernam en onder de bewaking van eene uitgelezen bende stelde. Vervolgens in het kamp komende, zag hij de Legioenen die zich te Bonn en te Neutz hadden laten vangen en wier Centurien thans verward dooréén liepen, en waarvan de adelaars op het punt waren van te worden genomen. In toorn ontvlammende, riep hij uit: ‘Neen, het is hier geen Hordeonius noch een Vocula dien gij verlaat; hier is geen verraad en ik had ongelijk toen ik al te ligtvaardig geloofde, dat gij het Gallische verbond vergeten en slechts uwen eed aan Rome indachtig waart. Mij is dus het lot van Herennius en Numisius beschoren? Alle uwe officieren moeten dus door uwe of door des vijands hand vallen? Ga, zeg aan Vespasiaan, of liever nog aan Civilis en Classicus, dat gij uw' veldheer op het slagveld hebt verlaten, maar wees verzekerd dat er Legioenen zullen komen, die mij niet ongewroken en u niet ongestraft zullen laten blijven!’ Die klagten waren gegrond; de prefecten en andere officieren herhaalden ze met gestrengheid; toen verzamelden zij zich bij Manipulen en Cohorten; zij konden geen groot front innemen, omdat de Germanen hen van alle kanten overvleugelden en hunne tenten en bagage hun in den weg waren, want de strijd werd in het kamp zelve gevoerd. Tutor, Classicus en Civilis moedigden de hunnen tot volharding aan: den Galliers hielden zij de vrijheid voor, den Bataven den roem en den Germanen den buit die zij vóór zich zagen. Alles was den Romeinen tegen tot dat eindelijk het 21e Legioen eene meer opene plek vond, waarop het zich in ééne massa konde verzamelen, den schok dóórstaan en afweeren kon. | |
[pagina 49]
| |
Toen ontstond op eens een panische schrik onder de aanvallers; zij schreven dien toe aan het gezigt der herzamelde cohorte die zij voor versche troepen aanzagen; maar de ware reden lag in hunne roofgierigheid omdat zij zich meer met den buit dan met het gevecht bezig hielden. Zij vlugtten en Cerialis kreeg nog denzelfden dag gelegenheid hun kamp te nemen en tot den grond toe te slechten. Cerialis had, door achteloosheid, bijna de Romeinsche zaak te gronde gerigt, want - men kan het niet genoeg herhalen - hij die zich laat overrompelen, is altijd strafbaar; zijne energie herstelde de begane fout en hij is des te prijzenswaardiger omdat hij op dat pas zeer slechte troepen onder zijne bevelen had. | |
§. 27.Toen de bewoners van Keulen vernamen, dat de Legioenen in aantogt waren, hadden zij gemeend zich in tijds verdienstelijk te moeten maken om hunnen afval van Rome te vergoêlijken. Daartoe hadden zij het verraderlijke middel te baat genomen, alle Germanen die zich in de stad bevonden, onverhoeds te overvallen en te dooden. Civilis zwoer wraak over dit schelmstuk en trok op Keulen om die stad te tuchtigen. Nu was goede raad duur; nu riepen de Keulenaars Cerialis te hulp en boden zij de vrouw en de zuster van Civilis en de dochter van Classicus als waarborgen hunner trouw aan, niettegenstaande die personen reeds als zoodanig in Keulen waren gezonden tot waarborg van de zijde der Germanen, toen Civilis de stad van plundering gered en zij zich aan hem aangesloten had. Echter moest Civilis zijne wraak opgeven, want hij verloor eene zijner beste cohorten door een nieuw verraad der Keulenaars; die Cohorte, geheel uit ChaukenGa naar eindnoot31) en Friesen bestaande, was gekantonneerd te Tolbiae (Zulpich) op de grenzen van het Keulsche gebied. De Keulenaars verzochten hen op een groot gastmaal en nadat zij hen dronken gemaakt | |
[pagina 50]
| |
