Het Boek. Jaargang 7
(1918)– [tijdschrift] Boek, Het–
[pagina 34]
| |
Varia.Der bedruckter huyslieden ende andere litanie.Heer bewaert ons huyden
Voor veelderley luyden,
Voor Schouten, voor Boden
Voor Woeckenaers, voor Joden
Voor Procureurs en Advocaten
Voor Deurwaerders en Prelaten
Voor Secretaris ende Griffieren
Voor Rentmeesters ende Chipieren
Voor den Advocaet Fiscael
Voor den Procureur Generael
Want dit zijn al knapen
Die naer ander luyden ghelt gapen
Het is wel een gheluckich man
Die hem van dese wachten can.
(Uit een Amsterdamschen
Comtoir Almanach 1611).
| |
Losse aanteekeningen betreffende boekbinders en -handelaars van Oud-Mechelen.In den heer Prosper Verheyden, den bekenden bibliograaf, die gedurende de laatste jaren van het vroegere ‘Tijdschrift voor Boek- en Bibliotheekwezen’ als sekretaris in de redaktie zitting had, hebben de oudste boekbinders en -handelaars ter aartsbisschoppelijke stede aan de Dijle hunnen eersten biograaf gevonden. Wel komt aan wijlen F.E. Delafaille de verdienste toe vóór iederendeen op librariers binnen oud-Mechelen de aandacht te hebben gevestigd. Hij deed het echter maar terloops en enkel in de twee bijlagen, die hij liet volgen op De Boekdrukkers van Mechelen, het voornaamste stuk van zijne Bijdrage tot Opheldering der Geschiedenis van MechelenGa naar voetnoot1). De heer Verheyden daarentegen heeft hun arbeid met liefde en kennis besproken; en de onderscheiden stukken die hijaan hun bedrijf wijdde, mogen doorgaan als voorbeelden van wetenschappelijk bewerkte studiesGa naar voetnoot1). Desniettemin willen zij op volledigheid geene aanspraak maken. Deze nederige bekentenis van den heer Verheyden moet het, dunkt ons, den Mechelschen belangstellende als plicht doen beschouwen die vermeldingen over onze eerste mannen van het boek aan te teekenen, welke bij lektuur in onuitgegeven archivalia onder 't oog komen. Wij voor ons hebben dit steeds gaarne gedaan. Nu - uit oorzaak van onzen veranderden werkkring - de gelegenheid daartoe ophoudt of minstens veel schaarscher wordt, meenen wij van onze nota's de merkwaardigste te mogen mededeelen. Van deze losse aanteekeningen zullen noodzakelijk de eene interessanter dan de andere blijken te zijn. Ook vleien wij er ons meê, dat zij ons toelaten een paar nieuwe namen te noemen en een paar datums te verleggen.
Allereerst kunnen wij hier tevens | |
[pagina 35]
| |
op een koppel verluchters wijzen, die wij als koopers zagen verschijnen op onderscheiden vendities in Mechelsche sterfhuizen. Beiden worden zij slechts met den voornaam aangeduid, doch hunne woonplaats wordt nader bepaald. Adriaen verbleef op de TichelrijGa naar voetnoot1); Jan had zijn huis bij de Hondsbrug of OlifantsbrugGa naar voetnoot2) en woonde derhalve in de Sinte-Kathelijnestraat: Item twee vaten.... v. st. ix t. De reeks der leveranciers van perkament en fransijn, die Willem, Claus of Jan ‘de perkementer’ zonder meer geheeten worden, kunnen wij eveneens met een viertal vermeerderen, waarvan de oudste en de jongste dan nog wel met hun familienaam worden bekend gemaakt. Willem tSerneels woonde in 1406 achter ‘der scepenhuus’: dit is, achter het huidig Stadsarchief, in de Beenhouwerstraat: Item Willem tSerneels, de perkementere, wilen heynryx van heyste, twee guldene. (Fol. i van Dit is den chys die toe behoert den heylighen gheest van sente peeters te mechelen int iaer ons heeren doen men screef dusentich vier hondert ende sesse, Te kersavonde; Stadsarchief tc Mechelen: P. Eglise S.S. Pierre & Paul; no. I). Jan de perkementer leverde in 1419 de noodige materialen voor het nieuwe rentenboek waarin de H. Geestmeesters van de huisarmentafel binnen St Jansparochie de schepenbrieven in hun bezit lieten overschrijven: It. Jan de perkementer vander stoffen daer dboec af gemaect was, daer die vorscreven scepenen brieve in gescreven siin.......... viij s.x d.g. Claes de perkementere kennen wij