Het Boek. Jaargang 7
(1918)– [tijdschrift] Boek, Het–
[pagina 114]
| |
Varia.Hongaarsche Bijbels, testamenten en psalmboeken.Door Kleerkooper is eene acte medegedeeld uit het protocol van den Amsterdamschen notaris J. de Bray, van den 19den Februari 1656, waarbij de boekverkooper Joannes Janssonius verklaart den predikant Rulitius te zullen schadeloos houden wegens de betaling van zeshonderd rijksdaalders, die hij op rekening van hem had ontvangen. Het betrof een bedrag van 650 rijksdaalders, die zekere Michael Tsepreghi aan Janssonius schuldig was, en dat door ‘domino Bijstervelt, professor in Zevenbergen’, voor dezen zou worden geïndGa naar voetnoot1). Over het ontstaan der schuldverordering verspreidt de acte geen licht. Onder de minuten van den notaris David Doornick werd dezer dagen de in het Latijn gestelde schuldbekentenis, door Tsepreghi zelven onderteekend, door mij teruggevonden. Daarin erkent onder dagteekening van 7 Juli 1648 ‘Dominus Michael Tsepreghi Claudiopolitanus Mercator’ het genoemde bedrag aan Janssonius schuldig te zijn ‘ex causa Bibliorum, Testamentorum et Psalteriorum Ungaricorum, quae emit et ex animi sui sententia accepit’. Hij verbindt zich het verschuldigde binnen tien maanden te Amsterdam te zullen betalen, en onmiddellijk na zijn terugkeer in zijnewoonplaats Claudiopolis(Klausenburg of Kolozsvár) het geld ter hand te zullen stellen aan den ‘excellentissimo, doctissimo domino Johanni Bijstervelt, professori S.S. Theologiae in alma Albae Juliae academia’, of althans dezen voldoende borgstelling te zullen verschaffen voor de betaling. Behalve door den schuldenaar, is de minuut onderteekend door den bovengenoemden Amsterdamschen predikant Johannes Rulitius en door Isaac Commelijn. De tien maanden zijn acht jaren geworden. Uit de door Kleerkooper uitgegeven acte blijkt dat op 19 Februari 1656 Janssonius 600 Rijksdaalders had ontvangen. En den 24sten Juli van hetzelfde jaar kon hij op de minuut, die onder Doornick berustte, aanteekenen: ‘lck ondergeschreven bekenne van deese obligatie voldaen te wesen. Jan Janssen’. De schuldbekentenis is ook van belang, omdat er uit blijkt, dat Janssonius reeds in 1648, behalve Hongaarsche Bijbels en Testamenten, ook Psalmboeken had uitgegeven. Het door E. MiklosGa naar voetnoot1) vermelde Hongaarsche Psalmboek van 1650 kan dus niet de eerste uitgave zijn.
Dr. Joh. C. Breen. | |
De vaderlandsche letteroefeningen.Ie Serie 1761-1767.Ik heb voor mij liggen de geheele reeks; stapels en rijen deelen, die mij een rijstebrij-berg lijken, maar wil men eene geschiedenis van een zooveel jaren bestaand, bekend, gelezen en bestreden tijdschrift geven dan moet men wel worstelen om tot beter te komen. Ik zal niet zeggen, dat het een luilekkerland zal worden, maar dat is zeker, dat er toch eene groote voldoening ligt in het leeren kennen van een tijdschrift, dat maand aan maand, van 1761 af zooveel bijeengebracht heeft, en niet minder heeft bijgebracht tot de kennis der geschiedenis van letteren, kunst en wetenschap in de laatste helft der 18e,en tot in de 2e helft der 19e eeuw steeds zijn oordeel deed hooren. | |
[pagina 115]
| |
Er liggen voor mij twee deelen, vormende den 1en jaargang (1761), uitgegeven in 12 maandelijksche afleveringen die telkens werden afgesloten met het woord: EYNDE. Zoo'n eerste deel, bestaande uit 2 stukken, met doorloopende pagineeringvan 1-942 is altijd belangrijk, want men kan daaruit den opzet en aanleg leeren kennen, waartoe bij deze bewerking van mijn onderwerp het ‘Voorberigt’ een grooten dienst bewijst. Dat ‘voorberigt’ is duidelijk en gelukkig nog al niet breedsprakig. Daarom wilde ik het in zijn geheel afschrijven. ‘Met het uitgeeven van dit stukje (het eerste maandnommer) brengen wij der wereld onder het oog den aanvang van een werkje (bescheiden gezegd voor ongeveer 1000 bladzijden in 8vo) waar in we vervolgens meer hoopen te doen, dan we goedvinden in dat Voorberigt bepaaldelijk te belooven; vermids we voorneemens zijn het zelve