hadden, sloten zij de deuren en staken zij het huis in brand, zoodat de geheele Cohorte door de vlammen verteerd werd. Inmiddels naderde Cerialis het Bataafsche grondgebied; Civilis vreesde dat het 14e Legioen - hetzelfde waarbij vroeger de acht Bataafsche cohorten als hulptroepen dienden en tusschen welken en de Legioensoldaten een' onverzoenlijken haat bestond - en dat uit Brittanie in aantogt was, de kusten van het Bataafsche eiland aandoen en aldaar stroopen zoude; gelukkig echter landde dat Legioen op een ander gedeelte van de kust; de Legaat Fabius Priscus voerde het aan tegen de Nerviers en Tongeren, die zich onderwierpen, doch de vloot waarmede het Legioen gekomen was, werd door de Caninefaten aangevallen en grootendeels vernield. Die zelfde Caninefaten versloegen ook een legertje Nerviers dat uit eigen beweging voor de Romeinen in het veld was getrokken. Classicus versloeg een detachement ruiterij dat Cerialis vóór Bonn had geplaatst en door deze kleine maar geringe nederlagen verloor Cerialis het voordeel en de eer der overwinning bij Trier. | |
§. 28.Na de mislukte overrompeling van Trier had Civilis zich met nieuwe ligtingen uit Germanie versterkt en sloeg hij zich neder bij Vetera, dat eene zeer goede positie op zich zelve was en door de herinnering aan vroegeren voorspoed, de zedelijke kracht der krijgslieden opwekte. Cerialis sloeg zijne legerplaats niet ver van dáár op; zijne kracht was thans verdubbeld door de aankomst van het 2e, het 6e en het 14e Legioen met hunne hulptroepen en ruiterij. Geen van beide Veldheeren hield van dralen, maar tusschen beide legers was eene moerassige vlakte, die thans bovendien onder water stond, dewijl Civilis een' dam dwars door den Rhijn had doen leggen, waardoor zijn water zich over die vlakte uitstortte. Dat water bedekte duizende ondiepten, hetgeen den Romeinschen krijger in zijne zware rusting en het zwemmen ongewoon, hoogst | |
[pagina 51]
| |
nadeelig was. Den Germanen integendeel was het zwemmen maar speelwerk, want zij oefenden er zich in van kindsbeen af en bovendien hadden zij het voordeel hunner lange gestalte en de ligtheid hunner wapenen. De aanval geschiedde door de Romeinen; maar toen zij paarden en wapenen in de kuilen en ondiepten van het moeras zagen verdwijnen, geraakten zij in wanorde. De Germanen kenden alle waadbare plekken en liepen gedurig van de eene naar de andere, zonder zich veel met het front der Romeinen bezig te houden, maar hen meestal op de flanken of in den rug aanvallende. Het geleek meer op een zeegevecht dan op een gevecht tusschen infanterie. Men dreef op het water, of indien een vaste plek gevonden werd, hielden gewondden of niet gewonden, zij die zwemmen of die het niet konden, elkander daar bij het ligchaam vast, omstrengelden elkander en verdronken gewoonlijk te zamen. Evenwel was het bloedbad niet zoo groot als men het onder zulke omstandigheden had kunnen verwachten, want de Germanen kwamen niet buiten het moeras en trokken zich eindelijk in hun kamp terug. De uitslag van dit gevecht deed beide legerhoofden om verschillende redenen eene herhaling wenschen; Civilis om zijne fortuin te vervolgen, Cerialis om zich van een' blaam te zuiveren. De Germanen werden standvastiger door het behaalde voordeel, de Romeinen door de geleden schande; de eersten bragten den nacht met zingen en schreeuwen, de laatsten in woede en onder bedreigingen door. Met het krieken van den dag plaatste Cerialis zijne cavalerie en zijne hulptroepen vóór het front van zijne lijn van bataille die uit de Legioenen bestond, terwijl hij een uitgelezen corps afzonderlijk posteerde, om toe te schieten dáár waar dit noodig was. Civilis stelde zijne slagorde niet in linie, maar in geslotene colonne op; daarvan bezetten de Bataven en Gugernen de regter - en de Germanen, die dus het digst bij de rivier waren, de linkerzijde. De beide legerhoofden spraken hunne krijgers niet in het | |