door zijn aankoop in de venditie van wijlen Judocus de Bousele, op 22 Mei 1504 gehouden: It. eenen quaertpot, ij st. tpont, Claes de perkementere, ende weegt iij lb. ½ vierendeel, valet....... vj st. xviij t. Joos Ruttens is ongetwijfeld een van de laatste Mechelaars, die in de bedoelde stoffen handel dreven. Hij was blijkbaar in goeden doen, want op meer dan ééne venditie van sterfhuizen kon hij zich voorwerpen van huishoudelijk nut laten toewijzen: wij zagen dit in 1530 en zien het nog in 1544. Eens zelfs, op de verkooping van Jacobus de IJselsteyn van 14 Mei 1538, trok hij met den restant der boeken weg: It. tremenant van den boeken... j s. In 1549, als de stad behoefte heeft aan een nieuw privilegieboek, krijgt hij de bestelling van wege het magistraat. De betaling werd aan zijn vrouw gedaan en dus is de onderstelling gewettigd, dat de man in den loop van dat jaar overleden was: Item den xxviij Juny betaelt der huysvrouwen van Joos Ruttens voer xxiiij quoyeren perckements, dienende tot eenen nyeuwen privilegie boeck, coste elck quoyere iij s. brabants - valet met ij s. voer ij vellen....... iij L. xiiij s. Van meer dan één geestelijke is bekend dat hij bindwerk voor de stad leverde. Daarbuiten waren er | |
[pagina 36]
| |
priesters, die - gelijk andere collega's in het verstellen van klokken een geliefkoosde bezigheid vondenGa naar voetnoot1) - in het boekbinden liefhebberden. Zoo iemand was kanunnik Egidius Willin, gehecht aan de hoofdkerk van Sint-Rombouts; want bij het opmaken van den inventaris binnen zijn sterfhuis, welke op 11 October 1514 plaatsgreep, stiet de boedelbeschrijver op ‘een instrumentken van houte om boeken op te binden’. (Register B der Inventaria mobilium bonorum).
Gummarus Verbrugghen, ‘costere van St lans’, de vaardige man, die de pen hanteerde en van 't boekbeslagersambacht wat afwistGa naar voetnoot2),woonde ‘inde Iode strate’ naar verluidt een opgave in het Chysboek van 1530 der H. Geesttafel der vermelde parochie, dat onder ons berust.
Jan Thys. - Dit is zonder twijfel de meest beroemde der Mechelsche boekbinders. Slechts in later gevonden oorkonden kon de heer Verheyden de bewijzen vinden van 's mans verblijf binnen de muren der Dijlestad. In het verslag over de ‘Venditio bonorum quondam Dominj Iohannis de Dumo.... facta Die xvija mensis maij a.o xv.c 30’ wordt hij genoemd, met opgave tevens van ambacht en woonplaats, omdat hij er drie tamelijk belangrijke aankoopen doet van voorwerpen die hij uitstekend heeft kunnen gebruiken: It. j laye met pluyssinge van boecksloten.... xviij st. xviij t. Zwaarder geldsommen haalt hij op als de kleederen van wijlen Johannes Kelderman onder den hamer gebracht worden. Mr. Verheyden veronderstelt dat Tys tusschen 1535 en 1541 gestorven is. De datum van 3 Juli 1537, waarop de gezeide verkooping geschiedde, verschuift natuurlijk zijn overlijden tot na het tweede halfjaar van 1537. Primo eenen kerle met kelen gevoedert... Steven vander Beecke. Was deze ‘boeckbinder int scoelstraetken’ misschien niet tevens boekhandelaar? Zoo niet legt hij een goede belangstelling aan den dag voor de druksels met wier bekleeding hij zijn brood verdiende. Keer op keer toch slaat de oproeper op zijnen naam af en hoofdzakelijk voor boeken. Item drye boeken.... x d.xxj t. | |
[pagina 37]
| |
Steven de boeckbinder. Jan & Lincken Mynsheeren. - Jan Mynsheeren, die ook boekhandelaar was, maar voornamelijk binder heet te zijn, behoort vast en zeker tot een oude Mechelsche familie. Al in de rekening der Cramers voor het jaar 1486 ziet men een intreegeld van j lb. iiij s. betalen door een ‘Jan min heere de jonghe’, die dus reeds een ‘oude’ vóór zich moet hebben gehadGa naar voetnoot1). Met vier andere boekhandelaars richtte Jan Mynsheeren rond 1570 een rekwest tot de Heeren vander Weth, waarin zij voor hunne negotie beschermende maatregelen vroegen zoowel tegen de schoolmeesters, die ‘hun vervorderen hun iongers boecken te vercoopen, die sy hun leeren’, als tegen ‘diversche oudecleercoopers ende uijtdragerssen, die hun vervorderen te coopen ende vercoopen alle boecken, die zy te coope vinden zoo wel goede als quade....’ Met de oudekleerkoopers zouden natuurlijk een belangrijk aantal der leden uit het Cramersambacht zijn getroffen geworden; en daarom was Jan Mynsheeren's gedrag, bij deze gelegenheid, niet zeer nobel. Hij zelf was immers lid van dit ambacht, waarin hij sinds 1569 als vrijman was aanvaardGa naar voetnoot1) en als de gildebroeders ten jare '71 een boek te binden hebben, spoeden zij zich wel naar zijn werkhuis: Item betaelt Jan men Heere, bocbinder, voer bijnnen van eenen bock..... iij st.Ga naar voetnoot2) Na zijn afsterven in 1579 zette zijne weduwe, Lincken, handel en bedrijf voort. Het kan best zijn dat zij hem bij den trouw een goeden bruidschat had meêgebracht. Zij lijkt althans geïnteresseerd te zijn geweest in een woning in de Zeelstraat, waardoor echter ten bate van de armentafel van Sint-Romboutsparochie een papieren balk was geslagen. In het Chynsboek der H. Geestmeesters van anno 1570 lezen wij op fol. 96 vo. de volgende aanteekening, ontdaan van later bijgeschreven wijzigingen: Lysken mynsheeren, over Ian de clercq, het vierendeel van iij s. x ½ d. lovens, ende is een huys gestaen voor int seelstrate, valet..... j st. min ij t. Daartegenover staan de kwijtingen der rente, waarvan het begin luidt: Jan myns heeren betaelt dit ende restGa naar voetnoot3) kerssmisse 1568. 69. 70 (71) ontfangen 26 Julj 72, van fransen knaeps. De betalingen door het echtpaar Mynsheeren hielden dus op met het aanbreken van den troebelen oorlogstijd, die voor meer dan tien jaren over Mechelen zou komen.
Merten Huyssens. - De heer Verheyden heeft dien naam uit een post in de stadsrekening van 1583-84 en vraagt zich daarbij af, of de Antwerpsche boekhandelaar bedoeld wordtGa naar voetnoot4). Uit de rekeningen van 1585-86 (fol. 114) hebben wij nog twee aanteekeningen, die ons leeren dat Merten Huyssens toen nog met de | |
[pagina 38]
| |
klandizie der Mechelsche heeren vereerd werd: Betaelt Mertten Huyssens voor dbinnen van dry scryftboeken oft registers voorde Tresorye, metten perquemente daer toe dienende, by quitancie ende ordonnancie vanden xxv Jul ij lxxxv..... ij L. viij s. (Slot volgt.) R. Foncke. | |
De opening van het ‘Nederlandsch Persmuseum’.Amsterdam is een instelling rijker geworden, die wij, journalisten, met bijzondere ingenomenheid begroeten, omdat zij de levende geschiedenis is van ons schoone vak. Maar hare beteekenis reikt nog veel verder, want veilig mag gezegd worden, dat deze verzameling van dagen weekbladen en andere periodieken ‘van den vroegsten tijd tot op heden’, bijzonder groote waarde heeft voor de kennis van de beschavingsgeschiedenis der Nederlandsche natie in haar geheel. Haar wordingsgeschiedenis is kort verteld. Indertijd is de collectie journalistieke historiestukken van wijlen den heer J.L. Beijers, door koop het eigendom geworden van den heer D.A. van Waalwijk, die haar heeft vermeerderd en uitgebreid. Behalve door op zichzelf staande geschenken werd de verzameling later uitgebreid met in bruikleen gegeven stukken uit de Universiteitsbibliotheek, uit de courantenschat der ‘Vereeniging tot bevordering der belangen van den Boekhandel’ en uit het veelzijdige dossier van den bekenden verzamelaar, den heer A. Th. Hartkamp, die indertijd voor den heer van Waalwijk 't arrangeeren op zich nam en sedert niet heeft opgehouden haar te verzorgen. Toen het gebouw ‘Concordia’, waarin de verzameling gehuisvest was. overgegaan was aan den heer Holdert, bood deze haar ten geschenke aan de Vereeniging ‘De Amsterdamsche Pers’. Hoewel het bestuur dezer vereeniging het heusch en royaal aanbod dankbaar aanvaardde, was het er toch wel een weinig verlegen mede omdat men geen berging voor de verkregen