Het Boek. Jaargang 7
(1918)– [tijdschrift] Boek, Het–
[pagina 49]
| |
[Nummer 2]De Bibliotheek van het Departement der monden van den Rijn te 's-Hertogenbosch, 1812-1816.Ga naar voetnoot1)Bij Napoléons decreet van den 3den Januari 1812 werden de kloosterorden in de met het Fransche keizerrijk vereenigde départementen opgeheven en al hare bezittingen tot staatsdomein verklaard. Tien dagen later richtte de Minister van Binnenlandsche Zaken vanuit Parijs de vereischte orders tot de bestuurshoofden der aangewezen gewesten en reeds den 24sten Januari d.a. v. kon de préfect van het département der Monden van den Rijn antwoorden, dat de noodige voorbereidende maatregelen waren getroffen. Slechts in één van de drie arrondissementen, waaruit dat département bij besluit van den 26sten Maart 1810 was samengesteld, in dat van Nijmegen, waren toen kloosters van eenige beteekenis gelegen. Dat arrondissement omvatte o.m. de oude, zg. onafhankelijke, aan het gezag der Staten-Generaal onttrokken gebieden, als het Land van Ravenstein, het Graafschap Megen en de Baronie van Boxmeer, waarheen na den vrede van Munster in 1648, die het Staatsch worden der Meierij van 's-Hertogenbosch definitief bezegelde, kloosters uit de Meierij waren overgeplaatst, of waar de gevestigde stichtingen rustig konden blijven voortbestaan. In de Meierij van 's-Hertogenbosch - de latere arrondissementen 's-Hertogenbosch en Eindhoven - waren derhalve na den vrede van Munster al de kloosters verdwenen. Wel bestonden er in Napoléons tijd weer een drietal (het convent der Franciscanessen te Oirschot, dat der Augustinessen te St. Oedenrode, en de Prémonstratenser abdij van Bern bij Heeswijk), maar dit waren vrij jonge neder- | |
[pagina 50]
| |
zettingen van kloosterlingen, die tegen het einde der 18de eeuw vanuit Limburg en Belgisch Brabant waren verjaagd en nu naar de Meierij, waar sedert de Staatsomwenteling van 1795 voor de katholieken weer betere tijden waren aangebroken, gekomen, of, gelijk de prelaten van Bern, teruggekeerd. Weliswaar werd ook hier een begin van uitvoering aan het suppressie-decreet gegeven, doch het werd niet doorgezet, vermoedelijk omdat deze vestigingen van vluchtelingen weinig of geen aardsche goederen bezaten. Op de aanschrijving van den Minister van Financiën aan den Directeur der Registratie en Domeinen, om toch vooral spoed te betrachten, verzocht de prefect nog den 29sten Januari om de executie van het decreet korten tijd te mogen uitstellen. Drukte met de werkzaamheden voor de conscriptie van 1810 gold als hoofdreden voor dat verzoek, maar, waarschuwde baron Fremin de Beaumont aan 't slot, ‘il seroit possible qu'au moment où tout est en mouvement pour ces opérations elles devenoient plus difficiles par la grande sensation que fera dans l'arrondissement de Nimègue la suppression des dix couvents qui y existent.’ Die vrees werd van hoogerhand vermoedelijk niet gedeeld, want van uitstel kwam blijkbaar niets en reeds den 12den Februari werden alle kloostergoederen in beslag genomen, geïnventariseerd en verzegeld. Van verzet der bevolking is daarbij niets gebleken. Eene missive van den Minister van Binnenlandsche Zaken, den 4den Augustus uit Parijs verzonden, bracht den prefect de kennisgeving van den Minister van Financiën over, waarin werd medegedeeld, dat o.m. bibliotheken, schilderijen en beelden in de opgeheven conventen waren gevonden en dat Z. Exc. gaarne zou willen vernemen welke daarvan voor openbare verzamelingen dienden te worden bestemd. De daarbij genoemde stichtingen waren die van de Brigitinessen en Kruisheeren te Uden, de Capucijnen te Velp (bij Grave), de Clarissen en Minderbroeders te Megen, de Capucinessen te Haren en de Augustinessen te Deursen, welke opgave een week later met die van de Karmelieten en Karmelietessen te Boxmeer werd aangevuld. Van het klooster der Kruisheeren van St. Agatha te Cuijk was in deze stukken geen sprake, maar ‘eenige Fransche ambtenaren begrepen het decreet ook op dit klooster te moeten toepassen’. Dat convent, in het arrondissement Nijmegen buiten de vroeger onafhankelijke gebieden gelegen, dankte zijn voortbestaan ten deele aan de bescherming der Oranjevorsten, en tegen betaling eener jaarlijk- | |