[pagina 52]
| |
algemeen aan zoo als gebruikelijk was, maar elk korps afzonderlijk, naar mate zij er langs reden. Cerialis riep den zijnen den roem der Romeinsche wapenen en hunne vroegere en tegenwoordige overwinningen voor den geest. Hij noemde de vijanden lafhartigen en verraders, die al duizend malen overwonnen waren, die men moest uitroeijen en veeleer kastijden dan bevechten. Had niet nog onlangs eene handvol Romeinen al die Germanen, die nog wel de strijdbaarsten uit hunne natien waren, in een oogwenk overhoop geworpen? Zij, die thans voor hen stonden, waren de vlugtelingen uit dien strijd, die den geest vol lafhartige gedachten, het ligchaam vol schandelijke wonden hadden. Vervolgens moedigde hij elk Legioen aan met hetgeen het eigenaardig was: het 14e noemde hij de verwinnaars van Brittannie; het 6e had geheel alléén Galba Keizer gemaakt; het 2e vermaande hij zijne nieuwe adelaren met eene overwinning intewijden. Den Legioenen van Germanie wees hij met de hand op hunne oude Rijnboorden, hun oud kamp, dat zij dwars door stroomen van vijandelijk bloed moesten veroveren. Allen beantwoorden des Veldheers toespraak met vreugdegejuich, zoo wel zij, die den langen vrede moede, reikhalsden naar het zwaardgesuis, als zij die, wars van meerder oorlogs, belooning voor hunne diensten en de rust des ouderdoms begeerden. Civilis wees zijne krijgers op dat zelfde slagveld, waarop allen, Germanen en Bataven de sporen van hunnen ouden roem betraden, - dat veld, dat nog bedekt was met de asch en de beenderen der door hen verslagen Legioenen; waar de Romeinen geen' stap konden doen, zonder zich de sombere beelden van gevangenschap en nederlaag voor den geest te roepen. ‘Laat u door die geringe nederlaag bij Trier, niet ontmoedigen,’ riep hij uit, ‘het was uwe eigene overwinning die dien dag den Germanen, die tuk op buit waren, belemmerde; van dien dag af aan volgde u de overwinning, den Romeinen de nederlaag; ook heden is al | |
[pagina 53]
| |
het voordeel aan uwe zijde; ik heb de vlakte doen overstroomen; de waadbare plekken zijn alléén aan u en niet aan den vijand bekend; aan hen blijft slechts het moeras, aan u het gezigt uwer geliefde boorden en de goden die ze beschermen. Hoe? zoude de moed u ontzinken, nu de goden vóór u zijn, nu uwe vrouwen, uwe moeders, uw vaderland het oog op u gevestigd houden? Deze dag is het, die uwen roem boven die van uwe voorouders zal verheffen, of u bij het nageslacht een toonbeeld van schande zal doen zijn.’ Een oorverdoovend gekletter met de wapen en het aanheffen van het krijgsgeschrei beantwoordde des Veldheers toespraak. Onmiddelijk daarop nam het gevecht op de gewone wijze een' aanvang, met het werpen van pijlen en het slingeren van steenen en looden kogels. De Romeinen vermeden het moeras en de Bataven lieten niets onbeproefd om hen er in te lokken. Toen de werptuigen in dit tirailleursgevecht waren uitgeput, stortten de Germanen en Bataven zich met woede op den vijand. Hunne hooge gestalte en lange pieken deden hun dien reeds van verre bereiken, en hunne stooten waren te wisser, omdat den Romeinen op het verraderlijke moeras telkens de grond onder de voeten