schatten had. Gelukkig begreep het gemeentebestuur het gewicht van een bezit als dit voor Amsterdam en stond het toe dat de kasten en kisten konden worden opgeborgen in het gebouw van de voormalige Agnietenschool. Intusschen bleef het bestuur van de ‘Amsterdamsche Pers’ zoeken naar een middel om de duurzaamheid van het museum te verzekeren en het slaagde erin den eigendom te doen overgaan op een afzonderlijke stichting, die bij notarieele acte het vorige jaar tot stand kwam. Aan deze stichting hebben deelgenomen: de Nederl. Journalistenkring, de Ned. Roomsch-Katholieke Journalistenvereeniging, de directeurenvereeniging ‘De Ned. Dagbladpers’, de Vereeniging ‘De Provinciale Pers’, de Vereeniging tot bevordering van de belangen des Boekhandels, het Koninklijk Oudheidkundig Genootschap, het genootschap ‘Amstelodamum’, de Haarlemsche Journalistenkring, de Haagsche Journalistenvereeniging en ‘De Amsterdamsche Pers’. Van de laatste is de voorzitter in zijn qualiteit tevens voorzitter van het bestuur der stichting. Dit bestaat verder uit de heeren D. Kouwenaar (Ned. Journalistenkring), J.C. Peereboom, penningmeester (Haarl. Journalistenkring), F.J.A.M. Wierdels, 2e voorzitter(Ned. Dagbladpers), dr.G.A.C. de Vries (Vereeniging Boekhandel), J.W. Enschede (Amstelodamum) en B. van Meurs(Haagsche Journalisten vereeniging). Het ‘Nederlandsch Persmuseum’ is op 7 Dec. 1917 officieel | |
[pagina 39]
| |
geopend, in tegenwoordigheid van bestuursleden van de aangesloten vereenigingen, tal van journalisten en verdere belangstellenden. De heer J.W. Helmer, voorzitter van de Vereeniging ‘De Amsterdamsche Pers’, hield de openingsrede, waarin hij de geschiedenis van de totstandkoming van het museum schetste en dank bracht aan allen die daartoe het hunne gedaan hebben. In het bijzonder gold die dank den directeuren van de firma Tetterode, de heeren Th. J. Verrijn Stuart en F.L. Edema van der Tuuk, die door het afstaan van haast het mooiste gedeelte van hun gebouw de stichting op zoo onbekrompen wijze zijn tegemoetgekomen. Dank bracht spr. ook aan den heer Hartkamp, voor zijn trouwe hulp en zorg bij de inrichting en ordening van het museum betoond. Spr. eindigde met een beroep te doen op de daadwerkelijke belangstelling van uitgevers van dagbladen en journalisten in de eerste plaats, maar voorts ook op die van particulieren, die iets begrijpen van het belang eener verzameling, welke zoo duidelijk een afbeeldsel geeft van onze volkscultuur in den loop der tijden. De heer A.G. Boissevain, voorzitter der Vereeniging ‘De Nederlandsche Dagbladpers’ wees er op, dat de uitgevers van dagbladen met groote belangstelling van deze verzameling kennis hadden genomen. De collectie, welke van gewicht is voor de geschiedenis der Nederl. pers, welke zeker als de meest onafhankelijke en de eerlijkste der geheele wereld beschouwd mag worden, kan nog zeer uitgebreid worden. Moge zij het begin zijn van een wetenschappelijke instelling, welke alles omvat, dat betrekking heeft op de Nederlandsche journalistiek en pers. Nadat de heer Verrijn Stuart, namens de firmaTetterode, nog eens gezegd had, dat vooral de ‘snuffelaars in oude kranten’ welkom waren, werd het museum bezichtigd. Het is onder dak gebracht in de prachtige zaal, door De Bazel ontworpen, waarin het typografisch museum van de Amsterdamsche Lettergieterij gehuisvest is. Deze zaal, die haar ingang heeft Da Costakade 158, staat voortaan dagelijks voor bezoekers en zoekers naar historische gegevens open. Het museum bevat ongeveer 5000 dossiers met couranten en tijdschriften, in Nederland uitgegeven, ruim 400 dossiers, met dergelijke uitgaven uit onze Oost- en West-Indië, couranten in de Nederlandsche taal uit Amerika, België en Zuid-Afrika, benevens bescheiden de geschiedenis van vele dier periodieken betreffende. De heer Hartkamp had bij gelegenheid van de openingsplechtigheid uit den enormen voorraad der