van trap tot trap van eene uitgebreider nuttigheid te maaken; waartoe we de doorgaande genegenheid der Lezeren, in t ondersteunen der kosten, heuschelijk verzoeken. Van een hoofdopsteller of een samensteller is in dit ‘Voorberigt’ geen sprake. De drukker is uitgever en zal de medewerking van alle ‘Liefhebbers van Oefening’ gaarne zien. Ieder mag vrij zijn meening zeggen; van partijschappen is geen sprake en men mag stichten en vermaken naar eigen keuze, mits men den Godsdienst nuttig en den Burgerstaat heilzaam is! Zoo zij het. De drukker-uitgever-samensteller is A. van der Kroe te Amsterdam, maar zijn stichting mocht slechts twee jaargangen zijn naam, zonder anderen uitgever-drukker of samensteller zien prijken. Voor dat ik op deze wijziging verder inga wil ik nog spreken over het 1e titelblad van het 1e deel, dat zeker werd afgegeven toen de jaargang compleet was, en geheel gelijk is aan het ie titelblad van het 2e deel, behalve dat de sprekende zinnen, in dat titelblad niet meer in rood zijn afgedrukt. De titel dan luidt: Vaderlandsche / Letter-Oefeningen* / behelzende/ oordeelkundige Berigten*/van/ de werken der beste schrijvers / een lijn; Nauwkeurige gedachten*/over verscheidene onderwerpen; een lijn; benevens / Vrijmoedige / bemerkingen*/over / Nederlandsche werken en Schriften, die dagelijks in ons Vaderland uitkomen. / een lijn; Met Plaaten*/ eerste deel. /; Te Amsterdam, / een dikke en daaronder een dunne lijn; Bij A. van der Kroe* / MDCCLXI. De titel is geheel in kapitalen gezet, behalve: die dagelijks in ons vaderland uitkomen en ‘in onderkas’ gezet zijn, terwijl de e van | |
[pagina 116]
| |
‘Te’, en de y van ‘By’ cursief zijn. De met een kruisje gemerkte zinnen zijn in rood. Op dit titelblad volgt het ‘Register van de boeken en schriften, die in het eerste deel van dit werk verhandelt, en met vrijmoedigheid beoordeeld worden [Alphabetisch], gelijk ook van het Mengelwerk, tot fraaye Letteren, Konsten en Wetenschappen betrekkelijk’. Van deze laatste is de tijdsorde, pagineering, gevolgd. Na dit register volgt de ‘voordehandsche titel’ die afwijkt van den eersten titel, en luidt: ‘Vaderlandsche Letfer-oefeningen behelzende oordeelkundige berigten van de Werken veeler beroemde schrijveren; midsgaders nauwkeurige gedagten over verscheidene onderwerpen: en wel inzonderheid vrijmoedige aanmerkingen over de Nederlandsche werken en schriften, welke dagelijks in ons Vaderland uitkomen.’ Van het eerste maand(?)-nommer beslaan de hoofdopstellen 56, en de boekbeoordeelingen 34 bladzijden; gaandeweg komt daarin wijziging, en maken de boekbeoordeelingen het kleinste deel uit van den maandinhoud. De signaturen loopen van A - Hh. Een eigenaardig intermezzo in den gewonen gang van den inhoud vindt men op bladz. 154 achter de ‘Vrijm. Aenm.’ Op bladz. 154 leest men ‘Bekendmaking’, en nu zou men meenen dat die bekendmaking gold het maandschrift, neen hoor, zij dient om reclame te maken in 3 bladzijden voor uitgaven van de boekverkoopers J. Schreuder en Pieter Mortier de Jonge. Over deze aanbevelende regelen valt overigens niets te zeggen, ten minste wat aangaat de geschiedenis van de ‘V.L.’ Een aardig zetje wordt gegeven aan een auteur die eene kleinigheid vergat bij den titel van: ‘De Historie van Raffelas, Prins van Abessinien. Zijnde een verbloemde Schildery van het Menschelyk Leven. Door den Autheur van de Hollandsche Wysgeer. Te Amsterdam bij D. onder de Linden 1760.’ Recensent zegt in den aanvang van zijn opstel: ‘Dit stukje is, schoon 't op den titel niet gemeld worde, dat ons vreemd voorkomt, eene vertaling’, en in de noot onder aan de bladzijde, nog bovendien: ‘Wy merken dit aan om dat we vertrouwen dat een Hollandsche wijsgeer niet met een ander werkGa naar voetnoot1), als of 't zijn eige waare zal willen pronken’. Nog eene aardige reprimande vindt men op bladz. 