ontzonk. Tegelijker tijd sprongen de Brukteren, die op den dijk, dien Civilis door den Rijn gelegd had waren geposteerd geweest, in het water en zwommen naar de Romeinsche slagorde; daardoor ontstond verwarring onder de Cohorten der Romeinsche bondgenooten, en de eerste linie was op het punt van door de Brukteren te worden doorbroken, toen de Legioenen, die in de tweede linie stonden, oprukten en de orde herstelden. Op dit oogenblik meldde zich een Bataafsch overlooper bij Cerialis aan en beloofde hem de gelegenheid te verschaffen in den rug der Germaansche slagorde te vallen, indien hij eenige ruiterij naar de andere zijde van het moeras wilde zenden; hij gaf de verzekering dat daar vasten grond was en | |
[pagina 54]
| |
dat de Gugernen die daar waren, zeer onoplettend wacht hielden. Cerialis zond, met den overlooper, twee divisien ruiterij, die de Gugernen overvielen en omsingelden. Het krijgsgejuich der ruiters had naauwelijks hunne overwinning verkondigd, of de Legioenen drongen met verdubbeld geweld op de colonne der Germanen, die verbroken en omvergeworpen werd. De Bataven en Germanen vlugtten naar den Rijn en de geheele oorlog had toen kunnen besloten worden, indien de Romeinsche vloot, die gewaarschuwd was, spoedig van Keulen was komen opzetten. Een hevige slagregen en de naderende nacht beletten der ruiterij de vlugtenden te achtervolgen. Het was dus niet het gebrek aan moed of eene ondoelmatige formatie, die den Bataven het gevecht deed verliezen, maar het verraad van een' hunner en de zorgeloosheid der achterhoede. | |
§. 29.Op den volgenden dag zond Cerialis het 14e Legioen naar den Bovenrijn, om het korps van Annius Gallus te versterken; het Legioen werd vervangen door het 10e, dat juist uit Spanje was aangekomen. Civilis ontving versterking van de Chauken, maar dit ondanks durfde hij de steden der Batavieren niet met de wapenen verdedigen. Hij nam alles mede wat vervoerbaar was, stak het overige in brand en trok zich binnen het eiland der Batavieren terug. Hieruit volgt dat Civilis de sterkten Arenacum, Batavodurum, Grinnes en Vada, die op den linker of Gallischen oever van de Waal lagen, aan hun lot overliet en tevens dat gedeelte van der Bataven land, dat tusschen Waal en Maas lag, onbezet en ontbloot den vijand prijs gaf. Hij kon berekenen tegen eenen eersten aanval op het eiland veilig te zijn, omdat de Romeinen geene schuiten hadden om daarvan bruggen te maken, en omdat zij op geene andere wijze over de rivier konden ko- | |
[pagina 55]
| |
men. Hij deed nog meer; hij stak den dijk door, dien Drusus had laten maken bij het tegenwoordige Wijk-bij-Duurstede; hierdoor stortte de Rijn zich op het eiland, en dewijl het midden daarvan lager is gelegen dan de omzoomingen, stond weldra dat gedeelte onder water, terwijl tevens het Rijnbed, beneden den doorbraak zóó droog werd, dat de beide oevers als het ware slechts één geheel vormden en geen beletsel meer daarstelden om, gaf het nood, meer noordwaarts aan te trekken. Die doorbraak had nog een ander gevolg, dewijl zij meer dan waarschijnlijk het bed van het nieuwe water, de Lek genoemd, daarstelde en den Rijn van daar af zijn water onttrok, waardoor hij verarmd, als hij thans nog is, veel aan belangrijkheid verloorGa naar eindnoot32). Civilis bleef niet werkeloos; Classicus en Tutor hadden zich bij hem gevoegd, gevolgd door honderd dertien Triersche Senateurs, waaronder zich ook Alpinus Montanus, die Prefect die door Antonius Primus aan Hordeonius gezonden was (zie §. 10) en diens broeder Decimus Alpinus. Door het opwekken van medelijden en door geschenken wisten al deze mannen zeer spoedig een nieuw leger te verzamelen, onder natien die niets liever dan den oorlog verlangden. | |
