Berigten van het Historisch Genootschap te Utrecht. Deel 7
(1859-1862)–Anoniem [tijdschrift] Berigten van het Historisch Gezelschap te Utrecht–
[pagina 72]
| |
Legende bij de kaart van het hoofdtooneel des oorlogs tusschen de Batavieren en
Romeinen.
| |
[pagina 73]
| |
de studie van den oorlog zelven hoogst gebrekkig en moeijelijk maken. Dit alles is evenzeer toe te passen op de legerplaatsen en sterkten die aan de rivieren gelegen waren en daar de onderzoekingen van Spenrath, Houben, Schneider, Dederich en anderen dit laatste tot genoegzame klaarheid hebben gebragt, heb ik mij ten taak gesteld den vroegeren loop van den Rijn tot het onderwerp van een opzettelijk onderzoek te maken, waartoe ik ruimschoots in staat was gesteld door de nimmer falende aanwijzingen die het terrain zelve oplevert en door de heussche inlichtingen van den Heer du Puy de Montbrun, die sedert eene reeks van jaren de localiteit bestudeerd heeft en schrijver is van het in binnen- en buiten- landsche tijdschriften teregt geprezen werk: die Verbesserung der Rheinschiffart und der Schifbarkeit des Rheines besonders in seinem Stromscheidungsgebiete und weiter abwärts, durch Schliessung der Mündung des alten Rheines bei Lobith. Im Haag bei M. Nijhoff. Een werk dat niets te wenschen overlaat en verrijkt is met eene rivierkaart van Arnhem tot Emmerik. Niet onwaarschijnlijk is het, dat in vèr vervlogen eeuwen, toen het grootste gedeelte van ons Vaderland nog onder de golven van de Noordzee lag begraven, de Elten- en Cleefsche bergen den poort vormden door welke de Rijn zich in zee stortte. Op de gewone wijze vormde zich in de monding eene plaat van slib, die van lieverlede grooter werd en zoowel boven als beneden den stroom in omvang toenam. Noodzakelijk werd de rivier op die wijze in twee armen verdeeld en het zijn die armen die onder den naam van Rijn en Waal bekend zijn. Voor achttien honderd jaren verdeelde de Rijn zich voor de eerste maal in twee armen even boven Castra Vetera; de oostelijke tak vloeide naar den Eltenberg, terwijl de westelijke langs Vetera, Burginatium en Quadriburgium naar den Cleefschen berg stroomde Op dit punt verdeelde de rivier zich op nieuw in tweeën: de eerste arm trok ten oosten van Are- | |
[pagina 74]
| |
nacum naar den Eltenberg, waar hij zich met den oostelijken arm der te Vetera gesplitste rivier vereenigde, om te zamen, kort langs den tegenwoordigen postweg tusschen Arnhem en Keulen naar beneden te stroomen, - terwijl de tweede tak, ten zuiden van Arenacum, kort langs de bergen die zich van Cleef tot Nijmegen uitstrekken, tot aan laatstgenoemde plaats afvloeide. Maar nadat Drusus, om toevoer van water te verkrijgen naar het door hem gegraven kanaal dat den Rijn met den IJssel vereenigde, een' dam dwars door de rivier bij Arenacum had gelegd, (welke dam nog heden bestaat) nam de stroom eene andere rigting en stortte zich om Arenacum heen naar Nijmegen. Arenacum geraakte alzoo van den regter- op den linkeroever van de Waal. Zoo als de Waal tegenwoordig vloeit, is zij misschien al in hare vierde of vijfde bedding; de laatste verplaatsing der stroomscheiding van Rijn en Waal dagteekent van het jaar 1701, door de graving van het kanaal van Pannerden, waardoor de scheiding van Lobith verplaatst werd tusschen Pannerden en Doornenburg. Uit den Rijnarm, die van Vetera naar Arenacum liep, scheidde zich bij Burginatium een tak af, die sterk kronkelende zich beneden Arenacum weder in den hoofdarm stortte. Op sommige kaarten, en met name op die van DederichGa naar voetnoot1), is de Rijn bij Vetera in drie takken verdeeld, doch er is geen enkel bewijs voorhanden, dat die middelste stroom, die voor een groot gedeelte de tegenwoordige is, reeds ten tijde van Civilis bestond; waarschijnlijk is hij door overstroomingen en ijsstoppingen, tijdens de regering van Diocletiaan en dus voor het jaar 350 ontstaanGa naar voetnoot2). Het behoeft betoog waarom de Linge op de kaart in dadelijk verband met den Rijn is gebragt; sommigen schrijven haar ontstaan toe aan onderaardsch verband met den Waal- | |
[pagina 75]
| |
stroom, anderen willen dat zij met de rivier kunstmatig is verbonden geweestGa naar voetnoot1). Een naauwkeurig onderzoek op het terrain doet haar aan de overzijde van het Pannerdensche kanaal, tegen over Doornenburg terug vinden; zij draagt aldaar den naam van Lingengraven, loopt ten Zuiden van het kasteel Aart en na verdere, nog al moeijelijke nasporingen, vindt men ze terug op de plek, waar zij zich met het aloude Rijnbed vereenigt tusschen Elten en het huis Babberik. Tegenwoordig echter ontvangt de Linge haar voedsel uit het kwelwater, dat een hooge rivierstand in Waal en Rijn haar toevoert. De Lek is op de kaart gebragt, niet omdat het eene onomstootelijke waarheid is dat zij tijdens den Batavischen oorlog reeds bestond, maar omdat het waarschijnlijk is, dat zij toen is ontstaan Velen immers zijn van gevoelen dat de dijk, die door Civilis werd dóórgestoken na zijnen terugtogt, geene andere was dan die door Drusus omstreeks het tegenwoordige Wijk bij Duurstede was gelegd, - een vernielingswerk waardoor de Rijn zijn bed verliet en zich in het eiland der Batavieren een nieuw bed baande, zóó zelfs dat volgens het geschiedverhaal van Tacitus, de Rijn zóó droog werd dat de beide oevers als het ware vereenigd werden. Zeker is het dat toen de Lek in de tweede helft van de negende eeuw gegraven werd, men geen nieuw bed daarstelde, maar men de rigting volgde eener oude bedding, die in eene oirkonde van Karel den Grooten van 777, onder den naam van Lock vóórkomt.
