Het Boek. Jaargang 7
(1918)– [tijdschrift] Boek, Het–
[pagina 103]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Boeken in Sterfhuizen van Oud-Mechelen.VIII. Bij Mevrouw de Maigny. (1531).Misschien had zij dagenlang in den ziekestoel vóór haar venster gezeten en droomerig uitgekeken op de stille straat, die aan de schoone reitjes in Brugge deed denken. Misschien verwachtte zij haar heil van de vlucht van den Winter en staarde dus met blijde hoop naar het jongste groen, dat op de zwarte linden langs het vlietje begon te glimmen, en naar het wisselend uitspansel, dat zich in het vlakke water weerspiegelde.... Maar, och arme! vóór de Lente langs de landen liep, toog de dood de patriciërswoning op de MelaanGa naar voetnoot1) binnen. Toen sloeg haar ure: het werd tijd om haren hoogmogenden en zeer edelen echtgenoot, Heer Thomas de Plaine, die ridder was geweest en Philippus, den koning van Spanje, als kanselier had gediend, in een beter leven te gaan vervoegen. Toen nu ‘Madame Iehanne de Groz, dame de Maigny, de Roest, de Iasse,’ etc. gestorven was, kwamen de executeurs van hare uiterste wilsbeschikking samen. Het waren een aangetrouwd familielid van haar, Steven de pleine, en Antoon de Branchon; en het waren mannen voor wie de stadgenooten diep den hoed afnamen; de eerste immers was licentiaat in de rechten en daarbij kanunnik van de O.-L.-Vrouwekerk te Antwerpen; de andere, Heer van Bohaing, Lamure &c., voerde den titel van raadsheer en rekwestenmeester bij den Grooten Raad van zijne Keizerlijke Majesteit. De notaris, dien zij den 11en Maart 1531 uitgenoodigd hadden binnen het huis ‘situe en la ville de Malines sur la Belaine’ te verschijnen, liet niet op zich wachten. In het bijzijn der testamentuitvoerders en van den zoon en erfgenaam der overledene, Mijnheer Hubert de Pleyne, begon hij zijne taak. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 104]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Zij vorderde moeite en geduld genoeg. Vijf achtereenvolgende dagen had de boedelbeschrijver noodig om alles aldaar op te teekenen. Daarna moest hij zich nog naar de bezittingen van Dame de Maigny verplaatsen: den 21en Maart naar het versterkt kasteel van Rost of Roistselaere, d.i. Rotselaar, ‘assiz et situe ou terroir de Haecht’ bij Leuven; den 22en naar het huis ‘communement appellee ter brugghen.... situee ou terroir de Esquarebbe’. Over zijne bevindingen leverde hij verslag in inventarissen, welke onderscheidelijk 43, 7 en 4 infolio-bladzijden groot zijn en thans het 4e Register der Inventaria mobilium bonorum, op het Archief van het Aartsbisdom en het Kapittel te Mechelen, beginnen. Wie zou er, in de eerste plaats onder mijne stadgenooten, niet mêewillen met den notaris door de ruime heerenwoning der familie de Pleyne - de Maigny? Wie zou zich het uitstapje naar Rotselaar en Ter Brugghen niet getroosten? Als wij bij gelegenheid eenmaal de drie boedelbeschrijvingen volledig uitgeven - een eer die zij beslist waard zijn - rekenen wij ook op algemeene belangstelling. Want, dank zij hunne gegevens, kan men zich een denkbeeld vormen van de prachtige inrichting thuis bij vroeg-16e-eeuwsche groote hanzen, die zonder twijfel hunne vaste plaats hadden bekleed in het glansrijke hof van de landvoogdes Margaretha van Oostenrijk, wier aandenken nog uiterst levendig gebleven was in de Dijlestad van die jaren. Op het slot van Roost is er niet veel merkwaardigs; op Ter Brugghen alleen, in Mevrouw's kamer, ‘ung corset darmes, ung fer des prisonniers, ung marteau darmiers’; maar de langste inventaris is dubbel interessant. Met het zilverwerk uit de Mechelsche woning, daar in de schaduw van Sint-Romboutstoren, kon men best een klein museum tot stand brengen, waarvan de simpele cataloog niet minder dan vier bladzijden vergt. Er was een heele kollektie van juweelen en kleinodiën: een zegelring en een zilveren cachet van Mevrouw; een gouden beeldje van Hercules; ‘ung pomme de samteur enchasse en or’; ook ‘une pensee emaillee avecq ung y grece de dyamant et une perle pendante’; en zelfs een pracht van een kroon: ‘les pieches appelentes a une couronne dor plaine de perles et pierres precieuses et noeufz allerons / chascun contenant une pierre’. Zij waren geborgen in de lage kamer, die Mevrouw de Maigny als slaapvertrek had laten inrichten, in de groote kast ‘a maniere dung drietsoer, a quattre | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 105]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