§. 30.Dit nieuwe leger was naauwlijks op de been, of Civilis trachtte de Romeinen, die zich in de door hem verlaten Batavische steden gevestigd hadden, van daar te verdrijven en tevens het zoodanig in te rigten dat er mogelijkheid bestond den Romeinschen veldheer op te ligten. Het tiende Legioen bezette Arenacum, het tweede Batavodurum, de cohorten Grinnes en de ruiterij Vada. Civilis belastte zich met den aanval van Vada, Classicus en Tutor met die van Grinnes; Verax, een neef van Civilis, werden de overrompelingen van Batavodurum en Arenaeum toevertrouwd. De aanval geschiedde plotselijk en op denzelfden dag en men verwachtte dat Ceria- | |
[pagina 56]
| |
lis, die nooit genoeg op alles acht sloeg, door van de eene naar de andere plaats te trekken, zich zoude blootgeven. Daartoe waren dus ook waarschijnlijk in de bosschen en heuvelen hinderlagen geplaatst. Zij die Arenacum moesten aantasten, oordeelden zeker dat het uiterst moeijelijk zoude zijn een Legioen uit zijn kamp te verjagen; zij vergenoegden zich dus met op een gedeelte soldaten aan te vallen dat in het naburige (Cleefsche) bosch bezig was hout te vellen. De prefect van het kamp, de vijf eerste centurionen en eenige soldaten verloren er het leven bij; de overigen verdedigden zich achter hunne wallen. Gedurende dien tijd, beproefde een korps Germanen den brug af te breken die men te Batavodurum begonnen was op te slaan, dewijl de reeds bestaande door Civilis, op zijnen terugtogt was verbrand. Maar het gevecht dat daarbij voorviel, bleef onbeslist en de nacht brak het af. Te Vada en te Grinnes, waar Civilis en Classicus streden, ging het ernstiger toe. Vada werd zóó hevig besprongen dat het op het punt was, te worden genomen; de dapperste troepen waren reeds gedood en onder de gesneuvelden bevond zich ook Briganticus, die zelfde neef van Civilis, die zulk een' doodelijken haat tegen zijnen oom voedde. Maar naauwelijks was Cerialis met een detachement uitgelezen ruiterij verschenen, of de oorlogskans keerde. De Germanen werden tot in de rivier gejaagd. Civilis, de vlugtenden willende tegenhouden, werd herkend en daar onmiddelijk alle pijlen en werpspietsen op hem gerigt werden, sprong hij van zijn paard en in de rivier, dien hij overzwom. Verax ontkwam op dezelfde wijze; Classicus en Tutor staken in schuiten over. De vloot der Romeinen die te Keulen lag, ontbrak wederom, even als te Vetera op de kampplaats, hoewel zij bevel had ontvangen om de rivier af te komen; zij was opgehouden door de vrees en de verspreiding der roeijers, die op dat pas tot eene andere dienst gebezigd werden. Ook gaf Cerialis doorgaans te weinig tijds om zijne bevelen ten uitvoer te leggen; hij overhaastte | |
[pagina 57]
| |
zich veelal in zijne plannen, hoewel hij er zich altoos met roem weder uitredde; het geluk diende hem al was hij onvoorzigtig en dit was de reden waarom hij zelve en zijn leger zoo dikwijls de krijgstucht uit het oog verloren. Zijn goed geluk was dan ook oorzaak dat hij eenige dagen later ter naauwernood aan de krijgsgevangenschap ontsnapte; maar zijn goede naam kreeg er evenwel een' harden stoot mede. Hij was te Bonn en te Neutz geweest om een bezoek te brengen aan de winterlegers die daar voor de Legioenen werden gereed gemaakt, en hij kwam langs den Rijn naar Keulen terug, terwijl zijne geleide