[pagina 51]
| |
sche admodiatie veroorloofden de Staten-Generaal den Kruisheeren het verblijf in het Generaliteitsland. Wel rezen af en toe moeilijkheden, maar het contract werd toch geregeld hernieuwd. Toen dan ook den 17den Augustus, evenals in de andere stichtingen, de ontruiming binnen drie dagen werd bevolen, protesteerde de toenmalige prior, bewerende ‘dat het admodiatie-contract, hetwelk eerst den 31 December 1812 eindigde, in allen gevalle moest worden geëerbiedigd’. Reeds den volgenden dag berichtte de prefect ‘dat het klooster te St. Agatha abusivelijk was begrepen geworden onder het getal der kloosters, welke het bevel tot ontruiming op den 20 Augustus betrof’Ga naar voetnoot1) De in Februari in beslag genomen roerende goederen bleven evenwel onteigend. De bezittingen der overige negen conventen, die eerst onder de hoede der oversten en na hunne verdrijving onder bewaking der maires waren gesteld, bleven nog eenige maanden in de kloostergebouwen geborgen. Eerst den 13den December teekende de prefect, in het bezit der ministerieele machtigingen van den 26sten September en den 6den October, een uitvoerig besluit, waarbij ‘le sieur Johns, inspecteur des chemins vicinaux, est nommé commissaire pour faire transporter à Bois-le-duc, les livres, tableaux et gravures qui se trouvent actuellement dans les couvents supprimés de ce département et dont les inventaires lui sont remis à eet effet’. Een en ander moest op het stadhuis worden afgeleverd. Een arrest van den volgenden dag regelde definitief de inrichting en het beheer van eene daar te vestigen openbare départementale bibliotheek, zooals straks nader zal blijken. *** In de vrouwenkloosters van Megen, Haren en Deursen waren bij de inventarisatie geene boekverzamelingen aangetroffen en van de bibliotheken der overige zeven conventen hebben er slechts vijf de hoofdstad van het département kunnen bereiken. Het hier achter als bijlage A afgedrukte ‘extrait des inventaires’, dat uit de processen-verbaal van den 12den Februari 1812 is getrokken, geeft enkele bijzonderheden over den omvang en den aard dier bibliotheken. Het Maria-refugie-klooster der Brigitinessen te Uden heeft, volgens die lijst, 134 gedrukte boekdeelen en 6 handschriften moeten afstaan. | |
[pagina 52]
| |
Grooter was de verzameling der Kruisbroeders te Uden, welke uit 864 deelen bestond, doch niet naar 's-Hertogenbosch is vervoerd. Om welke reden deze bibliotheek niet werd overgebracht, staat niet in de nog beschikbare archivalia vermeld. Alleen blijkt, dat de directeur der registratie en domeinen, gevolg gevende aan de opdracht van den prefect dd. 10 September 1813, om met het oog op eene spoedige verkooping de waarde der kloosterbezittingen door een deskundige te laten schatten, de boekerij nog in het kloostergebouw opgesteld vond. Het procès-verbaal van den 29sten September d.a.v. vermeldt dienaangaande: ‘L'adjoint [-maire] nous faisant la même observation du maire, concernant le mobilier de l'église, chapelle et sacristie, nous avons statués nos opérations jusqu'à la décision de monsieur le préfet, que le maire attendait sur la lettre qu'il alloit écrire en conséquence, et avons laissé sous la surveillance de mon sieur l'adjoint maire et confié à ses soins tous les objets réclamés, comme appartenant à la commune, ainsi que les tableaux, livres et généralement tout ce qui est attaché aux arts.’ Uit de toen gevolgde correspondentie blijkt, dat de maire namens de gemeente eigendomsrechten op de kerk en de sacristie met de daarin aanwezige meubelen en kerksieraden liet gelden, omdat deze uit de door de inwoners daartoe opgebrachte aalmoezen waren bekostigd. Den burgemeester werd gelegenheid geboden deze rechten door overlegging van documenten te bewijzen, maar deze kwestie is door de spoedig gevolgde omwenteling niet tot oplossing gebracht. Ook uit deze brieven blijkt, dat de boeken nog in het klooster aanwezig waren. Betreffende de boeken van het Emmausklooster der Capucijnen te Velp volstaat de inventaris met de zeer algemeene aanduiding van een ‘nombre indéterminé’ in verschillende formaten, zijnde ‘livres de théologie, des conciles et de sermons en diverses langues, le tout en vétusté.’ Met behulp van den later te vermelden catalogus der Bossche bibliotheek is echter uit te maken, dat het convent over omstreeks 700 werken beschikte. Zooals de schattingslijst van den 28sten September 1813 aangeeft, was deze blijkbaar verwaarloosde collectie ‘dans une chambre en haut’ opgesteld, waarvan ‘les planches de la bibliothèque en bois de sapin de la hauteur de dix pieds, de vingt-deux pieds de longueur sur douze pieds de largeur composées de petites planches de sapin’, met het oog op de voorgenomen verkooping, op eene waarde van 14 francs waren geschat. Het Minderbroedersklooster te Megen bezat de omvangrijkste, | |
[pagina 53]
| |
uit 1446 deelen bestaande bibliotheek, welke op den inventaris het meest in bijzonderheden werd vermeld. Zij is niet te 's-Hertogenbosch terecht gekomen, doch met goedvinden der regeering te Megen gebleven. De broeders bestuurden eene ook van elders druk bezochte latijnsche school, en op hun dringend, door den prefect gesteund verzoekGa naar voetnoot1) beslisten de autoriteiten (brief van den Minister van Financiën dd. II December 1812, arrest van den prefect dd. 24 December d.a.v.), dat deze onderwijsinrichting als ‘collège de Megen’ zou blijven voortbestaan. Op haar werden de keizerlijke decreten van den IIden December 1808 en den 15den November 1811 toepasselijk verklaard, met het gevolg dat de kloostergoederen aan de ‘université impériale’ in eigendom overgingen. De definitieve regeling van het college, dat tot het ressort der Brusselsche akademie zou behooren, is door de tijdsomstandigheden verhinderd. Den 9den October 1813 vonden de schatters de bibliotheek nog in het klooster aanwezig, vermeldden haar ten onrechte in hun proces-verbaal en ‘après avoir bien examiné chaque volume’ waardeerden zij haar op 170 francs. Gelijk ook elders geschiedde, was de kloosterkerk ten behoeve van den parochialen eeredienst aan den bisschop van 's-Hertogenbosch overgedragen, terwijl de kerksieraden (uitgezonderd de gouden en zilveren kunstvoorwerpen) voor hetzelfde doel beschikbaar bleven. Zoodoende werden daar ‘trois misseis avec leurs pupitres’ gevonden. De Carmelieten te Boxmeer bezaten eene boekerij van 1321 deelen, welke op den inventaris slechts in totale cijfers volgens de talen staan aangeduid. Bovendien konden zij 154 handschriften hun eigendom noemen. Bij het inpakken en verzenden naar 's-Hertogenbosch bleef de lijst van afgestorven kloosterbroeders achter, welke den 2den November 1813 werd teruggevonden en als ‘un Nécrologe des morts du ditcouvent, estimé à 2 francs’ op de schattingslijst ingeschreven. Het klooster Elzendael der Carmelietessen te Boxmeer leverde slechts 123 deelen en I handschrift voor de Departementale bibliotheek. Evenals in het mannenklooster werden hier muziekwerken gevonden, die als eene bijzonderheid afzonderlijk zijn genoemd. In de kloosterkerk bleef ‘un missel avec son pupitre’ voor de godsdienstoefeningen bestemd. Ten slotte het Kruisheerenklooster van St. Agatha te Cuijk, dat | |
[pagina 54]
| |
weliswaar aan de suppressie ontkwam, maar toch zijne aanzienlijke boekerij van 1345 deelen en 62 handschriften moest missen. Ook hier ontbreekt eene bibliographische omschrijving van den boekenschat en werd weer eene algemeene vermelding van het totaal-aantal deelen volgens de talen voldoende geacht. Evenmin zijn de handschriften op eenigerlei wijze aangeduid, zoodat niet meer is te bepalen, welke kostbaarheden zijn verdwenen. Daardoor is niet mogelijk om na te gaan of de mooie gradualenGa naar voetnoot1) en verdere handschriftenGa naar voetnoot2), die nu in het klooster worden bewaard, toen reeds aanwezig waren, doch door een gelukkig toeval zijn behouden gebleven. Dat de broeders wel voorzorgen hadden genomen, om de meest gewaardeerde werken bij de eerste gunstige gelegenheid te kunnen achterhalen, bewijst de door dr. Brandsma opgeteekende overlevering: ‘Men verhaalt, dat, toen de beambten het klooster verzegelden en de Heeren den roof der boeken voorzagen, één hunner kans zag, onopgemerkt uit een groot aantal waardevolle boeken de titels uit te snijden