| |
| |
| |
Het Deensche Comité tot bevordering van de Volksontwikkeling.
Udvalget for folkeoplysnings fremme.
Bij de studie over Joh. Knudsen's uitgaven van oude zeekaartboeken, in den vorigen jaargang (blz. 214-222, 241-251), beloofde ik, een kort overzicht te laten volgen van zijne geheele werkzaamheid op dit gebied met bespreking van zijn laatste groote uitgaaf van 17e-eeuwsche Deensche zeekaarten. Eer ik hiertoe kan overgaan vind ik mij intusschen gesteld voor een heel andere taak. Om inlichting te krijgen over de vraag, hoe hij tot deze studies gekomen was, verzocht ik hem eenige mededeelingen over zijne opleiding en zijn ambtswerk, en de daarop vriendschappelijk verstrekte inlichtingen gaven mij inzicht in eene werkzaamheid van geheel anderen aard, voor het boekwezen in ruimen zin van zoo groote beteekenis, dat ik meen, er hier een kort overzicht van te moeten geven.
Joh. Knudsen, die in 1872 geboren was, en in 1890 in de letteren was gaan studeeren, kreeg reeds als student (1894) een plaats als Assistent bij het hierboven in het opschrift genoemde Comité. Intusschen heeft hij de studie nog voortgezet en in 1898 zijn ‘Skoleembedseksamen’ gedaan in geschiedenis en oude talen, dat hem de bevoegdheid gaf om als leeraar aan een gymnasium benoemd te worden, maar hij heeft zulk eene aanstelling niet gezocht, en is zich blijven wijden aan de instelling waaraan hij reeds eenige jaren verbonden was.
Deze instelling heeft, wat naam en doel betreft, eene in 't oog loopende verwantschap met onze Maatschappij tot Nutvan 't Algemeen. Het welzijn, de verlichting van het volk is het doel; het middel dat aangewend wordt om dit doel te bereiken, is de uitgaaf van eene reeks boeken en geschriften, die voor zeer matigen prijs onder het bereik van een zoo groot mogelijken kring van lezers gebracht worden.
| |
| |
Udvalget bestond sinds 1866; het was opgericht door een groep vaderlandslievende mannen, waarvan M.G.G. Steenstrup de leider was. Denemarken verkeerde in een staat van vernedering. Een brutale aanval van twee groote mogendheden had in 1864 de moeilijkheden met de hertogdommen Holstein en Sleeswijk, die zeer goed door overleg geschikt hadden kunnen worden, met geweld opgelost, door eenvoudig het geheele gebied van den kleinen buurman af te nemen. De beide roofstaten kregen twee jaar later onderling oorlog naar aanleiding van den gezamenlijken roof; de overwinnaar lijfde de hertogdommen tegelijk met eene reeks andere landen in, en zoo kwam met een uitgestrekt gebied van Duitsche nationaliteit ook een geheel Deensch landschap, het noordelijke Sleeswijk - door de Denen bij voorkeur Sönderjylland, Zuid-Jutland, genoemd - onder Pruisische heerschappij.
In Denemarken voelde men, ondanks het bewustzijn, zich zoo goed mogelijk geweerd te hebben, ondanks het werkelijk bereikte resultaat der behouden zelfstandigheid van Denemarken zelf, de vernedering diep. En het was toen, dat helderziende en vaderlandlievende mannen de handen ineensloegen om het volk op te beuren. Ze zagen in, dat het niet hielp te klagen en den vreemdeling verwijten te doen, maar dat in het land zelf zoo heel veel te verbeteren viel. Een groote vereeniging met afdeelingen over het geheele land kwam tot stand, de ‘Deensche Volksvereeniging’. Wat allermeest noodig was, werd aldus omschreven: de nationale geest, het nationale zelfbewustzijn te versterken en tot ontwikkeling te brengen. Onder de hiertoe aan te wenden middelen behoorde de uitgaaf van eene reeks boeken en kleine geschriften. Van deze gedachte ging Steenstrup uit, toen hij voorsloeg een Commissie tot bevordering der volksverlichting in te stellen. Geheel van zelf werd hij, die al jaren lang door uitgaaf van maandbladen in dezelfde richting gewerkt had, in deze commissie gekozen, hij werd er de leider van; en toen na eenige jaren de groote Vereeniging te niet ging, bleef Udvalget in stand; het werkt nu reeds meer dan 50 jaren met toenemende kracht aan de eens aanvaarde taak. Steenstrup heeft het werk geleid tot zijn dood in 1904. Knudsen die hem en zijn medeleden toen reeds 10 jaren als Assistent ter zijde had gestaan, is daarna Secretaris en Redacteur geworden.