cloistures’, waarin nog meer wondervolle zaken opgedolven werden. De familie is beslist zeer katholiek geweest. Zij herhaalde het voorbeeld van Meester Pieter Lapostole, den eenigen particuliere van wien wij weten, dat hij thuis mis kon hooren in een eigen kapel. Ook de De Pleynes hadden hun huis in dienst van hunne vroomheid gesteld en een privaat bidhuis bekostigd. Diensvolgens viel er kelk en pateen op te schrijven, ‘ung calice dargent dore par dedens avecq une patene’, behoudens andere waardevolle voorwerpen, die betrekking op den godsdienst hebben:
Er was van alles voorhanden, 't Een en ander zou de hedendaagsche folklorist dankbaar in ontvangst nemen om het bij zijn schoonste rariteiten te voegen, o.m.:
Er waren een dikke hoop papieren van groot belang voor land, provincie of stad, welke nu een archivaris graag onder zijne berusting zou bewaren:
Er was zelfs veel geld, in een sterke met ijzer beslagen lederen kist: een zak met 2516 gouden florijnen naast zooveel andere gouden munten, dat hunne juiste opgave 2½ bladzijden duurt. En er waren maar weinig boeken, amper een veertigtal, als wij de | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 106]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
twee met de eigendommen der familie binnen Mechelen en hunne huurprijzen weglaten, doch daarentegen meerekenen
dat de notaris den tweeden dag opteekende. 's Anderendaags kreeg hij tusschendoor vijf bundels in zijn handen:
Den 14en Maart is zijn oogst in dit opzicht rijker en achter elkaar noteert hij:
Verder op dien dag haalt men echter, in de groote bovenkamer, het beste deel van Mevrouws bibliotheek uit ‘ung grand coffre, a tout une ronde couverture, bende de fer’ en fol. 17 vo. van den inventaris begint de opgave der titels:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 107]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ten slotte lag er nog op de ‘sallette’ van Ter Brugghen
Een totaal van twee-en-veertig boeken dus, welgeteld. Zeker niet te veel, en tal van Mechelaars uit dien tijd konden u vóór een beter gevulde boekenkast brengen. Doch de kwantiteit zal wel door de kwaliteit overtroffen geweest zijn. Reeds naar het uiterlijke. De inventarieerder zegt daar niet veel over, maar we mogen zonder bezwaar gelooven, dat de meeste der werken in prachtbanden zaten. Ook naar den inhoud. Want zoover wij kunnen nagaan behoort het meerendeel onder die geschriften, welke de Renaissance als zeer degelijk had geconsacreerd. Er was echter een zwaar overwicht van stichtelijke lectuur op de louter belletristische, indien wij er ten minste in geslaagd zijn enkele ook van de minderbekende werken te herkennen.
Zooals bij geen enkele groote familie werd er overgegaan tot een venditie binnen het sterfhuis. Men kan er zich van verzekerd houden dat alles in de woning bleef, waar de afgestorvene hare dagen had gesleten en haar zoon zich had ingerichtGa naar voetnoot1). Toch vindt men later - toen de dood in de familie fel rond zich sloeg - noch in den | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 108]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
inventaris van heer HubertGa naar voetnoot1), noch in dien van meester StevenGa naar voetnoot2), die allebei verder in hetzelfde register der Inventaria mobilium bonorum opgenomen zijn, eenig spoor van de bovenvermelde werken. En hieronder, niet waar?, vindt men geen spoor van eenig boek in onze taal: wel Fransche, wel Latijnsche, zelfs een Duitsch - maar geen enkel ‘Vlaemsch’! Dit is wel teekenend voor Mijnheer en Mevrouw de Plaine. Want hoe hoeven wij ze daarom niet te denken? Menschen, die met een uitheemschen heerscher herwaarts getogen kwamen, doch naar geest en gevoel trouw bleven aan hun eigen landaard; die zeer vriendelijk omgingen met de namaakklassieke humanisten bij het hof der landvoogdes en welwillend hunne meeningen en leeringen overdachten; - maar die zich onvermurwbaar afwendden van het volk, waarmee zij dienden te vergroeien - zulke menschen zijn zijn geweest. Ten bewijze kan men nog doen gelden, dat de boedelbeschrijving van Madame de Maigny een unicum is. Met honderden inventarissen zijn gebundeld in de zes registers op het aartsbisschoppelijk archief te Mechelen: enkele - de oudste - zijn in het Latijn opgesteld, de andere in het Vlaamsch; en alleen deze in het Fransch, klinke het nog zoo onbeholpen en zij het nog zoo vreemd gespeld.
1917. Dr. Robert Foncke. |
|