of te scheuren en te verbergen, eenerzijds om de boeken veel van hun waarde te ontnemen, anderzijds om een bewijsstuk te hebben bij een wederopeisching der gestolen werken. Die titels zouden door hem een tijdlang zijn bewaard, doch later verdwenen zijn.’Ga naar voetnoot3) Dit verhaal wordt als het ware door den catalogus der departementale bibliotheek bevestigd, waarin niet alleen 27 gedrukte en 18 geschreven boeken ‘sine titulis’ staan vermeld, maar bovendien aan het slot '900 livres sans titres et absolument hors de ‘service’ worden genoemd. Met dit wel wat al te krasse middel hebben de kruisbroeders dus allicht niets anders bereikt, dan dat de boeken ook voor de wetenschap zoo goed als verloren zijn gegaan. Niets wijst er althans op, dat een gedeelte der werken in handen der rechtmatige bezitters is teruggekeerd en dat de 51 incunabelen, die in 1855 weer deel der kloosterboekerij uitmaaktenGa naar voetnoot4), weleer ook tot hare schatten hebben behoord. *** Onderwijl de maatregelen tot bijeenbrenging te 's-Hertogenbosch werden genomen, hield de prefect zich tevens bezig met de wijze, | |
[pagina 55]
| |
waarop de boeken en kunstvoorwerpen het best ‘pour l'utilité de l'instruction publique’ konden worden gebezigd, gelijk hem bij de reeds aangehaalde missives van den 4den en den 11den Augustus 1812 was opgedragen. Het geheele daarop betrekking hebbende ontwerp, bij schrijven van den 24sten Augustus door baron Fremin de Beaumont ingediend, is niet bewaard gebleven, maar uit het antwoord van den minister zijn des prefects bedoelingen toch voldoende op te maken. ‘Vous proposez,’ aldus antwoordde de minister van binnenlandsche zaken den 26sten September 1812, ‘de faire réunir les livres à Bois-le-Duc où il sera fait un choix de deux exemplaires des meilleurs ouvrages pour la bibliothèque de la ville et pour celle du 'séminaire diocésain, j'approuve ces dispositions, je trouve cependant convenable que pour les ouvrages d'arts, de sciences et de littérature, il en soit réservé quatre exemplaires pour les deux bibliothèques, lorsque cette opération sera terminée, les livres de rébut pourront être vendus publiquement aux enchères, le produit sera appliqué aux besoins de la bibliothèque de la ville, ainsi qu'il est prescrit par l'art. 5 de la loi du premier complémentaire an 4.’Ga naar voetnoot1) Van de bisschoppelijke seminarie-bibliotheek is verder in geen enkel document sprake, evenmin van de voor haar bestemde of te reserveeren boeken. De ontwerp-regeling voor de openbare départementale bibliotheek, door den prefect bij zijn schrijven van den 24sten Augustus 1812 gevoegd en gelijktijdig in het gespaard gebleven ‘Régistre des arrêtés’ ingeschreven, komt voor een groot deel met de definitieve regeling van den 14den December d.a.v. (zie bijlage B2) overeen. Alleen de artikelen, het beheer rakende, wenschte de minister gewijzigd te zien. Meende baron Fremin de Beaumont de nieuwe instelling onder het onmiddellijk gezag van den prefect te moeten plaatsen, hem een raad van toezicht terzijde te stellen en het jaarlijksch onderhoud (2000 francs) door alle gemeenten van het département pondpondsgewijs te laten dragen, de minister wilde, gelijk elders in het keizerrijk, den burgemeester met het beheer en de hoofdstad met de kosten van het onderhoud belasten, wijl hare ingezetenen het grootste voordeel van de gewestelijke boekerij zouden genieten. Bovendien was geen raad van toezicht noodig, omdat de burgemeester alleen tegenover de regeering, vertegenwoordigd door den prefect, rekenschap schuldig was. | |
[pagina 56]
| |