Een overzicht van wat Udvalget in die 50 jaren gedaan heeft is in 1916 gegeven als no. 315 van de uitgaven. We zien daarin dat elk jaar verscheidene boeken van eenigen omvang verschenen zijn, en
| |
| |
daarnaast een of meer bundeltjes ‘Smaastykker’, kleine geschriften, die ook weer afzonderlijk als overdrukken verkrijgbaar zijn; dat deze geschriften in oplagen van 1000 tot 4000 exemplaren zijn verspreid, dat vele er van uitverkocht, verscheidene nog weer herdrukt zijn, soms meer dan eens. We zien ook, in eene rangschikking naar onderwerpen, dat ze zich bewegen op bijna elk gebied van menschelijke kennis: godsdienst, samenleving, geografie en reizen, natuurwetenschappen, industrie, geneeskunde, technische vakken, kunst, literatuur, taal, geschiedenis, enz. enz. Werken van een kleine 200 auteurs komen in de lijsten voor, vertalingen van vreemde schrijvers, werken van oudere Deensche schrijvers en dichters, en werken van hedendaagsche auteurs voor dit doel geschreven. Altijd is gestreefd naar helderheid en bevattelijkheid, en tegelijk wordt gelet op de eischen van degelijkheid en smaak.
Als voorbeeld laat ik hier eenige titels volgen van een groep werken die voor mij liggen:
Fire Fynske Böndersönner. Literaturhistoriske Levnedsski ldringer af Rasmus Nyerup, Rasmus Rask, N.M. Petersen, Rasmus Nielsen, ved F. Rönning. Med 4 Billeder. 1898.
Nationalmuseet, hundrede Aar efter Grundlaeggelsen, ved Sophus Muller. Med 50 Billeder i Teksten. 1907.
Sakses Danesaga, oversat af Jörgen Olrik. 1e-4e Bind. 1911, 1912,1908,1909.
Dansk Bondeliv, saaledes det i Mands Minde förtes navnlig i Vestjylland. Af H.F. Feil berg, Ie Del 3e Oplag. 2e Del 2e Oplag. 1910, 1913.
Traek af Danskhedens Historie i Sönderjylland, af H. Rosendal. Ie Del, Ie, 2e Hefte (indtil 1864). 2e Del (efter 1864). 1911,1912.
Kampen om Sönderjylland, af N.P. Jensen. Ie-4e Bind (1848,1849,1850,1864). Met Portr. og Kort. 1913-1916.
A.D. Jörgensen, 40 Fortaellinger af Faedrelandets Historie. 6e Opl. Med Billeder og Kort. 1915.
Deze boeken geven een krachtigen indruk van den nationalen geest, waarin Udvalget werkt; trouwens de keus is met het oog daarop gedaan.
Met uitnemende zorg is door J. Olrik het oude nationale geschiedwerk van Sakse op nieuw uit het Latijn in het Deensch vertaald en in 4 stukken die samen twee lijvige banden vormen onder het bereik van zijne landgenooten gebracht.
De geheele, vooral ook de nieuwere Deensche geschiedenis is door A.D. Jörgensen verteld, niet in een samenhangende behandeling, die voor sommige lezers allicht wat zwaar en afschrikkend zou geworden zijn, maar in ‘40 vertellingen’. Ze door te lezen is voor iemand die de taal verstaat, een zeer aangename en goede weg om ook in de geschiedenis van het zoo belangwekkende Deensche volk
| |
| |
eenigszins thuis te komen. Dat het boek een grooten kring van lezers gevonden heeft, blijkt uit het feit dat reeds de 6e oplaag verspreid is. Uitvoerig en met bijzondere voorliefde behandelt de schrijver alles wat betrekking heeft op de verhouding van ‘Zuid-Jutland’ tot het Deensche Koninkrijk. De bijzonderheden zijn niet altijd verkwikkelijk, de quaestiesvan leenrecht, erfrecht en politiek zijn vaak zeer ingewikkeld, toch was het noodig door de feiten der geschiedenis zelve te doen zien en voelen, hoe dit Deensche land al vroeg onder eigen Hertogen gekomen is, die van de Deensche natie vervreemd raakten, hoe het veelal door persoonlijke banden verbonden raakte met de zuidelijkere Duitsche landschappen, die nu Holstein vormen, en hoe de pogingen om het weer met het oude moederland tot een te maken, steeds mislukten, nu eens door tegenstand in het landschap zelf, dan weer door onverstandige maatregelen van den Deenschen kant, en ten slotte door geweld van den overmachtigen en gewelddadigen zuidelijken buurman. Merkwaardig is het daarbij in hooge mate, dat de Deensche nationaliteit en de Deensche taal door de eigen hertogelijke en koninklijke regeering zoo zeer miskend, door de Duitsche bevolking van de zuidelijkere landstreken veelal onderdrukt, van uit het Koninkrijk vaak niet gesteund, zich toch gehandhaafd heeft, en in de 19e eeuw met steeds grootere kracht tot zelfbewustzijn en tot uiting is gekomen.