372, 373. Bij den titel ‘De Klagende Brandenburgsche Pruis, enz. enz. enz.’ wordt gezegd in de beoordeeling: ‘Indien men geheel onkundig was van de loopjes der Heeren Boekverkoperen in 't smeden van titelen, zou men uit dezen titel iets groots moeten verwagten, doch men zou zich, gelijk meermaels in zodanige gevallen gaet, ten uiterste misleid vinden: want deze brieven behelzen niets wezenlyks dan 't geen we van tyd tot tyd in de nieuspapieren gelezen hebben.’ De boekverkoopers Schreuder en Mortier de Jonge stonden wel in de gratie van de uitgevers van de V.L. Op blz. 382 lezen we 't volgende ‘hoofdje’: ‘Om aan 't verzoek [nu, ja, dat kennen we] van verscheyde Liefhebbers te voldoen, zullen wy de voornaamsche nieuwe werken, welke sedert eenigen tyd zo in 't Latyn, Frans als Hoogduyts in 't ligt gegeven en by hen te bekoomen zyn, hier plaats geeven’. Volgt deze lijst. Eene vermomde advertentie! Nog al merkwaardig is de brief in dato 6 Novr. 1760 uit 's Hage ['s Gravenhage] van ‘Myn Heeren UEd. gansch toegeneegen Dienaar en Vrind H. Scheurleer, Senior’, gericht aan de ‘Autheuren van de Vaderl. Letteroef.’ De brief en het antwoord valt natelezen op de bladz. 429-434. Uit den brief zullen we alleen den lof aanhalen: ‘Dat het verval van goede Letteroefeningen | |
[pagina 117]
| |
in gansch Nederland ten hoogsten groot, en de waare Oeffening van goed Verstand gansch klein is, is eene waarheid, helaas! maar al te lange gebleeken: Zedert de Brands, Vollenhovens, Vitringas en ten Katens is er maar al te veel gebrek aan goede oeffeningen geweest, waarom UEd. hoogelyk te pryzen zyt, van dezelve in ons Vaderland wel weer te willen doen ontvonken door de schrandere uitgave van Uwe Vaderl. L., daar zoowel oud als nieuw Verstand oordeelkundig in kan worden toegebragt, zoo als vinde ook uwe meening te zyn’. De verdere inhoud kan achterwege blijven als niet der zake dienende. Op bladz. 520 komt in verband daarmede een uittreksel voor van een brief in dato: Amst. 10/1 1761, waaraan zeer zeker de tweede alinea mag worden ontleend: ‘De voorname reden van dit ons schryven is, om den Heere Scheurleer en anderen, door denzelfden weg, die niet kwalyk is uitgekozen, te doen weten, dat de Boekverkooper J. Loveringh niet circa een jaar, maar voor weinig minder dan een vierde van een Eeuw, en dus in den tyd dat voorn. Heer den Boekhandel noch oeffende, bereids een blad van het werk van Locke [namelyk Wijsgeerige Proeve, betreffende het Menschelyk Verstand] heeft gedrukt onder het opzicht van twee Heeren niet ongeacht noch onbekend in 't Recht en in de Letteroefeningen’. Het spreekt vanzelf, dat ik alleen inga op wat ‘het Boek’ betreft. Een klein reclametje is ook de noot aan den voet der bladzijde (542) van een aangehaalde(n) ‘Katechismus voor het jaar 1759’. Er wordt in gezegd: ‘Dit stukje dat doorgaende redelyk wel uitgevoerd is, is te bekomen geweest, en mogelyk nog te bekomen by de meeste Boekverkopers, by welke deze Vaderlandsche Letteroefeningen gevonden worden’. Antikritiek komt in onze tegenwoordige tijdschriften weinig voor, maar ook hierin is het ‘niets nieuws onder de zon’ toepasselijk. Op de bladzijden 698 e.v. vindt men reeds in den eersten jaargang der V.L. eene anticritiek en wel naar aanleiding van eene bespreking van Dr. Young'sNachtgedachten. Het ‘verwonderde’ den tegenspreker, ‘den Nederlanderen gewaarschouwd te zien’ voor die Nachtgedachten, waarop hij verder zeer uitvoerig ingaat, en beoordeelt ook even vrijmoedig de vertaling van den Heer Vernede, die den Londenschen druk van 1751 gevolgd heeft. (Zie blz. 612 e.v.). Belangrijker is op bladz. 783 e.v. eene uitvoerige bespreking van een werk over de ‘oorsprongen der Drukkunste’, dat de Heer Meerman ‘eerlang in 't licht zal geven’, waarvan we aan 't slot lezen: ‘Het overige deezer Conspectus in 't volgende stukje’. Te vinden blz. 896 e. v. Op bladz. 857 en 858 weer een lijst van alleen Hoogduitsche boeken; reclame voor den winkel van J. Schreuder en Pieter Mortier de Jonge, en verder kunnen we den 1en jaarg. d.L. laten rusten, waarin 6 koperplaten voorkomen, zonder naam van graveur.
A.J.S. v.R.
(Wordt voortgezet.) |
|