bescheiden een soort van keuzetentoonstelling ingericht. Daarop zag men de eerste exemplaren van, wij mogen wel zeggen alle in den loop der tijden in ons land verschenen couranten, beginnende met de ‘Courante uyt Italiën ende Duytschlandt’ van 1632, uitgegeven bij Jan van Hilten, in de Beursstraat te Amsterdam. Aardig was 't als 't ware een afspiegeling van de geheele vaderlandsche geschiedenis, in de pers van ons land, voor u te zien uitgespreid. Om van vroegere niet te spreken, lagen daar, uit den patriottentijd: ‘De Republikeinsche Courant’ en de ‘Prinselijke Courant’; voorts uit de dagen van Koning Lodewijk ‘De Koninklijke Courant’, gevolgd door de ‘Keizerlijke’ en ‘Departementale’ bladen uit het inlijvingstijdvak. Merkwaardig was 't te zien hoe groote historische gebeurtenissen het aantal couranten doen toenemen. Zoo b.v. na oorlogen, de herstelling van de bisdommen in ons land e. d. | |
[pagina 40]
| |
De invloed der afschaffing van het dagbladzegel manifesteert zich natuurlijk niet minder sprekend. Voor de studie der maatschappelijke en economische geschiedenis is er ook veel merkwaardigs op deze tentoonstelling. Men maakt er b.v. kennis met het eerste in Nederland verschenen arbeidersblad ‘De Werkman’, van 1869, de eerste damescourant ‘Onze Roeping’, van Betsy Perk (1870) en het eerste diamantbewerkersorgaan ‘De diamant’ van 1884. (Uit het Nieuws v.d. dag). | |
De voorgeschiedenis van het persmuseum.De nieuwe instelling, waarvan de opening op 7 December 1917 met zoo groote ingenomenheid door onze journalisten begroet is, legt de geschiedenis onzer dagbladen open voor ieder die er iets van wil weten. Maar hoe is het met de geschiedenis dier instelling zelve? De Voorzitter van ‘de Amsterdamsche Pers’ en de verslaggevers van de dagbladen meenden er een volledig overzicht van te geven door te beginnen met den aankoop van de collectie van wijlen J.L. Beijers door den heer D.A. v. Waalwijk, die haar met andere verzamelingen vereenigd als museum organiseerde en toegankelijk stelde. Dit gebeurde in 1902. Geen hunner schijnt zich echter herinnerd te hebben, dat er al vóór dien tijd een niet onaanzienlijke verzameling van dezen aard bestond, die reeds in eene publieke instelling voor belangstellenden te zien en te raadplegen was, en die mede den grondslag van de latere en grootere collectie heeft gevormd. De aanlegger van deze verzameling verdient nog wel eens aan de vergetelheid onttrokken te worden. Het was geen man van vermogen, geen journalist die goede zaken gemaakt had, maar iemand die met kleine middelen moest werken, en met niets dan zijn persoonlijke toewijding de zaak aanvatte en doorzette. Zijn naam. Th. Hasselenberg, komt voor in het Verslag van onze Universiteitsbibliotheek, van 1889. In dat jaar meldde hij zich aan bij den Bibliothecaris, den heer H.C. Rogge, en bood zijne verzameling aan de Stad aan, niet om er af te zijn, maar in de hoop dat er dan beter voor gezorgd zou worden, en dat hij zelf bij het verzamelen van steeds meer courantenmateriaal grooter kans van slagen zou hebben, als hij voor een openbare verzameling meewerking vroeg. Zijne belangstelling was in deze richting geleid door beschrijvingen die hij had gelezen van het Couranten-museum te Aken, en naar dat verre voorbeeld werkende had hij reeds eene bijzonder rijke verzameling specimima van oude en nieuwe, Nederlandsche en vreemde dagbladen bijeengebracht. Na de schenking werden de noodige portefeuilles gemaakt - wat de heer H. zelf niet had kunnen doen -, alles werd zoo goed mogelijk naar landen en plaatsen ingedeeld, en geleidelijk groeide de verzameling door nieuwe schenkingen belangrijk aan. Veel tijd kon aan deze speciale collectie echter door het veel te kleine personeel niet gewijd worden. De inschikking van de nieuwe aanwinsten geschiedde veelal door den amanuensis die met het toezicht in de Studiezaal des avonds belast was, en als hij dan op een van de lange tafels - de werkers vonden destijds aan de beide andere genoeg plaats - een aantal bladen van de meest verschillende soort had uitgespreid, kon het niet anders, of verscheidene lezers lieten zich afleiden en verdiepten zich als van zelf in het stukje journalistieke geschiedenis dat ze hier zoo voor zich kregen. Deze kennismaking deed dan den een en ander van hen soms weer nieuw materiaal aanbrengen. Ook kwamen grootere gelijksoortige collecties in, | |