Deze nationale beteekenis van Zuid-Jutland wordt afzonderlijk zeer uitvoerig en boeiend behandeld door H. Rosendal, die er twee omvangrijke boekdeelen aan heeft gewijd. Vooral het laatste deel, dat de nationale zaak na 1864 vertelt is zeer lezenswaard. We zien er den Deenschen volkswil onder de barbaarsche en onrechtvaardige maatregelen van de opgedrongen Pruisische regeering, tegen allen druk en dwingelandij in, steeds met onverminderde levenskracht werkzaam. We leven mede met de protesteerende Deensche volksvertegenwoordigers in den Duitschen Rijksdag en den Pruisischen Landdag, met de Deensche predikanten en journalisten, die door alle dwangmaatregelen, taaldwang in bestuur, in rechtspraak, in kerk en school, door gevangenisstraffen, boeten, uitzetting zich niet laten dwingen. We zien de Deensche vereenigingen ontstaan en zich uitbreiden, zich vernieuwen, zoo dikwijls dit noodig is, ondanks alle ingrijpen van politie en overheid, alle sluitingen en ontbindingen. De Taalvereeniging kwam van 1900-1911 van een getal van 2258 tot 6022 leden; ze verspreidde een steeds klimmend aantal Deensche boeken, in de latere jaren reeds tegen de 25000 jaarlijks; in 1911
| |
| |
werd voor deze administratie een eigen gebouw gezet te Aabenraa, met boekmagazijnen, vergaderzalen, leeskamers enz. Wanneer we van al die feiten kennis hebben genomen, dan begrijpen we eerst recht, hoe dit in politieken zin verloren landschap, in nationalen zin een van de allergrootste belangen voor Denemarken is, en we verstaan de uitingen van voldoening, die van daar tot ons kwamen, toen een jaar geleden ook bij ons belangstelling voor die onderdrukte Denen werd getoond.
Op hetzelfde land heeft het werk van Jensen betrekking, dat de oorlogen van 1848-1850 en 1864 behandelt. De geheele gang van die zoo wisselvallige oorlogen, waarin de Denen herhaaldelijk krachtig en heldhaftig optraden, hoewel ze ten slotte voor de overmacht moesten bukken, wordt hier uitvoerig verhaald, met bijvoeging van nauwkeurige gesteendrukte kaarten.
Vreedzamer is hetgeen de Jutsche predikant Feilberg in 2 deeltjes vertelt over het Deensche boerenleven. De boerenstand, een of twee menschenleeftijden vóór ons, wordt ons daar geschetst in zijn leven, zijn denkwijze en zijn werk.
Uit nationaal oogpunt van groote beteekenis zijn ook de twee niet zeer omvangrijke boeken, die hier allereerst zijn genoemd: de biografie van 4 Funensche boerenzoons, en het 100-jarige gedenkschrift van het Nationale museum. Die 4 boerenzoons zijn mannen die op wetenschappelijk gebied een hooge plaats hebben ingenomen. Allereerst Nyerup, nog in de 18e eeuw geboren en opgegroeid, die den zin voor nationale geschiedenis, letteren en oudheden wekte, en vooral tot het voor den dag brengen en bewaren van wat uit vroegere tijden over is, zijn geheele volk wist op te wekken, en zoo den grond te leggen voor dat schitterende monument van Noordsche wetenschap, het Nationale Museum. Het werk werd van hem overgenomen door Thomsen; na dezen heeft Worsaae zich als bestuurder van het Museum en als archaeoloog een grooten naam verworpen, en in 1907, toen de verzameling, die zich intusschen tot de allerbelangrijkste wellicht van de geheele wereld ontwikkeld had, 100 jaren bestond, is zij door den eveneens reeds met roem bekenden tegenwoordigen Directeur Sophus Müller in het bovengenoemde aardige boekje beschreven.
Verstaanbaar ook voor eenvoudigen, en tegelijk genietbaar ook voor zeer ontwikkelden, spreekt hij uitvoerig, en toch niet te lang, over de waarde van oudheden, over het groote belang, dat het verzamelen en bewaren heeft, de wijze waarop hiervoor belangstelling
| |
| |
en medewerking is verkregen bij alle deelen der bevolking, en hoe door algemeene samenwerking die ongeëvenaarde nationale schat is tot stand gekomen. En dan vernemen we hoe het Museum groeit en groeit, en hoe het groote paleis dat er voor dient, reeds geheel overgevuld is, en eene verdubbeling door aanbouw een steeds dringender eisch wordt.
