Het Boek. Jaargang 8
(1919)– [tijdschrift] Boek, Het–
[pagina 33]
| |
I.
| |
[pagina 34]
| |
Het is in een perkamenten band gebonden achter een exemplaar van: | |
Die Historie /Van D. Johannes / Faustus / die eenē wtnemendē groo- / ten Toovenaer / ende swert Constenaer was. Van syn / Duyvelsche verschryvinge / van zijn Onchriftelick leuen / wonderlicke Avontueren / ende van zijn schricke- / lick ende grouwelick eynde ende Afscheyt. / Meestendeel wt zijn eygen nagelaten schriften by een / vergadert: Allen Hoveerdigen / Opgheblasen / stoute / ende Godtloose menschen / tot een schricke- / lick exempel / ende waerschouwinge / [Vignet] Nu wederom op het nieu wt den Hoochduytschen / Exemplaer ouersien / ende met schoone Fi / gueren verciert. / Z.p.e.j. (I-VIII) 1-57 (59) folios en 2 blz. Tafel. Druk en papier maken het niet twijfelachtig dat de twee deelen van dezelfde pers kwamen. Opvallend blijft dat het eerste deel zonder jaartal verscheen terwijl men het noodig oordeelde ‘Dat ander de Deel’ met het jaartal 1608 te voorzien. | |
II.
| |
[pagina 35]
| |
beschermvrouw, want, toen hij wegens een bundel satyres gevangen was gazet, is hij op haar voorspraak na enkele maanden losgelaten. Eenige jaren later heeft hij een strijd aangebonden tegen de Engelsche boekhandelaars en uitgevers. Er volgde een lang proces, in verband waarmee hij in 1625 te Cambridge te vergeefseen uitgever zocht. Weder wendde hij zich om hulp tot Prinses Elizabeth, die sedert haar huwelijk heel wat ondervonden had. Frederik V was in Nov. 1619 koning van Bohemen geworden, doch reeds een jaar later verjaagd, waarop hij zich te 's Gravenhage vestigde in de nabijheid van Stadhouder Frederik Hendrik wiens oomzegger hij was. (Zijn moeder was Prinses Louise Juliane van Nassau, zuster van den Stadhouder.) ![]() Aldus werd het bundeltje aan Princesse Elizabeth Qveene of Bohemia opgedragen. In deze dedicatie zijn nog eenige merkwaardige bijzonderheden te vinden, b.v. de mededeeling dat deze berijming, gemaakt op aanbeveling van Koning Jacob I, gereed was ongeveer bij diens overlijden (1625). Ook wijst de dichter er de prinses | |
[pagina 36]
| |
op, hoe veel toepasselijks op haar lot in deze liederen Davids (as a type of Christ) voorkomt. Daarop haalt hij meer dan eene bladzijde vol zinsneden aan: He was annonited king, & yet enioyed not the Kingdome.
He was driven from his owne possessions & compelled to soiourne in a forraigne Land.
His enimies were powrefull, & too strong for him.
Princes, sate & spake against him.
The mighty persecuted him without a cause.
He was the scorne of fooles.
The Drunckerds made songs of him, enz. enz.
Dit alles te lezen moge haar tot troost strekken. Hopen wij dat aldus geschied is.
D.F. Scheurleer. |
|