De plaatsen die in het geschiedverhaal van den Batavischen oorlog voorkomen en op de kaart gebragt zijn, zijn de navolgende: | |
[pagina 76]
| |
Castra Vetera, door Augustus tusschen de jaren 17 en 18 vóór J.C. gebouwd en voor het verblijf van twee Legioenen, dus voor twaalf duizend man ingerigt, - wel te weten, indien men de bondgenooten of hulptroepen, die bij de Legioenen ingedeeld waren, niet mederekent. - Het castrum lag aan eene kromming in den Rijn, was vierkant, van muren en torens voorzien en bezat behalven de barakken en kazernen voor de bezetting, ook de wapen- en voorraadmagazijnen. Bij de legerplaats was, gedurende den langen vrede een soort van stad of dorp ontstaan, waarin de gewone legertros, als zoetelaars, voerlieden, kleinhandelaars enz., zijn verblijf hield. Dit werd echter weggebroken toen Civilis met een beleg dreigde. Bij de sterkte was eene haven tot berging van de Romeinsche vloot, die reeds door Germanicus was in het leven geroepen en door Civilis vermeesterd werd en op korten afstand landwaarts in bezat het garnisoen van Vetera een amphitheater. De Oostzijde van de hoogte, waarop de sterkte stond, is gedeeltelijk door den vroeger aldaar vloeijenden Rijn weggespoeld, de Noordzijde verliest zich langzaam glooijende, in de vlakte naar XantenGa naar voetnoot1). Arenacum, het tegenwoordige dorp Rindern, ongeveer een half uur gaans ten Noorden van Cleef. Vroeger lag die legerplaats op den regter Waaloever, maar door het afdaramen diens strooms door Drusus, geraakte zij op den linker of Gallischen oever, en dus buiten het Batavische eiland. Die dam loopt nog ten Oosten van Rindern langs den ouden Rijnarm, die thans den naam draagt van tweestroomGa naar voetnoot2). Batavodurum, Nijmegen. In de helft der tweede eeuw wordt die plek door Ptolomeus nog Batavodurum genoemd; | |
[pagina 77]
| |
in de Peuteringer tafels, die gehouden worden in de eerste helft der derde eeuw vervaardigd te zijn, heet zij Noviomagus. Dat die plaats Oppidum Batavorum zoude geheeten hebben, is eene hersenschim van sommige geschiedschrijvers. Nijmegen was eene der oppida, en niet het oppidum bij uitnemenheidGa naar voetnoot1). Grinnes en Vada. De ligging dezer plaatsen is uiterst moeijelijk te bepalen; misschien lag de eerste bij Rossum, de andere bij Leeuwen, maar dat is onzeker. Stellig echter lagen zij op den Gallischen oever van de Waal en dus buiten het Batavische eilandGa naar voetnoot2). Asciburgium, Asburg tusschen Meurs en Ruhrort. De plaatsen die niet in het geschiedverhaal van den Batavischen oorlog voorkomen, doch wier bestaan toen ter tijde genoegzaam zeker is en daarom op de kaart zijn gebragt, zijn: Elten. Op den Eltenberg was reeds ten tijde van Drusus eene Romeinsche positie, met eene voorpost te MontferlandGa naar voetnoot3). Quadriburgium, Qualburg een half uur ten Zuid-Oosten van CleefGa naar voetnoot4). Burginatium, bij Calcar en wel bij de tegenwoordige bouwhoeve op gen born; deze post bezat eene voorpost op den MonterbergGa naar voetnoot5). Tot de vestingwerken behooren ook nog de linien die door Tiberius en Germanicus, langs de Lippe van Aliso tot tegenover Vetera waren aangelegd en waarvan de overblijfselen en sporen nog veelvuldig bestaan. Bij Vetera vormen zij een' soort van vóórmuur voor die vesting; ter regterzijde schijnt de linie tot Munster en ter linkerzijde tot Elten te hebben | |
[pagina 78]
| |
voortgeloopen. Zij bestonden uit twee wallen van 12 voeten breedte en drie grachten van 9 voetenGa naar voetnoot1). Castra Herculis. Het is niet duidelijk of deze vesting al of niet reeds ten tijde van den Bataafschen oorlog bestond. Evenmin is hare ligging met groote zekerheid an te wijzen, doch om de gesteldheid van het terrain en uit een strategisch oogpunt, schijnt het slot te Doornenburg de ware plek te zijn.
Ik heb hier nog bij te voegen, dat de vier platte gronden die als toegift op de kant van de kaart zijn gevoegd, door mij zijn overgenomen uit de verhandelingen van Dr. J. Schneider, - boven genoemd, - en dat, daar ik mij, uit liefde voor de wetenschap, zeer moeijelijke onderzoekingen heb getroost, ik mij vlije dat het resultaat daarvan met welwillenheid zal ontvangen worden.
Babberik, April 1859. A.G.W. RAMAER. |
|