Kleine verscheidenheden
HANDSTOCK. - Koorstaf, fr. bâton de chantre; lat. baculus cantoris. In 1463, bij gelegenheid van de inrichting van het pro-Kapittel in de plaatselijke O.-L.-Vrouwkerk, schonk de magistraat van Oudenburg 24 pond parisis ‘in hoosscheden... ter hulpen van tween zelverinne handstocken omme de canters van de voorseide kercke in de handt thebbene, over mids dat de zevene ghetyden hier ghestelt zijn’. Hist. d'Oudenbourg II 438. - Niet bij Verdam. In de 16e eeuw is handstok bekend met bet. wandelstok, en fig.: hulp, steun, helper. (WNT 5, 2010). De Dene (1560) heeft een vers: ‘Lof glorieux Cruce ons handstock bleven!’ waarin handstock fig. = steun.
STALISER. - Term voorkomend in de rekeningen van de Watering van Veurne-Ambacht in 1411 en volgende jaren. ‘De varsche diken, de slusen, stalizeren ende veldammen vander wateringhe van Veurnambacht’. (Westvlaamsch Archief I 1939, p. 22). De betekenis is niet duidelijk. Mogelijk in verband te brengen met ‘stale’ = houten staak of paal door de vissers in de rivieren of andere wateren geplaatst om hun vistuig, netten, puiken aan te bevestigen? Zie Beekman s.v. Stale in MNW (IX 492). Verdam heeft alleen staeliser als een term van keukengereedschap (ijzeren staander, driepikkel).
POTAIGEPOT. - Moespot, stoofpot. In de zegswijze: ‘de zelfde potagepot over 't vuur hangen’ = altijd hetzelfde herhalen. Pastoor Jan Cooens van Kortrijk zegt van zijn tegenstrever: ‘... maer my dunct dat hy (alsoomen seyt) den selven potaigepot over tvier hangt’. (Confutatie... van den Biencorff, f. 94; Leuven 1598). Staat deze zegswijze nog elders bekend? - Door Marcus van Vaernewijck († 1569) wordt pottaigepot fig. gebruikt voor belangen: ‘men preect jeghen haren pottaigepot...’ WNT XII-2 3727. Potaige had alsdan de ruimere betekenis: gestoofd eten.
MIEDELOOS. - Geldeloos, insolvent. Een getuigenis van Symon Caluwaert van Zwevezele c.s., op 2 jan. 1590 afgelegd voor schepenen van Kortrijk, bevestigt dat de landlieden van Ruddervoorde zeer te lijden hadden vanwege plunderende soldaten en vrijbuiters ‘daerduere de voorseyde lanslieden zulcken cost ende overlast ghehat ende gedhoocht hebben ende zoo miedeloos ghemaect zyn datter een groot deel van tplatte landt vertrocken zyn herwaerts ende derwaerts...’ (Fragmenta I 222). Niet bij Kiliaan. Stemt naar de bet. overeen met ‘sonder miede’ (Verdam 4, 1577).
KALLEURDEROY. - Bruine kleur, havanakleur. De inventaris van Pieter de Cuupere te Ieper in 1560 vermeldt ‘een kalleurderoy mantele’ (O. Mus, Leprozerij Hoge Zieken no 347). De inventaris van een Kortrijks sterfhuis uit 1550 (Biekorf 1960, 192) noteert ‘eenen keerle coleur de roy met vossen’ (gevoerd met vossepels). Overgenomen uit het fr. couleur de roy, dat voorkomt o.m. bij Rabelais, Pantagruel (1546) en in een inventaris te Parijs in 1543: ‘une pièce de drap de couleur de roy’. Gay II 306. De oorsprong van deze benaming is niet duidelijk.
ADVOCATERIE. - Proceskosten. De rekening over 1499-1500 van het O.-L.-Vrouwgasthuis te Geeraardsbergen vermeldt een uitgave van 32 schellingen ‘in advocaterien’, en dit in verband met processen. (G. De Vos, Inventaris Hospitaal, ed. 1893, p. 351). Niet bij Verdam noch Stallaert.