De andere drieFunensche boerenzoons van het boek van Rönning zijn niet minder interessant. Rask was een van de grondleggers van de vergelijkende taalstudie. Zijne werkzaamheid strekt tot ver buiten de nationale grenzen. Maar met welgevallen voegt de biograaf een kleine anecdote in van een gesprek van R. met ‘een geleerd en adelijk Duitscher’, die zich maar niet kon begrijpen, dat die Deensche geleerden hun eigen taal schreven: ‘mijn God, wat is dat toch voor een idee, zoo'n dialect dat nauwelijks door een millioen menschen gesproken wordt tot een schrijftaal te willen maken!’ Op zijn vraag: ‘Waarom schrijf jelui niet allemaal Duitsch?’ antwoordde Rask eenvoudig: ‘Omdat we geen Duitschers zijn maar Denen.’
Een vriend van Rask was de derde ‘boerenzoon’, N.M. Petersen, de eerste Deensche hoogleeraar in de moedertaal. De drie reeds genoemde mannen hebben ook gewerkt als bibliothecarissen en archivarissen, maar daarover vernemen we geene bijzonderheden.
Meer op zichzelf staat de vierde, Rasmus Nielsen, die als hoogleeraar in wijsbegeerte een belangrijken invloed had op het jongere geslacht van studeerenden, en ook in ruimeren kring werkte. Het geheele viertal biografieën geeft een reeks interessante grepen in het Deensche geestesleven van de 19e eeuw, en zoo een kijk in den nationalen vooruitgang, waardoor de kleine natie tusschen de groote mogendheden van den nieuweren tijd een zoo eervolle plaats heeft behouden.
Met de beschouwing van deze boeken, die ons de stelselmatige behandeling van nationale onderwerpen doen zien, krijgen we nog geen juist inzicht in de geheele werkzaamheid van Udvalget, die nationaal is in ruimeren zin, door behandeling in de volkstaal van onderwerpen op bijna elk gebied van menschelijk weten. Ziehier den inhoud van een enkel deeltje van de Smaastykker, Bd. 21, verschenen in 1902:
Fra Myrernes Verden. Af Chr. Grönlund. Med 17 Billeder. |
En Hedens Helt. Af Pastor Otto Sommer. |
Öen Pitcairn i Sydhavet. Ved Johs. Knudsen. Med 3 Bill. |
En Japansk Rejse om Jorden for 100 Aar siden. Ved Joh. Knudsen. |
Baeveren i Norge i vore Dage. Ved Chr. Grönlund. Med 5 Bill. |
| |
| |
Enrico Mylius Dalgas. En Levnedskildring. Af Ludv. Schröder. Med Portr. Og Stamtavle. Oplevelser i en Sönderjydsk Praestegaard fra Febr. til Okt. 1864. Efter Dagbogsoptegnelser. Af Provst C.M.J. Poulsen. |
Fra Industriens og Kultarens Kaplöb. Af Nordahl Rolfsen, Kristiania: 1. Russisk guld. 2. Om en, som naadde sent frem. 3. En elv, som er tidlig oppe. 4. Fra Attilas höi. |
Folkelaesning, udg. af ‘Udvalget f.F. Fr.’ Et Tilbageblik (1866-1902). |
Hier zien we in een klein 8o boekje van 288 bladzijden eene rijke afwisseling van onderwerpen, schetsen uit het dierenleven - mieren en bevers -, uit het menschenleven - heideontginning en industrie -, verre landen en groote reizen, levensbeschrijving, en weer eene, uit het leven voortgekomen historische herinnering uit den tijd van de worsteling van 1864. Eindelijk een overzicht van wat Udvalget in den loop der jaren heeft gedaan.
In de twee stukken die over verre landen en reizen handelen zien we Knudsen als verteller en vertaler, en zoowel de keus van de onderwerpen als de wijze van behandeling is geschikt om de lezers te pakken. Dit geldt ook van eenige grootere werken van zijne hand, die door Udvalget zijn in 't licht gegeven. Ik hoop die te vermelden bij de bespreking van zijn studies en uitgaven. Hier mogen nog even genoemd worden de twee boeken waaruit ik een deel van de bovenstaande mededeelingen putte:
Dr. Mathias Steenstrup. Et Liv i Oplysningens Tjeneste. Med 7 Bill. 1908.
Udvalget for Folkeoplysnings Fremme. 50 Aars Virksomhed, 1866-1916. Med 17 Portr.
Het eerste bestaat uit 3 hoofdstukken, waarvan er een, dat Steenstrups arbeid als leider van Udvalget schetst, door Kn. is bewerkt; het tweede dat over de geheele werkzaamheid van 50 jaren een overzicht geeft, is natuurlijk door hem samengesteld.
Het werk van Udvalget gedurende een halve eeuw, dat we er uit leeren kennen, dwingt ons bewondering en sympathie af. Voor de voorstanders van volksontwikkeling door verspreiding van goede en goedkoope lectuur in andere landen mag het als voorbeeld worden gesteld.
C.P. Burger Jr.
|
|