Het regelingsbesluit van den 14den December toont aan, dat het départementaal bestuur reeds over eene boekverzameling beschikte, welke nu met de uit de kloosters verkregen werken werd vereenigd. Alle werken, waarvan na die samensmelting meer dan twee exemplaren voorhanden bleken, moesten worden verkocht. De opbrengst zou voor den aankoop van nieuwe, in 't bijzonder Fransche werken worden bestemd, terwijl de bibliotheek verder zou worden aangevuld uit een fonds, dat de gemeente 's-Hertogenbosch jaarlijks tot dit doel moest beschikbaar stellen. Tot welk bedrag zulks geschiedde, is niet meer na te gaan, aangezien de gemeentebegrootingen en -rekeningen van de jaren 1812 en 1813 zijn verloren gegaan, althans niet meer in het gemeente-archief berusten. De voorgenomen verkoop van dubbelen heeft vermoedelijk nimmer plaats gehad, de gebruikelijke aankondiging komt niet in het ‘Supplément au Journal du département des Bouches du Rhin, contenant les annonces et avis divers’ voor. Achteraf waren trouwens slechts 66 werken in twee, en 2 in drie exemplaren aanwezig gebleken. De bibliotheek, die tweemaal in de week van 11 tot 2 uur geopend zou zijn, werd in eene zaal van het stadhuis opgesteld. Daar wachtte nog altijd eene kamer op deze bestemming. Van HeurnGa naar voetnoot1) verhaalt immers, dat het stedelijk bestuur reeds in 1680 het voornemen had eene stadsbibliotheek te vormen, welk plan echter niet tot uitvoering kwam, ‘ofschoon de plaats daartoe reeds over lange, en mooglijk van dien tijd af, in een der kamers op de bovenste verdieping van het stadhuis vervaardigd zij.’ En HermansGa naar voetnoot2), die deze librije nog heeft gekend, vult deze mededeeling aan met te zeggen, dat ‘eene zeer groote kamer op het stadhuis was ingerigt, met boekenrekken en schrijflessenaars, volgens gebruik van dien tijd zoodanig geplaatst, dat de lezers de boeken niet zelf konden uitnemen, welke betimmering, bij het in orde brengen van het stedelijk archief in 1841, is weggeruimd’. Een bibliothecaris moest nu weldra worden aangewezen en op aandrang van den prefect benoemde de burgemeester van 's-Hertogenbosch den 31sten December 1812 Théodore Boeff, tolk bij de prefectuur, tot ‘bibliothécaire ou conservateur de la bibliothèque de cette commune’. Dit besluit werd eerst den 4den Februari 1813 | |
[pagina 57]
| |
aan den prefect medegedeeld en twaalf dagen later door hem goedgekeurd (zie bijlage C). In hetzelfde voorjaar, nadat de vorst lang had aangehouden, werden de boeken per schip aangevoerd en kon de bibliothecaris met het voldoen aan art. 8 der verordening, het maken van een catalogus, beginnen. Die boekenlijst kwam in het najaar in handschrift gereed en wordt nog ten stadhuize bewaard. Zij draagt den titel van ‘Catalogue des livres déposés à la mairerie de Bois le Duc et provenant des couvents supprimés de Velp, Se. Agatha, Boxmeer, & c.’, en is den naam van den vervaardiger volkomen waardig. De titels der boeken zijn voor de greep weg volgens de formaten en talen zeer onvolledig opgeschreven; eene alphabetische, systematische of chronologische onderverdeeling ontbreekt. Op de eerste bladzijde van den catalogus werden de jaren van uitgave, voor zoover ze op de titels gedrukt stonden, nog vermeld, maar zelfs die kleine moeite heeft de boekbeschrijver zich verder niet getroost. Tusschen geschreven en gedrukte werken is geen onderscheid gemaakt, slechts de aanduiding ‘in pergamento’ wijst een 17-tal codices aan. Gemakshalve zijn ze meestal in massa genoemd, zooals de ns. 238-255 der Latijnsche folianten, die als ‘libri manuscripti theologici (sine titulis)’; de ns. 456-593 der Nederduitsche kwartijnen, die als ‘dictata manuscripta de theologia dogmatica & c.’; de ns. 1092-1164 der Latijnsche octaven, die als ‘tractatus theologici manuscripti’ zijn ingeschreven. Ook onder de vele ‘breviaria’ zijn verschillende handschriften begrepen. Door het ontbreken der jaartallen zijn de incunabelen evenmin met zekerheid te onderscheiden, al doen vooral de titels der weinige Hollandsche boeken de aanwezigheid van menigen kostbaren wiegedruk vermoeden. Had de tolk-bibliothecaris zijn taak meer ernstig opgevat en, alvorens met zijn werk te beginnen, enkele bestaande catalogi ter navolging geraadpleegd, dan zou de door hem vervaardigde boekenlijst allicht eenige bibliographische beteekenis hebben gekregen. Thans leert ze weinig meer dan het aantal voorhanden boekwerken kennen (zie bijlage D), terwijl ze in het algemeen bevestigt, wat de ‘inventaire des bibliothèques...’(bijlage A) reeds bewees, dat de Brabantsche kloosters over voor hun tijd niet onaanzienlijke boekerijen hebben beschikt, welke zoowel door omvang als door verscheidenheid en rijkdom van inhoud hebben uitgemunt.
(Slot volgt). G.A. Evers. |
|