verspreid en zijne wachters zeer nalatig waren. De Germanen merkten dit op en besloten Cerialis op te ligten. Zij kozen een' donkeren nacht uit en zich stil de rivier latende afdrijven, kwamen zij zonder den minsten tegenstand binnen de versterkingen. In het begin maakten zij van eene krijgslist gebruik; zij sneden de koorden af die de tenten staande hielden en dusdoende de soldaten onder hun eigen dek verwarrende, sneden zij hun zonder moeite den levensdraad af. Gedurende dien tijd tastte een ander gedeelte hunner de vloot aan, hechtte de schepen aan enterhaken en sleepte ze mede. De overrompeling was in de diepste stilte geschied, maar toen het bloedbad aanving, hieven de Germanen een vreesselijk geschreeuw aan om meer schrik en verwarring te doen ontstaan. De Romeinen, met zwaardhouwen gewekt, zochten te vergeefsch hunne wapenen en liepen half gekleed door de straten van het kamp; slechts sommigen bezaten hunne zwaarden. Cerialis zelve ontsnapte half slapende en bijna niet gekleed, door eene vergissing der Germanen, die de vlag des veldheers op een der schepen ziende wapperen, dat schip medenamen, meenende dat hij aan boord was. Maar Cerialis had den nacht elders in vermaak doorgebragt. De schildwachten gaven hunnen veldheer de schuld; hij had hun, zeiden zij, het spreken verboden om zijne rust niet te storen, zoodat zij de signalen en appèls niet meer hoorende, in slaap waren gevallen. Het was | |
[pagina 58]
| |
reeds helder dag toen de Germanen terugkeerden met eenige veroverde schepen, waaronder zich de galei van Cerialis bevond, die de Lippe werd opgetrokken om er Velleda mede te beschenken. Cerialis was inderdaad een zeer krachtig en voortvarend veldheer, maar hem ontbrak de deugd der voorzigtigheid en alles wel beschouwd was hem beter eene tweede dan eene eerste plaats in een leger toevertrouwd; indien zijn geluk hem niet overal zoo dienstig was geweest, dan was het hem stellig niet beter gegaan dan Hordeonius en Vocula. | |
§ 31.Omstreeks den herfst van dit zelfde jaar bekroop Civilis de lust eene scheepsvertooning te maken; hij bemande al wat hij van galijen van twee en drie roeibanken bezat, en voegde er eene groote menigte schuiten bij, waarvan hij er dertig of veertig, zoo als de Romeinsche LiburnenGa naar eindnoot33) wapende. Hij voegde er ook al de veroverde schepen bij en die geheele vloot was met veelkleurige overkleederen in plaats van zeilen voorzien, hetgeen haar geen onbevallig aanzien gaf. De ligplaats dier vloot was aan den zamenloop van Maas en Waal en dus bij het tegenwoordige Gorkum, waar die rivieren eene kleine zee of in allen gevalle een' grooten plas vormen. Behalve de ijdelheid had die vloot tevens het doel het onderscheppen der convoijen, die de Romeinen uit Gallie wachtende waren. Cerialis was meer verwonderd dan onthutst, en naderde met zijne vloot, die niet zoo veel schepen telde, maar die geoefender roeijers, bekwamer stuurlieden en grooter vaartuigen bezat. De Romeinsche vloot had het voordeel van den stroom, de Bataafsche dat van den wind. Het gevecht beteekende niet veel, want de vloten schoten langs elkander heen, beproefden beiden eenige pijlen en werpspietsen afteschieten, en gingen toen ieder zijns weegs. | |
[pagina 59]
| |