[pagina 41]
| |
zooals die van den lateren Hoogleeraar H. Burger, die in zijn jongenstijd met eenige schoolkameraden al eene couranten verzameling van vrij grooten omvang had bijeengebracht. Later werd ook door aankoop nog eene collectie van belang verkregen; de heer Vorsterman van Oijen had namelijk voor uitstalling op een der Nederlandsche congressen een zoo volledig mogelijk stel van alle toen verschijnende bladen bijeengebracht. Het plan was toen niet tot uitvoering gekomen, maar de collectie bracht nu bij onze verzameling die juist rijker aan oude bladen was, eene zeer goede aanvulling. Het bleef ook niet bij verzamelen en bekijken in het gebouw. De heer Van Woerden kreeg eens eene ruime keus van specimina te leen om ze in een voordracht, ik meen te Alkmaar, te vertoonen. En de heer E.W. Moes hield er op een avond de leden van het Oudheidkundig genootschap mee bezig. Echter werd het ordenen van deze toenemende massa ook bij het geheel ontbreken van plaatsruimte in de Bibliotheek omstreeks 1900 steeds moeielijker. Toen nu in dien tijd de heer Van Waalwijk in het bezit was gekomen van de collectie Beijers, en zich bij hem het plan vormde in het boventrapportaal van Concordia een courantenmuseum te vormen, wendde hij zich allereerst tot den Bibliothecaris der Universiteitsbibliotheek, daar het toch veel voor had, in plaats van twee concurreerende verzamelingen, er eene te maken die door de combinatie al dadelijk veel rijker zou zijn. Na bespreking van het plan kwamen we tot eene overeenkomst. De verzameling-Hasselenberg met de aanwinsten vulde' toen reeds 20 groot-folio portefeuilles, drie met Amsterdamsche bladen, vier met andere Nederlandsche, tien met couranten uit andere landen van Europa, drie met bladen uit vreemde werelddeelen. Daarbij kwam nog de verzameling Vorsterman van Oijen die geheel uit Nederlandsche bladen bestond, in 7 pakken, en nog 11 pakken ongeordende bladen van andere herkomst. De heer Van Waalwijk verbond zich, de ontvangen dagblad schatten als eigendom van de Stad te merken en ze daarna met de andere collecties, reeds in zijn bezit, of nog te verwerven - hiervan was de verzameling-Hartkamp de voornaamste - tot een Dagbladen-museum te vereenigen, aan belangstellenden gratis toegang te verleenen, en wat niet dienen kon aan de Universiteits-bibliotheek terug te geven. Dit alles is trouw uitgevoerd; zoo is de verzameling buitenlandsche bladen later, toen het Persmuseum zich principieel tot de Nederlandsche pers beperkt had, weer teruggekomen. Zoo hebben we hier dus feitelijk reeds een couranten-museum gehad sinds 1889. Eerst (1889-1902) de verzameling-Hasselenberg aan de Universiteitsbibliotheek; vervolgens (1902-1914) de verzameling-Van Waalwijk in het gebouw Concordia; van 1914-1917 bewaring van de collectie in een bovenlokaal van de oude Agnietenkerk. En nu is daaruit het nieuwe Persmuseum gegroeid, dat in het museumlokaal van de ‘Amsterdamsche Lettergieterij voorheen Tetterode’ geplaatst is. Zou de verdere geschiedenis niet later weer op haar punt van uitgang terugkomen? Als de Stad eens een wezenlijk bibliotheekgebouw inricht, waar aan alle collecties van boeken en drukwerk van verschillende soort, naar hare eigenaardigheden gescheiden, maar toch als een organisch geheel verbonden, eene goede plaats wordt gegeven - zou zij zich dan niet ook weer tot opneming van een dan al weer grooter Persmuseum moeten inrichten? C.P. Burger Jr. |
|