Dit was Civilis laatste onderneming; hij trok zich achter den Rijn terug. Cerialis viel in het eiland en verwoestte er alles te vuur en te zwaard, de bezittingen van Civilis echter sparende. Deze krijgslist is vroeger en later veelmalen te baat genomen, om den vijandelijken veldheer bij zijne eigene troepen verdacht te maken van verstandhouding met de tegenpartij en veelal gelukte die list ook, want niets is wankelbaarder dan het vertrouwen, en de vijanden die ook de meest beminde bevelhebber bezit, laten nooit na het vergif van den laster uittestrooijen, zoodra er maar schijn van reden bestaat. Men weet niet of Civilis het slagtoffer van Cerialis krijgslist was, doch stellig is het dat vele zijner landgenooten hem met argwaan hebben gadegeslagen, want van den laster blijft altoos iets aankleven. Cerialis was nog bezig met zijne treurige krijgsbedrijven in het eiland, toen hem de late herfst overviel met zware slagregens, die het geheele eiland, dat van natuur laag en drassig was, in een' grooten poel veranderden; de vloot en de levensbehoeften ontbraken en de legerplaats werd door de hevige overstroomingen weggespoeld. | |
§ 32.Civilis was van gevoelen dat, als het ernstig gemeend was geweest, de Legioenen thans hadden kunnen verdelgd worden; zijne landgenooten begeerden het, maar volgens zijne eigene verklaring, hield hij het tegen, en inderdaad wat zoude het hem gebaat hebben? Hij had de Romeinen uit het eiland gejaagd, in twee veldslagen overwonnen, Vetera belegerd en ingenomen en de Legioenen uitgeroeid of tot zijne partij overgehaald; doch niettegenstaande zijne burgertwisten was Rome nog niet zóó magteloos, of het was in staat geweest een nieuw leger te zenden, dat eerst bij Trier, daarna te Vetera overwon en zich van de steden en het geheele eiland meester maakte. Indien nu ook dit leger werd uitge- | |
[pagina 60]
| |
roeid, zoude Rome dan geene nieuwe strijdkrachten aanvoeren? Zoude Annius Gallus, die aan den Bovenrijn het bevel voerde, niet onmiddellijk oprukken? En indien de oorlogskans alsdan tegen Civilis gekeerd was, zouden de vredesvoorwaarden dan zoo mild zijn? Rome's leus was altoos de onderworpenen te sparen en den hoogmoedigen wederstand te vernielen, en zeer zeker zoude het ook hier deze politiek toepassen. Bovendien verlangde Cerialis ook naar het einde van den oorlog en deed hij zelfs het eerste aanbod daarvan. Den Bataven beloofde hij vrede, Civilis vergiffenis en aan Velleda en hare bloedverwanten liet hij weten, dat het beter was met Rome in vriendschap te leven, dan in eenen oorlog te volharden, die hun steeds noodlottig was geweest; hij hield hun vóór dat hij de Trevieren had vernield, Keulen hernomen en der Bataven vaderland had bezet; dat de Germanen door hun verbond met Civilis niets hadden gewonnen; dat integendeel hunne verliezen onberekenbaar waren geweest; dat Civilis thans niets meer was dan een vlugtende banneling, zijnen beschermers tot overlast; dat zij zelven méér dan schuldig waren, door het zoo menigmalen overtrekken van den Rijn en dat zoo zich dit herhaalde, de schuld en de vredebreuk aan hunne en de wraak en de goden aan den kant der Romeinen zoude zijn. Hierbij voegde Cerialis eenige beloften zoo wel als bedreigingen. Zoodra de Germanen het oor begonnen te leenen aan de voorstellingen van Cerialis, begonnen de Batavieren ook te begrijpen dat de oorlog hun ondergang zoude wezen en dat eene enkele natie niet vrij kan blijven van de ketenen die Rome der geheele wereld had aangelegd. Wat had hun het vernielen der Legioenen gebaat? wat het verbranden hunner legerplaats? Niets dan dat andere, veel sterkere, veel krachtiger Legioenen de verslagene vervingen. Indien het waar was dat men de wapenen had opgevat voor Vespasiaan, wel nu! dat doel was bereikt en Vespasiaan zat op den troon; was het tegen de Romeinen dat men het zwaard | |
[pagina 61]
| |
had getrokken, welk zwaard was scherp genoeg om dat dappere volk te vernielen? Werp de oogen op NoricaGa naar eindnoot34) en Rhetie en op andere verbondenen van Rome die onder het opbrengen van schattingen worden verpletterd, terwijl die van de Bataven niet gevorderd worden en men slechts dappere en moedige mannen verlangt; niets dan dit gelijkt meer op de vrijheid en in allen gevalle, indien men dan toch onder meesters moest bukken, was het beter dit te doen onder de Keizers van Rome dan onder Velleda en de vrouwen der Germanen. Op die wijze redeneerde de menigte; de grooten spraken met meer bitterheid: de onverstandige dolzinnigheid van Civilis had hen in dien oorlog gesleept; hij zocht in den ondergang van zijn vaderland eene vergoeding voor zijne huisselijke rampen; de goden waren den Bataven niet meer genegen van den dag af dat zij toelieten dat de Legioenen belegerd, de bevelhebbers vermoord en een oorlog gevoerd werd die slechts nuttig voor een' enkelen en rampzalig voor alle anderen was; tot de meest betreurenswaardige uitersten gedreven, was het meer dan tijd tot zich zelven terug te keeren en hun berouw te toonen door het opofferen van dat ééne hoofd. Civilis kende deze gevoelens, die hem zoo vijandig en gevaarlijk waren, en hij besloot eene uitbarsting vóór te komen en een' stap tot den vrede te doen. Zijne ongelukken hadden hem het leven tot last gemaakt en toch beminde hij dat leven, eene tegenstrijdigheid die zoo dikwijls bij verheven zielen wordt waargenomen. Hij vroeg om een onderhoud met Cerialis. De beide veldheeren ontmoetten elkander op een' brug, die in het midden was afgebroken en waarvan men niet weet over welke rivier die lag, Tacitus noemt ze NabaliaGa naar eindnoot35). Civilis sprak het eerste en dewijl een gedeelte van het Ve Boek der Geschiedenissen van Tacitus, is verloren geraakt, kent men slechts de navolgende woorden: ‘indien ik mij voor een' Legaat van Vitellius moest verdedigen, gevoel ik dat noch mijn gedrag vergiffenis, noch mijne woorden geloof zouden | |
[pagina 62]
| |
verdienen. Tusschen Vitellius en mij bestond slechts tweedragt en vijandschap: Vitellius begon; ik verzwaarde de schuld. Vespasiaan heb ik altoos geëerbiedigd en toen hij nog slechts bijzonder persoon was, waren wij vrienden. Dit wist Antonius Primus, toen hij mij, in zijne brieven, den oorlog aanraadde, uit vrees dat de Legioenen van Germanie en de Gallische troepen, over de Alpen zouden trekken. Indien ik dus de wapenen heb opgevat is het, omdat Antonius mij schriftelijk en Hordeonius mij mondelings daartoe onophoudelijk aanspoorden, ik heb hetzelfde gedaan wat Muciaan deed in Syrie, Aponius in Moësie, Flavianus in Pannonie’.... Uit een ander geschiedschrijver - Flavius Josephus - ziet men dat de Batavieren in het Romeinsche verbond werden toegelaten op den ouden voet, dat is, dat zij tot geene schattingen werden verpligt, doch slechts krijgslieden behoefden te leveren, die om hunne groote dapperheid den Romeinen zoo wel tot aanval als tot verdediging dienden. Hieruit ontwaart men tevens, dat de opstand der Batavieren tot geen enkel gewenscht resultaat heeft geleid, en dat die misschien in de hand des Allerhoogsten slechts eene voorbereiding is geweest tot die later zoo veelvuldige en zoo noodlottige invallen der Germanen in het Romeinsche gebied, die een der voornaamste redenen zijn geweest van het instorten van dien kolossus die bijna de geheele toen bekende wereld overdekte. |
|